Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1945(1945)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Jan van Nijlen Verzen I Het Wapen Ik neem koelbloedig de geruchten op Die voorjaarswind door 't open venster blaast. 't Ontroert mij niet en de oude harteklop Gaat, als voorheen, niet sneller en verdwaasd Wanneer de zon de jonge knoppen breekt. Ik vond de rust, maar deze valsche vrede Is een geschenk van 't leven dat zich wreekt: Ik ga met trage stappen naar beneden. Ik schuif dan ook voorjaar en zon terzijde En om den tijd, die voortknaagt, te bestrijden Heb ik 't beproefde wapen opgeraapt, Den droom, die, als van ouds, mij zal verlossen Op een rivier der Braziliaansche bosschen, Waar de anaconda langs den oever slaapt. [pagina 8] [p. 8] II De schepen Ik hoor vanavond verre schepen fluiten En, even hopend, schoon ik niets verwacht, Druk ik mijn hoofd tegen de kille ruiten En zie de haven in den blauwen nacht. Vertrouwd geluid, ik hoorde u reeds als kind, Soms midden in den nacht, maar meestal tegen Den avond bij het opgaan van den wind, Als moeder zei: wij krijgen zeker regen. Toen dacht ik reeds aan dezen die vertrekken Ver van het huis en het misprezen land, De begenadigden, de zachte gekken Die zullen zoeken naar een vaderland, En in mijn droomen voer ik met hen mee, Ofschoon geboren in een buurt der haven, Bereikte ik nooit den oever van de zee, Laat staan Tananarive of Tamatave. Het kind dat aan zijn lot nooit gansch kon wennen En door den droom nog voortleeft in den man, Weet nu dat een klein stukje heide en dennen Alles bevat wat de aarde geven kan. Maar soms, al ben ik bitter en gehard Door 't leven, overstroomt een niet te stuiten Vloed van verlangens mijn onwillig hart Als in den nacht de verre schepen fluiten. Vorige Volgende