| |
| |
| |
Klaas Sluter
door Marie Koenen
II
De Profetenput
Kort na zijn officieele aanstelling tot maître-imagier, heeft Klaas Sluter meteen het grootste deel van den staf medewerkers van Marville uit zijn dienst ontslagen. De enkele Fransche helpers, die hij bij zich houdt, moeten al spoedig plaats ruimen voor de twee Brusselsche steenbicheleren, Willem Smout en Jan van Prindael, ook Hannequin Prindaele genoemd, aan wie dan later de neef wordt toegevoegd, Klaas van Werve. Aan dit drietal helpers zal de maître-imagier voortaan genoeg hebben. En toch heeft hij groot werk onder handen, dat jarenlang al z'n tijd en aandacht in beslag zal nemen. Maar meer dan helpers vraagt dit werk immers: rust en bezonkenheid.
Er is allerminst haast bij, vindt meester Klaas, om het praalgraf van den Hertog te voltooien, dat Marville grootendeels onvoltooid achterliet. Het materiaal en het gereedschap er toe, staan hem in de werkplaats al veel te lang in den weg. Hij houdt nu eenmaal van opruimen, en laat dit alles overbrengen naar de werkloodsen van Champmol. Zoo weinig lijkt het Klaas Sluter, werk uit te voeren door een ander ontworpen. Meer dan genoeg voorloopig, dat hij al twee van de ‘plorants’ boetseerde, die door de eeuwen heen hun Requiem zullen uitklagen onder het kantwerk en tusschen de subtiele pijlertjes van de ivoor-tintige spitsboog-arcaden, rouwstoet van blank albast tegen de zwart marmeren tombewanden.
| |
| |
Een heel andere, heel nieuwe en oorspronkelijke opdracht heeft zijn Hertog hem gegeven, hebben zij samen gevonden, - die Meester Klaas bezielt en boeit, die al z'n kracht en kunnen in hem losslaat, en waarvoor hij verder alleen nogmaar zal bestaan.
Midden in den pandhof van de Chartrenies - in den afgezonderden binnentuin, vierkant omsloten door de kruisgang, waarop de cellen van de broeders uitkomen, - mag Klaas een monumentalen put gaan bouwen, die tegelijk een Calvarieberg zal zijn. Want die tuin van de Karthuizers is meteen hun kerkhof. Ze zullen er eenmaal den eeuwigen slaap mogen slapen onder de zegenende armen van den Verlosser aan het Kruis.
Voor z'n vertrek naar het Noorden (1395) bestelde Klaas de eerst benoodigde steen uit de groeve van Ponnere, in de omgeving van Dijon. Ze wordt geleverd aan de metselaars, die volgens zijn aanwijzingen op Champmol den put beginnen te graven. Ze delven er een bron van levend water open! Zoo overvloedig borrelt het water omhoog, dat de kuil telkens opnieuw weer boordevol stroomt.
Toch vindt Klaas Sluter bij zijn thuiskomst den put gemetseld, en de zeskantige, hechte, eeuwig onwankelbare pijler rijst op uit zijn diepte, uit het geheimzinnige donkere doodstille water, dat zijn grond schijnt te hebben in het hart der aarde.
De Slutere sluit zich op in den stilsten hoek van z'n stilgeworden huis. - 't Is niet zoomaar een putversiering, waaraan hij gaat beginnen. Gestaltenis wil hij geven aan het genadenrijk mysterie der Verlossing zelf, wonderbaar opgebloeid uit de diepsten der bronwel van Gods Liefde.
Uit den nacht van het verleden treden de Profeten naar voren en kondigen de komst en den zoendood van den Zaligmaker aan.
Boven hun denkershoofden heffen Engelen op opengespreide vleugels den bodem, waarin het Kruishout staat geplant. Daar sterft tusschen zijn enkele laatste vrienden, de Godmensch met de doornenkroon, de zachtmoedige, die bidt voor zijn beulen.
| |
| |
Zes Profeten zal meester Klaas tot leven oproepen uit de blokken blanke steen van de Bourgoensche groeven. Als een voorlooper van Rembrandt, heeft hij in de jodenbuurt, die dicht aan zijn huis grenst, z'n vrienden, in wie hij het type vindt voor de Godsgezanten van Oud-Israël. Naar het leven zal hij z'n zes Profeten boetseeren. En hij doet het met een overgave, waarbij hij de diepste zielsroerselen ontdekt van deze vroege uitverkorenen.
Moses het eerst, zooals hij van den hoogen Sinaï komt neerdalen met zijn Steenen Tafelen. Uit den oertijd komt hij opdagen, oer-herder, deze grijsaard, met zijn wijd neerstroomenden donszachten lichtenden baard en de lichthoornen op het voorhoofd, natuurkracht en hemelgeest tegelijk, de geweldige, geroepen maar veelbeproefd, die alleen nog voortleeft om de Stem te zijn van den Almachtige, die spreekt door hem: ‘De menigte der zonen van Israël zal tegen den avond een lam offeren’.
