Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1945
(1945)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Muziekkroniek
| |
[pagina 192]
| |
teekenis van dit woord, hebben beïnvloed. Wij beseften inderdaad, dat een volkomen verklaring daarvan in het oneindige ligt en dus alleen te benaderen, niet nauwkeurig te omschrijven is. Wel wilden wij Benoit en zijn Werk zien in de totaliteit van het historisch gebeuren van zijn eeuw, waarvan de onderdeelen in een veelvuldige wisselwerking tot elkaar staan.’ Dadelijk moet hier de nadruk gelegd worden op de noodzakelijkheid dat, - na dit boek dat op zichzelf beantwoordt aan de dringend geworden behoefte aan synthese over Benoit, en dat daarom ook bekroond werd door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, - nu aangevangen wordt met een werk waarin juist zal gezocht worden naar de grondoorzaak der factoren die Benoit's kunstenaarschap hebben beïnvloed. Dat werk zal aan de eene zijde van psycho-analytischen aard, aan de andere zijde van specifief muzikalen aard zijn. Zonder vooringenoemenheid en met alle objectiviteit, zal het de analyse van Benoit's wezen moeten doordrijven tot in de affiniteiten van afkomst en ontstaan, zoo menschelijk als artistiek. Zijn geboortedatum reeds kan in verband met zijn temperament tot zeer interessante beschouwing en gevolgtrekking aanleiding geven. Dat werk, dat delicate problemen zal aanraken, moet de verschillende tijdstroomingen in de naburige landen onderzoeken, parallellen trekken, contacten en invloeden laten uitkomen en constateeringen naar voor brengen die waarschijnlijk ontnuchterend zullen inwerken op zooveel oppervlakkigs dat over Benoit en uit Benoit werd geconcludeerd en waarmede, zoo vaak, werd doodgeverfd wat niet beantwoordde aan vooropgezette thesis en principes. Het aandachtig inzien van Corbet's werk, dat voor hen die de Benoit-figuur langs alle kanten hebben bekeken en onderzocht, natuurlijk geen verrassingen meer aanbrengt, steunt sterk de zienswijze dat Benoit's melodiek en harmoniek van essentie zuidersch werd beïnvloed. Onderzoek even de melodische lijn van zijn lyrisch-romantisch motievenspel, Mijn Moederspraak, het karakter van zijn marschtempo's. Beluister de plaat van Meyerbeer's Sacre des Epées.
Door de Kon. Vl. Academie van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten werd destijds een prijsvraag uitgeschreven voor ‘Monographieën over moderne componisten van ons land na Peter Benoit. Leven, chronologische rangschikking van de werken. Stijlcritische en stijlhistorische studies over de werken. Beteekenis in algemeen esthetisch en geschiedkundig opzicht.’ Men kan die prijsvraag niet-adequaat vinden. Men kan de meening toegedaan zijn dat beter gewacht werd tot na den dood van de componisten om hiermede aanvang te nemen. Doch daartegenover staat dat, ik neem alleen slechts de chronologische rangschikking van de werken, eenmaal de componist verdwenen, een massa zaken, een massa nuances vooral verloren | |
[pagina 193]
| |
gaan. Wat een last zullen bijv. de monographieën over Gilson en De Boeck reeds veroorzaken, en die zijn zoo pas heengegaan. Ik heb een rangschikking van Gilson's werken destijds van hemzelf gekregen, doch die is weer niet chronologisch opgevat en zeer summair gesteld. Met De Boeck zal het nog een lastiger vaart loopen: de werken van De Boeck liggen verspreid, verwekken nu reeds herrie en strijd rond eigendom en bezit. Met Mortelmans is de zaak in orde geraakt, Goddank! Hij zelf heeft aan het rangschikken medegeholpen. Hierbij wil ik laten opmerken dat het laatste deel uit Hoofdstuk IV van Corbet's werk: de lijst der werken van Benoit, nog zou moeten aangevuld worden met den