| |
| |
| |
Kronieken
I
Taalkunde
door J. van Mierlo S.J.
J.A. Meijers: ‘Taal en leven’. Een populaire uiteenzetting van enkele taalverschijnselen. W J. Thieme en Cie, Zutphen. 1941. 252 blz.; f. 2,90; geb. f. 3,50.
Men kan in dit boek juist vinden wat het beweert te geven: een populaire uiteenzetting van enkele taalverschijnselen: van taal in haar zelf, in haar oorsprong, haar ontwikkeling, haar leven, in hare verhouding tot het individu, tot het woord en den zin, tot het denken en tot het leven. Problemen dus uit de meest algemeene linguistiek, die een ontwikkeld mensch belang inboezemen. Het handelt dus niet in 't bijzonder over het leven of de ontwikkeling van het Nederlandsch, al worden af en toe eenige toepassingen op het Nederlandsch gehouden, al worden ook sommige problemen uit het Nederlandsch toegelicht: wat de aantrekkelijkheid van het werk alleszins verhoogt.
J.A. Meyers verstaat het, deze problemen op een boeiende wijze uiteen te zetten. Hij schrijft een klare, bevattelijke en aanschouwelijke taal, door treffende voorbeelden, aanhalingen, versjes, anecdoten, opgeluisterd; met vermijding van alle wetenschappelijk jargon; en met verwijzing van het wetenschappelijk apparaat voor den belangstellenden lezer naar aanteekeningen aan het slot: populair in den goeden zin van het woord, die inderdaad de uitkomsten van de wetenschap voor het groote publik toegankelijk maakt.
En toch, wanneer wij over enkele actueele problemen nadenken, vinden we ons wel eenigszins teleurgesteld. In verband b.v. met de vereenvoudiging van de spelling en met de taalproblemen, die deze stelt, hadden wij wel wat meer ver- | |
| |
wacht over spreektaal en schrijftaal en hun onderlinge verhouding, dan hier op blz. 189-90 geboden wordt, of dan de gewone, algemeen bekende en gangbare schets van de ontwikkeling van het Nederlandsch op blz. 38-40. Wij krijgen hier over het ontstaan en de wording van het Nederlandsch wat men in alle schoolboeken aantreft: eerst Vlaamsch, dan Brabantsch, dan Hollandsch, ten gevolge van de uitwijking uit het Zuiden naar het Noorden, waardoor Holland het belangrijkste gewest der Nederlanden werd. En zoo zou het Frankisch-Hollandsch zich ontwikkeld hebben tot de algemeene taal van Nederland, tot het algemeen beschaafd. Zoo wordt met één sprong, in een reeds lang genoeg durende verwarring, schrijftaal met spreektaal vereenzelvigd en komt het Frankisch-Hollandsch aan de eminente positie, welke men er voor in het Noorden opeischt.
Een eerste vraag zou al mogen zijn: hoe komt het, dat er een Nederlandsche taal bestaat? Taal nl. in den zin van cultuurtaal? Waarom is er b.v. geen Friesche cultuurtaal? geen Saksische? Hoewel toch ook levendige Friesche en Saksische dialecten op Nederlandsch gebied gesproken worden? Of algemeener b.v. waarom bestaat er geen Nederduitsche taal en is ook Hoogduitsch binnen de grenzen van Duitschland de cultuurtaal van de Saksen en Nederduitschers aldaar? Waarom is zoo het Nederlandsch de cultuurtaal van Friezen en Saksen op Nederlandsch gebied?
Hier zijn voornamelijk politieke oorzaken aan ket werk geweest. Het Nederlandsch bestaat, omdat Vlaanderen en Brabant in het Zuiden zich door den slag bij Woeringen en door den slag der Gulden Sporen tegenover naburige landen wisten te handhaven en daar zoo schitterende plaats innamen; omdat in het Noorden Holland een Nederlandsche provincie was die in de Middeleeuwen Middelnederlandsch gebruikte en door hare politieke overheersching de taalkundige verovering van Friesche en Saksische provinciën verwezenlijkte, op een Staatsgebied dat door het Bourgondische huis reeds een zekere eenheid had verkregen.
