Boekbespreking
Ernest Claes: Clémentine. - Uitg. Wereldbibliotheek-Vereeniging, Amsterdam. 1940.
Van Ernest Claes verscheen een novelle onder den titel ‘Clémentine’, als Kerstpremie 1940 bestemd voor de leden der Wereldbibliotheek-Vereeniging.
Het is de geschiedenis van Louis Charles Gérard Parmentier, die in zijn genieperig en nutteloos bestaan geen glimpje van zijn adelvollen naam vertegenwoordigt en als ‘mijnheerke’ profijtelijk en welgedaan door het leven luiert. Mijnheerke trouwt, maar Ernest Claes beweert, dat er in het leven van het rentenierke nooit iets vermeldenswaard is geweest, zelfs zijn huwelijk niet. Doch Mevrouw Parmentier bracht met haar bruidschat ook haar nieuwe meid Clémentine onder het nieuwe dak, zoodat met dit huwelijk eigenlijk de geschiedenis inzet. Want Clémentine krijgt in het leven van mijnheerke niet alleen de hoofdrol toebedeeld, maar de auteur belast haar nog met vrijwel al de onsympatiekste eigenschappen, welke men een vrouwmensch - al is deze dan nog Betekom - kan toeschrijven. Clémentine is een mengsel van bruut egoïsme en laagste berekening: heel haar leven van dienstbaarheid, van gewillige toewijding is een geduldige speculatie op de erfenis van mijnheerke. Ze wacht op den dood van Madame Parmentier, daarna dag voor dag op het traag-uitgaand levensvlammetje van mijnheerke. Zij berekent, bespiegelt, wendt alle middelen aan om tot haar doel te komen. Maar de geniepigaard mijnheerke heeft haar sedert lang doorzien en als zijn vlammetje eindelijk uitgaat luidt zijn testament: Voor Clémentine Geeraerts... de kleeren van madame Parmentier zaliger... Levenslang vast verblijf in het godshuis te Leuven.
Doch op den dag van mijnheerke's begrafenis werd Clémentine, na ruim veertig jaren dienst en ijdele speculatie naar een krankzinnigengesticht weggevoerd.
Ernest Claes heeft dit gegeven met al de sappigheid van zijn talent en met al de voortreffelijke eigenschappen van zijn pen uitgewerkt; er zijn bladzijden waarin hij op meesterlijke wijze een stemming, een atmosfeer weet vast te leggen. (Hdst. XII.) En het mag den auteur als een verdienste aangerekend worden, dat hij in het gemoed van den lezer een gevoel van afkeer voor deze geniepige en vieze creaturen weet te wekken.
ALBE.