naam der uitgevers en de data der verschillende uitgaven. Buiten de lijst zooals die nu opgesteld is, in chronologische orde volgens het jaartal der composities, zou nog een lijst dienen aangelegd met de werken bijeengerangschikt volgens het genre. Het practische nut hiervan is niet te onderschatten. De laatste twee bladzijden uit het boek (bl. 435 en 436) wil ik hier in hun geheel citeeren om er enkele losse aanteekeningen bij te voegen. Die bladzijden zijn misschien de bijzonderste uit het werk. ‘Het heeft al dikwijls de begrijpelijke verwondering opgewekt van onbevooroordeelden, dat een kunstenaar, dat een Mensch van Benoit's gehalte, niet de algemeene faam en den overtuigenden roem heeft verworven, waarop hij door zijn meer dan gewone beteekenis aanspraak mocht maken. Moest zijn rechtstreeks opvoedend werk uit den aard der zaak tot zijn eigen volk beperkt blijven, dan toch konden zijn artistieke principes een nog grootere bekendheid verworven hebben en zijn muziekwerken in breederen, internationalen kring weerklank hebben gevonden. | |
[pagina 194]
| |
niet zit, belichaamd in de pers, het uitgeversbedrijf, de staatsdiensten, sterke uitwijkelingenorganisaties, enz. Tot daar Dr. Corbet. Hier raken wij aan het meer dan ooit actueele brandpunt van de muziek in ons land. Laat ons vooreerst constateeren dat Benoit en Tinel gedurende hun leven in eigen land gewaardeerd werden, dat hun werken succes kregen vanwege hun publiek, zeggen we: hun volk. Zij gingen en leefden te midden van ons als halve goden - o tempora, o | |
[pagina 195]
| |
mores! Men tracht soms zich te figureeren hoe die Twee, zooals zij leefden en bewogen, met hun mentaliteit en een groote dosis gebrek aan zelfcritiek, na 1914-18 zouden mogelijk zijn geweest. Hoe zij zouden gereageerd hebben of ten onder zijn gegaan. Tinel's werken werden alle uitgegeven en uitgevoerd gedurende zijn leven. Na zijn dood werd het plots een algemeene en volledige stilte rondom hem. Benoit's werken werden uitgegeven na zijn dood door het Benoit-fonds. Na de locale heroïsche periode te Antwerpen der uitvoeringen met Keurvels-Alpaerts, trad ook de stilte in. Voor Benoit is de gevolgtrekking klaar dat het niet doeltreffend is voor een componist door een tot hiertoe gecreëerd organisme uitgegeven te worden. De nawerking hiervan blijft locaal en is afhankelijk van het op- en neerdeinen van plaatselijk en zoo broos massa-enthousiasme, dat best te vergelijken is met de vergankelijke populariteit van een politieke figuur. Tinel's groote werken, ondanks hun verzorgde Breitkopf-uitgave, verdwenen insgelijks van de programma's. De tijdsevolutie speelde natuurlijk hierbij haar rol. Het was uit met de groote koren, die de uitvoering ervan mogelijk maakten en die ertoe noodig waren. Laat ons nuchter de zaken beschouwen: Gilson en De Boeck, Mortelmans, in tegenstelling met de meening die bij ons nog ingang vindt (en dàt bij gebrek aan voldoend zelfonderzoek), hebben het buitenland ook niet veroverd. Wanneer men hun periode met de onze vergelijkt, was de hunne veel meer rendeerend. Onze componisten van heden dragen meestal in zich het wrange bewustzijn dat zij zullen dood gaan zonder ettelijke van hun werken zelf te hooren, laat staan te zien verspreiden, en het groote deel ervan onuitgegeven te weten. Jos. Jongen maakt hierop een zeldzame uitzondering, werd bijna volledig te Parijs uitgegeven. Toch wordt er beweerd: wij bezitten geen groote componisten, wel een schildersschool. En dàt is in den grond de waarheid niet. Namen en figuren van componisten zijn bij ons populair, doch hun werken zijn niet gekend, worden niet uitgevoerd. Er is daar vooreerst de overheerschende strekking om onszelf te