| |
| |
| |
Het eerste rijk
De wereld van mijn kindertijd
door M.E. Belpaire
II
Immer was er iets te doen in dat bewogen midden van 't gouvernement. Ik denk aan Nieuwjaar recepties toen de koetsen binnengereden kwamen. - Wij keken uit de bovenvensters toe als uit een observatorium -. Ik denk aan de heeren van de deputatie. Ofwel aan de kwartetten in de groote salons beneden. Als een of ander beroemd virtuoos - Vieuxtemps of Joachim - Antwerpen bezocht, werd ervoor gezorgd dat hij ook een séance van kamermuziek gaf in het Gouvernementshotel en de voortreffelijke cellist, Jef Bessems, was er altijd bij. In die zelfde zalen zou ook Brassin een reeks voordrachen geven van Beethoven sonaten. Maar het publiek liet op zich wachten, en ik zie Brassin nog, in een lang carrick op zijn toen zeer mager lijf, wanhopig de koer, op en af stappende. Hij was als de vrouw van Barbebleue, die niets zag aankomen. Ook schold hij de Antwerpenaars uit voor een hoop ‘cochons’. Alleen de twee juffrouwen Teichmann vonden genade in zijne oogen. Het gouvernementshotel inderdaad was het welkome home der artisten. Tante Constance dweepte vooral met den violist Wieniawski. Zij vond hem geniaal. Zijn foto stak in een der kaders van de eetkamer, wat Théodore de gelegenheid gaf haar te plagen door de foto vóór zij binnentrad voor ons ontbijt, achterste voor te plaatsen. ‘Mon Kapuske’ heette zij hem. Vruchteloos verzekerde Théodore dat Wieniawski een Jood was; -
| |
| |
wat niet onwaarschijnlijk was, maar niet van aard bleek om Tante's enthousiasme te dempen. Veel van die virtuozen leerde Tante Constance kennen door de concerten der Dames de la Charité, ten voordeele van het kindergasthuis. Dat was de muzikale gebeurtenis van den winter. Antwerpen bezat toen geen orkest zooals nu. Alleen voor de Fransche opera, onder leiding van Lemaire was er een, en telkens bij de concerten gaf het een heele herrie om de muzikanten bij te houden voor repetitie of uitvoering. Geregeld was er geharrewar. Ik zie Tante Nini - Mevr. Jules Strens - een der uitvoerders - Was het Van den Plas? - met zijn slippen grijpen om hem te weerhouden. Lemaire was overigens van slechten wil en stond niet graag zijn orkest af voor concerten die door Jef Bessems gedirigeerd werden. Er waren er doorgaans twee per winter en men mag gerust zeggen dat heel het muzikaal leven in Antwerpen zijn oorsprong in die feesten vond. De kleine zaal der Philharmonie was telkens geheel gevuld met een uitgelezen publiek in groot toilet; het puikste gezelschap van Antwerpen, op uitnoodiging toegestroomd. Die uitnoodigingen werden door Tante Marie, de secretaresse, geschreven en zij aanzag het als een reuzentaak zorgvuldig de witte en groene kaarten in te vullen - de groene kaarten waren voor de ‘membres protecteurs’ bestemd. Geen kwestie van democratie in dien tijd. Alles lag nog in de handen der bevoorrechte standen en zij waakten jaloersch over hunne positie. Hoe geheel anders was de atmosfeer die toen heerschte in die zaal tot proppens gevuld met menschen uit de verfijnde wereld. Ik zeg niet dat het beter was - verre van daar - maar het was anders.
De koren bestonden uit de Dames de la Charité voor de dames; voor de heeren uit liefhebbers. Aan het hoofd dezer schaar stond Tante Constance, die de soprano-soli voordroeg en dat was werkelijk een eenige verschijning. Heel verslonden in haar taak, den blik ten hooge geheven, zong dat wezentje uit gansch haar ziel voor den God die haar - artiste - geschapen had. Dit levend ideaal aanschouwen was een wijding voor heel den levensloop.
De concerten voor 't kindergasthuis waren de groote ge- | |
| |
beurtenis voor heel de familie. Onze moeder, die voorzitster was der Dames de la Charité, ging, met andere dames rond, met de zilveren schaal; of zij stond, bij de opening, voor de deur om de giften te ontvangen. Mild werd er geschonken. Antwerpen was voor zijn liefdadigheid gekend.