Milder, maar toch machtig, eerst en vooral koninklijk, staat daar David, met kroon en harp, de bezielde zanger, bevangen door de droefenis van zijn eigen voorzeggingen: ‘Ze hebben Mijn handen en voeten doorboord, ze hebben Mijn beenderen geteld’.
Van pijn en zorg ineengekrompen, leest Jeremias uit zijn boek: ‘O, gij allen, die voorbijgaat langs dezen weg, zie of er een smart is aan Mijn smart gelijk,’ - terwijl toch van de opengeslagen bladzijden naar zijn voorhoofd, en uit zijn blik op de open bladzijden neer, de weerglans straalt van het Licht der Eeuwigheid.
Met Paschen 1399 wordt Klaas Sluter ernstig ziek. Het was een ‘grifve et périlleuse maladie’. Maar hij komt ze te boven, en met z'n gewone grootmoedigheid helpt de Hertog hem de kosten voor geneesmeester en apotheker dragen.
Het werk wordt hervat. Eindeloos veel is er nog te volbrengen. Maar meester Klaas voelt z'n levensavond naderen, en om den tijd en de krachten, die hem overblijven zooveel mogelijk te sparen voor zijn arbeid, zoekt hij verzorging in een beter tehuis dan z'n eenzame cel achter de marmer- en steenblokken van het atelier. Hij vindt een onderkomen in
| |
| |
de abdij van St. Etienne, binnen de muren van Dijon.
Er wordt, bij klokgelui, in tegenwoordigheid van verschillende getuigen en alle kloosterlingen, in de kapittelzaal een overeenkomst gesloten en bezegeld, die bepaalt, dat ‘Claux Sluter de Orlandes, ouvrie d'ymages et varlet de chambre de Monsgr. le duc de Bourgogne,’ ter belooning van zijn diensten aan het klooster bewezen en tegen betaling van veertig gouden francs, naast den refter een kamer mag betrekken, waar hij levenslang, voor hem en zijn knecht, kost en inwoning zal vinden. Elken Zondag krijgt hij achtentwintig sneden brood en dagelijks anderhalve pint wijn. Aandeel zal hij hebben in de Missen en gebeden van de kloosterlingen, zooals dezen in zijn gebed.
Gerustgesteld, zoowel over z'n ziel en zaligheid als over z'n levensonderhoud, gaat en keert Klaas voortaan van z'n nieuw tehuis naar het oude met de vele sloten, waar het werk hem nog lang niet missen kan.
Aanstonds na z'n ziekte legt hij de laatste hand aan het crucifix, dat den Profetenput zal bekronen, met de beide Maria's en Johannes, den veelgeliefden leerling, aan zijn voet.
Begin Juli 1399 laat Klaas deze beelden, voorzichtig tusschen hooi in de houten kisten gesloten, naar de Chartreuse overbrengen. Den laatsten dag van diezelfde maand wordt een klein feestmaal in het klooster van Champmol aangeboden, om de inwijding van den put te vieren. Een raadsheer en de schatmeester van den Hertog zijn er bij tegenwoordig.
Varopel, de tresorier, doet er schriftelijk verslag van aan Philips den Stouten, die in deze dagen in Artois verbleef. Zóó gunstig was dit verslag, - wat het afgeleverde werk betreft, - dat de Hertog eenige maanden nadien aan zijn maître-imagier een toelage van zestig daalders laat uitkeeren, boven het gewone inkomen.
Toch wachtte de Profetenput nog op verdere afwerking. De engelenfiguren ontbraken nog onder de kroonlijst en drie van de Profeten op den draagsteen in de voor hen bestemde nis, tusschen de zuiltjes met hun kapiteelen, alles omrankt en omwingerd met looverwerk. Aan deze versieringen mochten de twee laatst overgebleven gezellen van meester Klaas
| |
| |
hem ten slotte helpen, Jan van Prindale en Klaas van Werve. Aan zijn neef schijnt hij zelfs de afwerking van de Engelen te hebben toevertrouwd en misschien een gedeelte van de ornamentiek op het overkleed van de profeten.
't Was alsof Klaas Sluter voelde, hoe weinig jaren hem nog tot werken en tot leven overbleven. Maar z'n Profeten alle zes moest en zou hij in aanzijn zien: Zacharias, die diepneerslachtig, als weenend, overpeinst, dat ‘ze Hem zullen schatten en dertig zilverlingen waard bevinden’. Dan de energieke Daniël, de ziener, naast wien Isaïas, de wonderbare, luistert met fronsen in het voorhoofd en met diep ingekeerden blik.
Meester Klaas vond geen rust, voordat ze de gestaltenis hadden aangenomen, waarin ze hem voor den geest waren verschenen, in de stille uren van contemplatie. Want al werkend en scheppend was Klaas Sluter zelf een ziener geworden, zielsverwant van de heiligen en profeten, wier ziel hij, biddend en mediteerend, liet uitschijnen, uit elke frons en rimpel van hun gelaat en hun handen, uit hun houding en gebaar, zelfs uit de vouwen en plooien van hun kleed. Alles aan deze gestalten is als doorstraald van hun leven in God. Voor Klaas Sluter is de kunst tot gebed geworden. Al scheppend werd de steenhouwer een mysticus, naar geest en bloed de broeder van zijn land- en tijdgenooten Geert, Groote, Thomas à Kempis en Ruusbroeck.