En wat nu de vorming en ontwikkeling zelf van dit Nederlandsch betreft: men moet hier wel onderscheiden tusschen
| |
| |
spreek- en schrijftaal. Het oudste geschreven Nederlandsch is Vlaamsch: Vlaamsche schrijvers zetten aldus het voorbeeld, dat door anderen, Brabanders, Hollanders, wanneer zij aan 't schrijven gingen, werd nagevolgd. Het Vlaamsch gaf eeuwen lang den toon aan in de schrijftaal. Nog in de XXVe en XVIe eeuwen liet het Vlaamsch zijn invloed gevoelen in de schrijftaal en in de rijmen van Brabanders en Hollanders. Eerst in de XVIe eeuw kwam het Brabantsch als schoonste en zuiverste Nederlandsch aan de winnende hand. Met de vestiging van de Republiek geraakte de kunst voornamelijk in de handen van Hollanders, waardoor de schrijftaal nu ook sterk verhollandscht werd. In Noord-Nederland blijft de literatuur bloeien en gaat er het Nederlandsch sterk onder den invloed van het Hollandsch zijn eigen weg. Het is de aldus gevormde literaire taal, die schrijftaal, die de eigenlijke Nederlandsche cultuurtaal is.
Maar naast die schrijftaal werd nog doorgaans een onder den invloed dier cultuurtaal min of meer gezuiverd dialect gesproken. En nog vrij lang. Eerst in de XVIIIe eeuw komt een algemeen beschaafde omgangstaal in Noord-Nederland op. Maar deze algemeen beschaafde omgangstaal heeft zich daar niet gevormd, zooals gewoonlijk elders een algemeen beschaafde omgangstaal tot stand komt: door aansluiting nl. bij de gevestigde schrijftaal, zooals in het Fransch, het Engelsch, het Duitsch; hier staan dan ook spreek- en schrijftaal niet zoover van elkander als bij ons. Het algemeen beschaafd heeft zich bij ons uit het Hollandsch zoo goed als zelfstandig ontwikkeld. Het heeft den invloed gemist van toonaangevende kringen: van het hof, b.v. van de salons, van een nationaal tooneel. Terwijl de schrijftaal, de cultuurtaal, haar gang ging, zette ook het Algemeen Beschaafd den zijnen voort. De kloof tusschen beiden werd breeder en dieper.
In Zuid-Nederland zochten wij in de XIXe eeuw voor een Algemeen Beschaafd als vanzelfsprekend aansluiting bij de cultuurtaal, de schrijftaal. We keken voor de uitspraak naar het Noorden; doch waren ons het verschil tusschen schrijf- en spreektaal daar nooit ten volle bewust. Wanneer nu de Noord-Nederlanders hun Algemeen Beschaafd als norma
| |
| |
willen opdringen voor de cultuurtaal, dan doen zij zoowel aan taalparticularisme als Zuid-Nederlanders met b.v. het Westvlaamsch. De schrijftaal is overal elders de toonaangevende cultuurtaal. Ook te onzent moet zij in eere hersteld. Het Algemeen Beschaafd zou er alles bij winnen, met zich meer naar de schrijftaal te vormen. Dan eerst ware taaleenheid tusschen Noord en Zuid mogelijk. Het groote misverstand der vereenvoudigers is, dat ze maar steeds Algemeen Beschaafd met Nederlandsch verwarren. Hun Algemeen Beschaafd is Beschaafd Hollandsch, niet beschaafd Nederlandsch.
Ik kan hier deze gedachten, die ik vóór jaren in mijn strijd tegen de vereenvoudiging onzer spelling heb aangeraakt, niet verder uiteenzetten, daar dit opstel niet meer dan een recensie van Meyers' boek bedoelt te zijn. Wie er belang in stelt, moge er de wetenschappelijke verantwoording van lezen in de studie van Dr. W. Couvreur: De Hervorming van spelling en schrijftaal in het Nederlandsch, verschenen in Leuvensche Bijdragen, 1938 en 1939. Hoe jammer dat we in het hier besproken boek ook een hoofdstuk moeten missen over de uitbeelding van de taal in schrift! Maar over de keuze der problemen, die hij zichzelf ter behandeling had gesteld, mogen wij hem geen verwijten doen.
| |
II
Kroniek der poëzie
door Aug. van Cauwelaert.
Jan Vercammen: ‘Drie Suite's’. - Uitg. Pro Arte, Diest.
De literaire ontwikkeling van Jan Vercammen vertoont een geduldigen, maar gestadigen opgang.
Van de jonge dichters, die in De Tijdstroom debuteerden, was het geluid van Vercammen het zwakste, dat van Demedts het stelligste. Zelfs na het verschijnen van Vercammen's tweeden verzenbundel: Reven, heb ik nog verkozen mijn oordeel over de literaire toekomst van dezen dichter te schorsen. Er was nog niet veel persoonlijkheid te onderscheiden tusschen veel oneigenheid, die we literatuur zullen heeten. ‘Daar zijn telkens, schreef ik over Reven, heele en halve versregels, en beelden, waarbij we even den indruk hebben deze wel eens meer gelezen te hebben: of zoo ongeveer.’ Daarin was nog te weinig en te zwak de slag van het bloed. Maar, waar wij bij alle herkenning van de beloften die deze verzen verrieden, toch verkozen bescheiden te wachten, had Jan Vercammen het geloof in zichzelf. En hij heeft gezegevierd.