Buiten de muziek was er op het gouvernement nog het theaterspel, en daarin muntte Marie Teichmann uit. ‘L'Accord parfait’ was een amateurgezelschap dat private vertooningen gaf en deze acteurs waren niet minder bedrijvig dan de muziekliefhebbers onder leiding van Tante Constance. De twee stars van L'Accord parfait waren Marie Teichmann en Jules Strens, de neef van onzen Nonkel Jules. Deze kleine, leelijke, schuchtere klerk op het Brusselsche ministerie van spoorwegen, had een schitterende loopbaan kunnen maken op een der schouwburgen van Parijs, want hij was een geboren acteur, en muntte uit zoowel in het pathetische als in het komieke. Ja, wanneer hij naar Parijs ging bestudeerde hij zorgvuldig de groote acteurs van den tijd en zijn oom was er wel eenigszins bang voor dat die carrière hem zou kunnen verleiden. Het was heel wat bekoorlijker immers dan pennelikker te zijn op een saai bureau, waar hij trouwens niet veel anders deed dan zijn rollen leeren en in bestudeeren. Zijn makker op dit kantoor was Edouard de Kerckhove, ook een der gevierde acteurs van l'Accord parfait, onder den naam van Neuss en de mededinger van Krum, - Jules Strens, - om de toehoorders te doen schaterlachen. Die twee heeren kwamen geregeld uit Brussel en waren zeer bevriende figuren van onze kinderwereld. 't Was immers feest voor ons hun zetten en spreuken te aanhooren. Vooral van Krum die zeer origineel en verstandig was, hoewel niet zeer geleerd. Ik was de trouwe repetitrice van hem en van Tante Marie en kende hun beider rollen even goed als zij zelf. Tante Marie leerde die gewoonlijk al wandelende rond de planken, waarop zij de blauwe kielen sneed bestemd voor de werklieden van de spoorwegen en die daarna genaaid werden door de weduwen van grootmoeders genootschap tot onderstand der noodlijdende weduwen. Bij de Teichmanns gingen vermaak en liefdadigheid steeds gepaard, en men wist er uit
| |
| |
alles partij te trekken. Nonkel Jules Strens was een der hoogere beambten geweest aan het Spoor en kon er zijn invloed nog laten gelden.
Van een levendige dispositie was Nonkel Jules Strens heelemaal op zijn plaats in de Teichmannfamilie en de ziel en de spil van l'Accord parfait, waarvan hij voorzitter was. De voorzitster, niet minder levenslustig en vroolijk, was onze moeder. Mme Cunégonde was haar bijnaam en Dr. Rademaekers, die onder den naam van Dr. Makak, voor de gezondheid der leden moest staan, vereerde haar jaarlijks op St. Cunegondesdag met een prachtigen ruiker. Wat waren al die menschen toch blijmoedig en levenslustig.
De vertooningen werden gegeven in de groote danszalen van 't Gouvernement op een daartoe opgericht theater. Wij, kinderen, zaten van voor, op de banketten die voor ons walvischspel dienden, dicht bij 't hokje van den ‘souffleur’ - namelijk de oude Juf. Isaure Bourceret (Azor) die haar krom zat te lachen bij de zetten en grimacen van Neuss en het soms erg te verduren had, want Neuss leerde nooit zijn rol en zij moest het ontgelden wanneer hij steken bleef. Al dit spel konden wij aldus van dichtbij volgen, met de andere kinderen der uitgenoodigden, de de Caters, de de Kerchoves e.a. Maar met Vastenavond werd er een stuk gespeeld door ons, kinderen, gewoonlijk van Berquin. Tusschen de repetities in ravotten wij dan op de koer in wilde pret, een heele hoop bij mekaar en dat was het heerlijkste van al. Maar bij de groote-menschen-vertooning was er geen spraak van wildheid. Aandachtig - en bewogen - zaten wij te luisteren naar ‘La Fée’ of ‘Le Village’ van Octave Feuillet. Wij hingen aan de lippen van Krum en van Tante Marie die ons een revelatie van schoonheid schonken, weinig beneden die welke Tante Constance's zang ons gaf. Edel was het spel van beiden. Edel de gevoelens die men in dien tijd verwekte en fijn was de beschaving van al die menschen, uit mijn kindertijd.