Meanders, omzoomen Daniëls koninklijken mantel, in de steen even fijn uitgewerkt, als de monniken en kloosterzusters op hun schrijfstoel in het scripterium, met hun in zonnegoud en bloemenkleuren gedoopt penseel, de randversieringen van hun miniaturen uitwerkten. En schijnt het niet alsof een edelsmid met eindeloos geduld het lofwerk in den gordel en de gemmen, het beslag van de boekbanden heeft geciseleerd.
Weifelend of 't eigenlijk zoo wel goed genoeg is, of 't wellicht nog niet beter en schooner zou kunnen, stemt Klaas dan eindelijk toe, dat deze drie nog ontbrekende profetenbeelden worden opgesteld op hun verheven waakpost bij de drie vorige.
| |
| |
Inmiddels heeft de Hertog den Gelderschen schilder Jan Maelweel uit Parijs naar Dijon gezonden, tot opvolger van zijn onlangs overleden hofschilder Beaumez. Zijn roem als fijnschilder met schitterend coloriet ging Maelweel vooruit. Te Dijon begint hij terstond met den Profetenput van landsman de Slutere in kleur en glans te zetten. Meester Klaas laat den jongeren gewestgenoot en evenknie in vol vertrouwen de vrije hand. Op initiatief en onder leiding van dezen meester wordt het groote steenen Kruis verguld, de figuren onder het Kruis gepolichromeerd. Dag na dag schildert Maelweel aan de Engelen en de Profeten, zoolang het licht aan den hemel is. Alsof er haast is bij de voltooiing. Hij heeft om het monument een stelling laten timmeren aan alle zijden met tentdoek bespannen, dat wind en regen niet de versche kleuren en het nieuw verguldsel zouden aantasten, eer ze zijn opgedroogd en bestand tegen het weer.
De tabberd van Moses wordt rood, zijn mantel goud, gevoerd met azuur; die van David goudlaken met hermelijn van binnen; die van Jeremias goud met groen, het opperkleed hemelsblauw.
Is het de stralende morgenstond, deglorie van den middag, de gloed van zonsondergang die er onder Maelweel's penseel gaat uitschijnen uit de glijding en golving van dezen steen, die onder Sluter's beitel haar weerbarstige handigheid, haar koele hardheid toch reeds had verloren, om te worden, ook zonder verven, tot glanzige zijde en ampel zacht laken en fluweel?
Meester Klaas heeft z'n schepping door Maelweel's kleurverheerlijking opnieuw en blijvend tot het visioen zien worden, dat hem vóór en tijdens den arbeid zoo glansrijk voor oogen stond. Maar dat zijn Hertog stierf zonder hun Profetenput in zijn volle verwezenlijking te hebben aanschouwd, dat heeft de diepgevoelige zwijger niet lang meer kunnen overleven.
Nog geen twee jaar na Philips den Stouten sterft Klaas Sluter, Januari 1406. Toen de broeders van St. Etienne hem begraven hadden, bleek dat de steen voor de laatste drie profetenbeelden nog niet betaald was. Hoewel meester Klaas
| |
| |
de rekening niet meer met z'n sleutelzegel kon bekrachtigen, besloten de ontvangers, die zijn nalateneschap regelden, deze schuld van 12 franken! toch maar te voldoen. Dat de beelden waren afgeleverd, bewees immers genoeg, dat de steen er toe in elk geval geleverd en aanvaard was.
Naar een opvolger voor den maître-imagier behoefde Jan zonder Vrees, de zoon en opvolger van den eersten Bourgondischen Hertog, niet te zoeken.
Klaas van Werve was in de werplaats-met-de-vele-sloten immers uit eigen beweging reeds bezig aan de vele nog ontbrekende pleurants voor het praalgraf van den stamvader der nieuwe dynastie. De dood was de tombe vóór geweest.
In plaats van het door hem verwaarloosde graalgraf had Klaas Sluter voor zijn vriend en beschermer het levensvol monument geschapen, dat beider nagedachtenis tot eer en roem is gebleven. De beeldhouwkunst van het Noorden werd er door gewekt uit haar kinderdroom tot een volwassenheid, reëel maar lyrisch den Geest en Schepper toegewend.
In zijn bescheidenheid en stille trouwe toewijding is ‘Claux Sluter l'Orlandais,’ in dat hem vreemde Bourgondië, in dat hart en midden van het aan eigen kunstenaars zoo rijke Frankrijk, ongewild en onbewust, de vinder en wegbereider geworden van de mogelijkheden en vervullingen der moderne sculpture, die de zijne wel in durf en glorieuzen bloei, nooit in oorspronkelijkheid, inspiratie, innige Godverbondenheid en zielsovergave zou overtreffen.
|
|