En daar was ook een oude man, een oude herder, die niet van het dorp was. Die oude man weende en zag bewonderend naar Jezus op. Jezus legde zijn handen lang op zijn grijs hoofd, bezag hem teeder en groette hem bij het weggaan vriendelijk... En dan ging Jezus met de twee apostelen weg in de richting van de zon.
Het dorp stond overhoop, de menschen waren geestelijk rijker geworden om die machtige woorden, en beseften nu eerst fijn hoe gelukkig zij waren in hun lot.
Zij waren mee blijde met de twee gebroeders, die weer zagen, - met de lamme, die weer ging en met de melaatsche, die weer zuiver geworden was... En toch was de meeste belangstelling rond den ouden herder, die niet van het dorp was, en bij wie Jezus zoolang de handen op het hoofd had gelegd.
- Wat heeft hij u gedaan? Van wat heeft hij u genezen?
En toen vertelde de oude herder, dat het nu meer dan dertig jaar geleden was, dat hij op een winternacht met andere herders bij het wachtvuur zat, als er plots een witte engel voor hen verscheen, die zegde van op te staan, want dat de zaligmaker geboren was, en zij hem zouden vinden in een stalleken tusschen bosschen en velden verloren. Eerst waren zij met schrik geslagen geweest, maar tevens aangegrepen van een groote verheuging... Rap, snap hadden zij wat bijeengeschard, wat karig eten, kaas, eieren... En na een langen weg, hadden zij dan het kind in een kribbeken zien liggen, waar de os en de ezel hun eten uit nemen, en zij hadden de jonge moeder gezien, wiens oogen openingen op den Hemel waren, en den ouden, bekommerden man, die bij haar was en een vuurtje probeerde aan te maken om de melk te warmen...
Er waren daar nog herders van een ander streek gekomen, en nog enkele armen menschen... en toch was er daar nog iets, dat de mond niet kon noemen, maar de ziel gewaar wierd... iets van den Hemel.
En dat kind was Jezus van Nazareth!...
Waarom kwam dien engel herders roepen en geen rijke menschen, die seffens het arme huisgezin hadden kunnen helpen met het beste?... was de vraag.