Tante Marie muntte uit in het pathetische en daarin was Krum haar waardige partenaire. Maar zij zong ook in operetten en daarin kon hij haar niet volgen, want hij was niets
| |
| |
muzikaal. Neuss en de heer Vercken, een Luikenaar die naar Antwerpen overgekomen was, speelden mee in de operetten van Offenbach: Vent du Soir, Tromb-al-Cazar, enz. die groot succes behaalden. Maar Krum blonk uit in 't gesproken woord in de stukken van Labiche en om het publiek aan 't lachen te brengen, was zijn medehelpster niet meer tante Marie, maar onze moeder, die zich op de planken bewoog met een brio, en een aanstekelijke en ongeëvenaarde vroolijkheid. In ‘Mr. de Fourchevif’ vooral bereikte het spel van beiden, Krum en Mme Cunégonde, zijn toppunt.
Wie was die familie Strens, in Brussel sinds jaren gevestigd, maar klaarblijkelijk van uitheemsch bloed? Krums vader, Augustin, was de oudste, maar hij was sinds jaren overleden, zoodat Jules Strens, de tweede der broeders, zich zijn zoon Jules zeer had aangetrokken. Een derde broeder, Paul leefde in Rusland, of liever in Bessarabië, bij een rijke familie Krupenski. Slechts in latere jaren leerden wij hem kennen. De jongste der broeders, Louis, was gehuwd met eene Italiaansche, die les gaf in hare taal aan Prinses Charlotte, vóór haar huwelijk met Aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk. Er waren ook twee zusters, waarvan de eene getrouwd was met zekeren Oostenrijkschen Graaf Grawert, maar niemand van ons kende ze. Tante Nini, de vrouw van Nonkel Jules Strens en de oudste der vier zusters Teichmann, had een sterken familiegeest, maar enkel voor haar familie. Zoo wist zij den echtgenoot uit Brussel, in den schoot van haar huisgezin in Antwerpen, te roepen. Hun huwelijk bleef kinderloos. Ons vier kinderen aanzag zij als de hare en zij liet ons in alles begaan. - Enkel was er verbod op stoelen te klimmen, want wij zouden ons kunnen bezeeren. Zij nam deel aan al ons spel en vermaak. Toch was ik bang voor haar, omdat zij de bruske zenuwachtigheid der Teichmanns had, zwart van haar was, met de sterke trekken van haar stam. De Zwitsersche oorsprong der familie kwam bij zekere leden krachtig in relief, en zij was er een. Terwijl de drie andere zusters heel en al opgingen in liefdadigheid, buitenleven, bekommerd voor ieders welzijn, sloot haar exclusief temperament haar geheel op in den engen kring der familie. Zij stelde
| |
| |
enkel belang in wat dezen aanging, leefde voor echtgenoot en vader en had steeds éen dominante voorkeur. Op 't Gouvernement waren wij heelder dagen met haar.
De twee oudste zusters Teichmann, Jenny en Betsy, onze moeder, waren karakteristiek langs vaderszijde, oorspronkelijk van een uiterlijke zenuwachtigheid, vlug van geest en repartie, pittoresk-vroolijk, uitbundig van aard. Bij de twee jongere, Constance en Marie, kwam het Vlaamsch element der Cooppals de Waalsche bonhomie temperen, maar niet buiten afsluiten. Gelukkig mengsel van tegenstrijdige krachten. De Vlaamsche ernst bezielde de hooge mystiek van Tante Constance, terwijl het artistiek temperament dat zij van haar vader geërfd had, of misschien van hare Tante, Jenny Cooppal, de eerste vrouw van Theodore Teichmann, een zoo karakteristieken stempel sloeg op hare heiligheid. Marie was minder oorspronkelijk, maar uiterst bevallig in haar kalme minzaamheid. Heeft ooit een rimpel die stille waters gestoord, die zielerust bezoedeld? Haar vroolijkheid was geheel onschuldig. Jaren lang woonde zij de wereldsche feesten bij, danste naar hartelust, had aanbidders bij de vleet; maar toen haar moeder was gestorven werd de erfenis harer liefdadigheid op de jongste dochter overgedragen. Constance had reeds haar handen vol; Betsy nam het voorzitterschap waar van de Maatschappij tot onderstand der Weduwen. Marie ijverde, zooals haar moeder, voor de Bewaarscholen en nam den last over der ontelbare armen. Zij was toen getrouwd en vond steun in die gestadige toewijding, in haar onverdroten arbeid, bij haar man, Frédéric Belpaire, die zooals zij de wereldsche elegancie wist te paren met een grenslooze toewijzing aan alle goede werken.