kleineeren of zooals Corbet zegt: om onberedeneerd minderwaardige producten te bewierooken. Dat is het minderwaardigheidscomplex niet alleen van de Vlamingen, maar van al de anderen. Dan is daar het onderling neerhalen, eigen aan hèt kleine land, omdat de markt te smal is en die markt overstroomd wordt door al wat eenigszins succes heeft in het buitenland. Publicieit werkt in ons land niet doeltreffend of bestaat gewoonweg niet. Stelselmatig zwijgen de concert-organismen onze componisten dood. Zeer sporadisch verschijnt op de programma's een werk van nagenoeg immer dezelfde twee of drie componisten. Van den hoofddirigent van het Kursaal te Oostende kwam me destijds, bij het inzenden van een nieuw werk, volgend bescheid toe: ik voer alleen werken uit waarvan het succes verzekerd is. | |
[pagina 196]
| |
Door de Kon. Vl. Academie voor W.L. en Sch. K. werd een voorstel aangenomen om aan de Regeering ter overweging onderworpen te worden: a) het instellen van een grooten driejaarlijkschen Staatsprijs ter bekroning van het globale werk van een componist, om hiermede zijn Meesterschap door binnen- en buitenland te laten erkennen. b) een prijs voor een symphonie het eene jaar, een opera het volgende en een groote mis het derde jaar. Dat voorstel werd door mij ingediend om aan de jongeren te verzekeren wat wij allen zoozeer gemist hebben in onze carrière. Al die prijzen worden soms overbodig gevonden en van dien kant uit dringt men meer aan op festivals van Belgische componisten. Hiervan eilaas, heeft men de pijnlijke ondervinding opgedaan en het resultaat beneden nul kunnen constateeren te Brussel. Het wordt een onderling gekrakeel. De dirigent voorziet het negatieve resultaat, voelt niets voor de zaak, ofwel wordt de leiding toevertrouwd aan een jong beginneling. Het snobisme speelt zijn spelletje, en de zaal blijft onbezet. Neen: op elk groot concert één werk van eigen componisten en opgelegd aan de vreemde, groote dirigenten die hier alle roem en verdiensten komen weghalen, dat is de redding. Dan is daar nog het sterke, moderne wapen van de Radio-omroepen dat niet over- doch niet onderschat mag worden. Doorloop even de buitenlandsche programma's, het is stichtend. Systematisch en vooringenomen zou het zijn werking moeten uitoefenen: het opdringen van de werken van eigen land en niet gedurende de eene periode die van dezen nabuur, gedurende de volgende periode die van een anderen nabuur. Die naburen weten wel hoe zij hun propaganda moeten voeren en immer op onze kosten en tot ons nadeel. En dan: een groot nationaal uitgeversbedrijf, desnoods door den Staat ingericht of gefinancierd, en dat voor doel heeft vooral de orkestrale werken van onze componisten in het buitenland te verspreiden en zorg te dragen voor de uitvoering ervan, zonder winstbejag. Want, staan wij verachterd tegenover de groote landen? Of moeten we het andersom voorstellen, en hiervan zou Benoit een tastbaar bewijs kunnen leveren: Wanneer de werken van onze componisten eindelijk een uitgave krijgen, - doorgaans twintig-dertig jaar te laat - en zoo het buitenland kunnen bereiken, worden ze dan daar niet met een superieure minachting ontvangen en als technisch verachterd definitief in de kartons geclasseerd? Dank dient betuigd aan Dr. Corbet voor ‘zijn arbeid van piëteit en plichtbesef’, tegenover een der grooten van ons volk. Hij schonk ons eenzelfde fierheid als dat ander werk, dat ons ook deze laatste dagen werd toegezonden: de facsimilé-editie van ‘De Dageraad’ ofte Nieuwe Opkomst der Geneeskunde door Joan Baptista van Helmont, ter gelegenheid van de driehonderdste verjaring van diens afsterven, bezorgd door de Kon. Vl. Academie voor Geneeskunde van België. |
|