Fritz Francken
Als officier aan het front
Zoodra ik als recruut ontbolsterd was werd ik, dertig jaar geleden, ingelijfd bij de vierde legerafdeeling, toen onder bevel van generaal Michel, den man die er in geslaagd was zijn brigades, in het Naamsche, aan den greep van de Duitschers te onttrekken. Ik werd ingedeeld bij een Antwerpsch regiment van de gewone linietroepen, - het beruchte ‘achtste’ om precies te zijn. Aan het front debuteerde ik te Ramskapelle, in April '15. Vervolgens tirailleerde ik te Diksmuide en te Boezingen. In den Winter van '16-17 belandde ik opnieuw te Ramskapelle. Het was daar eigenlijk nog zoo kwaad niet: vóór ons stonden de velden blank. Ik herinner me dien tijd best: het vroor een steen dik...
Ik had vernomen dat August Van Cauwelaert insgelijks tot de vierde legerafdeeling behoorde. Hij diende bij het 13e infanterie-regiment, als officier. Nooit te voren had ik hem ontmoet, kende hem enkel bij naam. Achter de linies, tusschenbeide soldaten van zijn regiment ontwarend, klampte ik hen aan, vraagde hen naar Van Cauwelaert. De meesten konden geen bescheid geven. Eens toch was er één die antwoordde:
- Van Cauwelaert, een luitenant, zeg je? Ja! een charmante kerel.
Ten slotte had ik er één van zijn eigen compagnie te pakken. Uit diens commentaar bleek dat de manschappen Van Cauwelaert op de handen droegen! Hartelijk ging hij met hen om. Als er gevaar dreigde kon men op hem steunen. Hij was berekend voor zijn taak. In de hachelijkste omstandigheden beheerschte hij de situatie. Hij was geen bulderaar, sprak naar de letter, rustig. Aan alles merkte men overigens dat hij iemand uit den beschaafden kring was, intelligent, goedhartig, bescheiden.
Op een avond dat we tusschen de loopgraven omslingerden, op karwei, kruisten we een bataljon van het dertiende. Ik kreeg eensklaps de rilde gestalte van een voorbijmarcheerend officier in de gaten. Scherper toekijkend onderscheidde ik een mager, knap gelaat met een zwarten kroezeligen baard. Was dat Van Cauwelaert niet? Een soldaat die even uit de rij was getreden en ik hieromtrent interpelleerde, bevestigde dat mijn vermoeden juist was.
Eenige weken later, van piket zijnd, hoorde ik vertellen dat Van Cauwelaert zwaar geblesseerd was. De kogel van een schrapnel had hem de long doorboord. Het was een erge kwetsuur: er bestond immers gevaar voor