In zulk een gelukkige atmosfeer van vroomheid, blijdschap, liefde voor kunst en weldoen ontwaakte ons kinderleven. Zoo was de wereld onzer kinderjaren. Is het te verwonderen zoo dat zoet verleden steeds aanlokkender wordt, naarmate het verder zinkt in 't onherroepelijk verle den? Wat zeg ik: onherroepelijk? Maar ik heb de vaste hoop alles daar boven terug te vinden, en wel openbloeiend in 't eeuwig licht der eindelooze liefde. Intusschen kan geen taak
| |
| |
zoeter zijn dan al die geliefde beelden weer op te wekken.
Als een steen in 't water geworpen wordt gaan de rimpelingen steeds wijder uiteen naar de oevers toe. Ons familieleven was de eerste kern van een uitstraling van geluk en leven, maar deze strekte zich wijd uit, en de herinnering aan de talrijke vrienden en kennissen levert het zelfde beeld van fijne beschaving, weldadige minzaamheid, liefde voor al wat edel is en schoon. Liefde voor de schoonheid, zou dat het slotwoord niet zijn van 't geheim? De atmosfeer onzer kinderdagen was een kunstatmosfeer. Niet dat kennis en wetenschap misprezen en verwaarloosd werden. Het midden der Teichmanns en Belpaires was er een van hooge geleerdheid, gestadigen geestesarbeid. Maar nooit op droog-pedantische wijze, nooit afgezonderd van 't leven, van 't hoogere leven der kunst. De vader dien ik nooit gekend heb, maar die heel mijn innerlijk leven heeft bestempeld, was even geniaal in kennis als in kunstvereering. En zijn wereld was de wereld zijner kennissen en vrienden, was nog de wereld waarin onze kindsheid ontwaakte. Ja, een bijzondere trek bij al die menschen is wat de Engelschen genoemd hebben: ‘The divine sense of humour’. Van de ernstige dingen werd altijd monkelend gewag gemaakt. Niet met een sarcastischen glimlach, maar met den glimlach der goedwilligheid, van iemand die zich-zelf niet meer dan het leven, geheel vertrouwt.
Die humoristische trek was vooral eigen aan de leden van L'Accord parfait, alle lieden van fijne beschaving en gemakkelijke distinctie. Edouard de Kerchove behoorde tot het beste gezelschap. Nooit sloeg zijn vroolijkheid over tot iets boertigs of had een kind of een vrouwengemoed zich eraan kunnen kwetsen. Hetzelfde geldt voor heel het gezelschap. Jacques Verbiest, een verwante der Cooppals, was de vroolijkheid zelf. Onweerstaanbaar moest men volgen in de rei van een wilden: ‘Jan en kan niet naaien, naaien naaien,’ als hij het eens inzette; maar ook hij gelijk zijn kameraden, Alphonse en Alfred Belpaire, had humaniora gevolgd, en was doordrongen van den tijdsgeest.
Zoo was het in al de kringen waarin de familie zich bewoog en die dus onze wereld vormden.
| |
| |
Bij een bevriend beeld moet ik nog even stilstaan. Antoine Oomen was een Hollander uit Breda, die intieme vriendschap had gesloten met den jongeren Frédéric Belpaire. Of laat ik liever zeggen dat hij het innemende bij Frédéric niet had kunnen weerstaan en, zich niet opgedrongen, maar althans onafscheidbaar was geworden van den jongeren vriend. Man van vermogen, bewoonde hij met zijn vrouw - hun huwelijk was niet met kinderen gezegend, - en zijn schoon-moeder, Mw. Oldenkott, een der fraaie woningen aan de Warande. Vroom katholiek was hij, even milddadig, vurig vincentiaan en vriend van kennis en kunst onder alle vormen. Hij liefhebberde in het schilderen, was een groot bewonderaar der natuur en had voorliefde voor de botaniek. Zijn poëtische zin ging soms verder dan de losse vreugd der leden van L'Accord parfait. Zoo had hij op onzen hof, op den Toren, een bloem gezaaid voor ieder lid, vooral voor de dames. Maar of die alle opkwamen herinner ik mij niet meer.