Hij heeft gezegevierd met dien verstande, dat de vijand die hem beloerde en bedreigde, bij het scheppen van elk nieuw gedicht, opnieuw overwonnen moet worden. Doel van den dichter is: schoonheid scheppen en zijn geduchtste vijand is vaak de literatuur. Hij is dat beslist voor Vercammen geweest en het heeft zijn groei geschaad en zijn ontwikkeling vertraagd: het heeft hem verleid en verlokt naar het literaire woord en het literaire beeld, waar de dichter alleen den meest expressieven en direkten eenvoud van het woord nastreven moet.
Dat Vercammen dit gevaar der literatuur in de laatste ja- | |
| |
ren, hoewel niet definitief bezweren, toch in zijn beste gedichten geheel overwinnen kon, terwijl het leven hem aan inhoud heeft verrijkt, daarvan brengt de bundel Drie Suite's, - deels herdruk en deels onuitgegeven werk, - het afdoende getuigenis. En dit is naast de vreugde der schoonheid die hij brengt, een tweede reden tot verheugen.
Het sterkst heeft me voor het eerst deze verblijdende overwinning getroffen een drietal-jaren geleden, bij het lezen van een vers van Vercammen in De Gids: Bij Testament, dat nadien in zijn bundel Volubile werd opgenomen. Het is misschien het vers van dezen dichter dat ik boven de andere verkiezen zou; indien daar niet was een vers uit de suite: Het dood kindje Eric, dat ik verder citeeren zal. Bij Testament is een sterk gedicht, vol en gaaf. Het vangt aldus aan:
Wat verrukt aan uw rilde leden lag,
dit lijf, als het dood zal zijn,
voorbij den stroom van vervoering en pijn,
en geenerzijds de wisseling van nacht en dag,
leg het naakt in onze aarde en diep,
want het wil door haar omsloten zijn
geheel, als door droomen, toen uw wijn
gedronken was en ik onder uw handen sliep.
om den smaak en om wat verzwegen is;
daarna mijn oogen: demp goed de nis,
waarin gij te bloeien stondt.
Alleen de stroom van vervoering en pijn wekte herinnering van te literaire verwantschap.
Ik laat hierop het vers volgen uit Het doode Kindje Eric, omdat ik in heel den nieuwen bundel geen gedicht heb gevonden, dat zoo ontdaan is van literatuur, om alleeen te zijn zingend en uit het leven geboren schoonheid; het is expressieve eenvoud, ontroerd en ontroerend, onmiddelbaar en diep:
na nog een nacht met overzeesche droomen,
en nog een morgen met een moe en dof gebed,
is in wat licht de stille man gekomen
en heeft uw kistje naast uw wieg gezet.
| |
| |
Het meisje kwam uw blauwe peluw dragen,
uw bed van witte watten was gespreid,
toen aarzelde de man, als wilde hij wat vragen,
zijn handen waren traag en zwaar van spijt,
toen zij u namen en u overgleden:
een lage boog als een zeer lichte brug.
En toen gij eenzaam haar hadt overshreden,
uw moeder en uw vader riepen schreiend u terug.
Het gevaar dat Vercammen dreigt ligt in verzen als deze:
Eer u de geur genaakt der muscadellen,
Heb ik uw vlugste rillen ingehaald,
dat van mijn handen uit, licht als libellen,
diep in de dalen van uw oogen daalt.
Zijn verzen hebben een lichte gratie en Vercammen's oor weet wat zingen is: steeds meer en meer heeft hij gestreefd naar een rustige en harmonische voornaamheid, die nergens door onstuimigheid verstoord wordt. Maar zijn vers is niet altijd gesatureerd van den honing der poëzie: er is op meerdere plaatsen een te groote en literaire broosheid; de broosheid van het ijs dat niet door het water gesteund en gedragen wordt. Het wordt dan een spel van woorden, waarbij onze aandacht niet steeds door eenzelfde mate van schoonheid wordt beloond. Dat onze logica en ons verstand zijn poëtische bewegingen niet altijd volgen kunnen, is geen bezwaar, maar ons gevoel althans moet ze wel kunnen volgen en achterhalen. Waar een vers niet wezenlijk van menschelijkheid leeft maar van literatuur komen we onbevredigd uit. Maar ik heb hierboven voldoende den nadruk gelegd op de schoonheid die Vercammen werkelijk geven kan en gaf; en uit den nadruk waarmee ik wees op het gevaar dat hem nog steeds bedreigt maar dat hij, waar hij wil, overwinnen kan, moge mijn behoefte blijken om me over zijn volgenden bundel zonder terughouden in nog hoogere mate te verheugen.
|
|