Een later initiatief van hem had meer geluk. Aan al de huisgezinnen door Vincentius in de Lei en op het Kiel bezocht, werden drie planten bezorgd, - waren het geraniums, fuchsias en lobellias? - en een prijskamp werd ingesteld voor degenen die ze 't best zouden kweeken. Na afloop van de proef werden al de planten ten toon gesteld in de zaal van het patronage in de Lokkaertstraat, en verrukkelijk was het uitzicht van die bloemenweelde. Zoo wist de ‘beste Heer’ zoo wij hem noemden, poëzie en liefdadigheid te koppelen. Immer was hij te vinden waar het kunst gold. Later werd hij een trouw vriend van Peter Benoit en van dichter Lodewijk De Koninck, met wien hij dweepen ging, in zijn geliefde heide. Voor 't oogenblik was er van die twee nog geen kwestie, en als acteur nam Antoine Oomen geen deel aan L'Accord parfait, maar op den Toren zagen wij hem geregeld, 's zondags, na de hoogmis, wanneer in onze eetkamer de vergadering van Vincentius plaats had - nog zie ik rond de tafel de stoelen staan die ons naar buiten verwezen - of 's avonds voor een vergadering van Urania. Dit was weer een initiatief van Mr. Oomen. Eenige schaarsche leden kwamen bijeen met wetenschappelijk doel. Ook hier waren moeder
| |
| |
en kinderen buitengesloten en naar de slaapkamers boven verbannen. Als weerwraak beschuldigden wij de geleerde heeren ervan in te dutten over hun wetenschap daar zij telkens zoo laat, naar Hollandsche mode, bleven.
Er waren echter andere avondvergaderingen waar we niet zoo vijandig buiten gehouden werden. Iederen Donderdag, in den Zomer, vergaderde Tante Constance op onzen Toren, dames en heeren om muziek te lezen. Dit heette ‘Charbonneau’ naar aanleiding van een feuilleton van Armand de Pontmartin, die in de Semaine des families verscheen en betiteld was: Les jeudis de Mme Charbonneau. Voor de zangers stond op de tafel van onze gezellige eetkamer een verfrissching gereed: biscuiten en lekkere witte wijn met suiker en water, en daaraan mochten wij dan even proeven, vóór de invités verschenen. De ramen bleven openstaan en van uit den hof konden wij den zang beluisteren. Dat duurde echter, wat mij betreft, niet lang. Dat ontcijferen was niet immer harmonieus en leek me gauw vervelend. Des te meer dat tante Constance zeer moeilijke muziek koos.
Hoe levendig is dit alles in mijn geheugen geprent. Met welk een glans staat dit beeld van tante Constance steeds meer en meer omkranst. 't Zij dat zij, als een kind, aan onze vreugden deelnam, 't zij dat haar artistieke gaven haar een bijzondere schittering bijzetten in de kinderoogen. Wij aanschouwden haar nooit als een meerdere in jaren. Ik noem ze nu: tante Constance, maar zoo heette ze nooit in de werkelijkheid. Zij was ‘Tanke’ een van de onzen, die met ons speelde als een gelijke.
Het diner, bij grootmoeder, duurde onzeggelijk lang, daar er immer drie vleeschgerechten werden opgediend en tusschen in de dagbladen aan tafel werden gelezen. Die vervelende politiek. Tanke had er even als wij een hekel aan en luisterde met niet meer aandacht dan wij - met de exeptie van Vleeschouwers Reinaert de Vos, die zij voorlas - de andere lezers waren moeder en grootmoeder. Het diner ving aan om 5 1/2 uur. In den Zomer gingen wij, kinderen, even in den hof spelen tuschen de gerechten. Tanke kwam dan buiten, met ons eten, zat neer op den steenen perron, en begon ons
| |
| |
te voederen, ‘als een vogel zijn jong’ zeide zij, en zij had er een vreugde aan. In den winter, op 't Gouvernement, bleven wij aan tafel zitten, maar kregen speelgoed; en zij speelde dan met ons, legde de kaarten voor de patiences, of vertelde uit Le Magasin pittoresque van ‘Mr. Ouffle’ of Broeder Alfus die honderd jaar lang blijft luisteren naar den zang van een vogel en aldus de vreugden van 't Paradijs begrijpt. 's Avonds, in het salon op de Schoenmarkt, was er ook vaak met haar een genoeglijk spel van ‘Schoentjelap-lap-lap’ met haar fluweelen pantoffel. Zoo bracht ieder seizoen zijn afwisseling van vermaak en onuitwischbare indrukken in verband met dit kleine wezen, eenig in onschuld en edele heiligheid.
Zij hield veel van het winterverblijf, het Gouvernement, waar zij dicht bij de kathedraal was en 's morgens haren God kon ontvangen onder de hooge gewelven, dicht bij haar kindertjes in de Everdijstraat, en dagelijks de een of de andere muzikale vreugd kon genieten en waar zij ook in nauwer contact was met ons, kinderen, die onder 't zelfde dak woonden. Toch blijft haar beeld, in den zomertijd, voor mij omringd met nog poëtischer glans. Haar liefde voor de sterren bij voorbeeld. Soms nam zij ons mee op het terras waar de oude toren - die er nog, eenig overblijfsel, staat - toegang toe gaf. Zij ging er de sterren gadeslaan, zoeken naar de planeten, naar haar geliefde Venus, die zooveel liefdes herinneringen bij haar opwekte voor den eenigen Bruidegom. Omgang met haar beteekende altijd veredeling, zuiverheid. Ook de twee processies van de Lei brachten zoete ontroering, gewijde aandoening. De eerste was die van 't Heilig Sacrament. De Lei was wel niet een gemeente op haar eigen, maar buiten de stadsmuren gelegen, genoot ze toch het voorrecht den Liefdegod te mogen ronddragen in de vrije natuur, langs de velden en buitengoederen. Landelijk was ook de stoet en eenvoudig, die uit de geliefde kerk trok, onder de geurige linden der dreven, eerst naar 't Oude Kerkhof. Daar was een rustaltaar en dames en heeren onder leiding van tante Constance, zongen er het Tantum Ergo, begeleid door een harmonium, dat gauw moest vervoerd worden naar het tweede
| |
| |
rustaltaar, aan den achterom, achter het hof van Moens. Cécile zong in het koor mee, de jongens waren misdieners met wit roket over 't roode soutaantje en zij mochten de bellekens rinkelen. Ik was onder de ‘meidekens’, in 't wit gekleed en met blauwe braceletten met koperen slot, die ik zoo schoon vond. - Den avond te voren waren wij het strooisel gaan plukken, kollebloemen en bleuets, met tante Constance, in de koornvelden achter grootmoeders tuin. - Wat was het rustig en landelijk op dat Oude Kerkhof. Men knielde in 't gras om den zegen van 't Allerheiligste te ontvangen. De vogelen zongen in de boomen. Het derde rustaltaar was opgericht tegenover den Roozenhoed, het weezengesticht van grootmoeder, op den hoek van de Haantjeslei en de Van Schoonbekestraat. Op het altaar prijkte de Lievrouw met bloemenkrans omringd, door moeder destijds geschilderd. Van haar professor, Mr. Herreyns, de neef van den gekenden schilder, had zij een breeden toets geleerd en deze copie - die nog bestaat - was niet zonder verdiensten. De meisjes van 't weezenhuis zongen mee in het koor, zooals zij gewoon waren te doen in de kerk, in de Meimaand, onder leiding van tante Constance. En langs de Van Schoonbekestraat trok de landelijke stoet, het Te Deum zingend, naar de kerk terug, waar een laatsten zegen werd gegeven, voorbij het hof van Mols met zijn éen venster langs de straat en aan den anderen kant het hofke van Emmaüs en de winkel van Tantje, de stoeltjeszetster, met zijn halfdeur, waar men mastellen en krakelingen en ‘affairkens’ kon koopen.
De tweede processie was die van St. Laurentius, in Augustus, en dan was het ook kermis in de Lei. Dan verschenen er kraamkens en paardjesmolen. Nevens de kerk, tegen de haag van het kerkhof was er altijd een kraamken met een schat van poppen, trompetten, wonderlijke beesten. Ook aan de kant van grootmoeders huis stond er een, en een paardjesmolen was opgericht op het pleintje, voor het huis van Mr. Beeckmans. Daar draaide het orgel den heelen dag, en Gust, de kleine knecht, lette niet meer op de bel, want hij zat, gratis, te zwieren op een draaiend paard. In al de herbergen van de Lei: Europa, Achterom, Lindekens, was er
| |
| |
's avonds bal. Leutig waren die dagen voor de Leijeugd, maar bij grootmoeder kloeg men over 't lawaai. Op onzen Toren, achterover in 't dreefken, tegenover de kerk, was daar niet veel van te bespeuren en de vorschen kwaakten in vree hun vesperzang.
(Slot volgt).
|
|