Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940(1940)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 602] [p. 602] Te Brugge door Jan Vercammen I Najaar in het Minnewater Te Brugge was de herfst gekomen in het water van de vesten met de winden uit het westen onder moegezongen boomen. Goud en vuur was in het water en de winden woeien hoog, waar de bleeke regenboog was gesmolten. Later, later stonden nog de sterrenbeelden in het water en de maan rustig als de zilvren zwaan: alles was eenzelfde weelde buiten dagen en getijden. Wat ons is ontzegd gebleven kan misschien die diepte geven. Maar wij blijven nog verbeiden, tot wij weten of de dood ons tezamen in zijn armen dragen kan, of zijn erbarmen warmer is dan uwen schoot en mijn schouder in den nacht, dien de tijd ons houdt verborgen achter een vertrouwden morgen. Ach, hij draagt dien droom zoo zacht. [pagina 603] [p. 603] II Gij liet mij gaan Hoe zal ik Brugge in deze duisternis nog wedervinden, gansch alleen gelaten? Zal ik de smalle, zoo sonore straten erkennen aan het zonderling gemis, dat mij verraste, toen ik de eerste maal den echo hoorde van mijn eigen stappen? En zullen de gestalten van de trappen der huizen dalen uit de helverlichte zaal waar nimmer iemand eenzaam is en moe, als toen ik, hoeveel honderd jaar geleden, mij dronken miek van alle teederheden der menschen? Nu zijn alle deuren toe, de ramen en de straten zonder licht. Gij liet mij gaan en wie mij zal ontmoeten vergeet als ik, dat wij voor alles boeten, voor vogelen en bloemen, zelfs voor een gedicht dat wij niet wedervinden uit een droom. Is ook uw vrede geen begeerlijkheid en zonde, waar ik niet toeven kon, ik arme vagebond en vervreemde met mijn onverstaanbaar idioom? Ik zal ze zingend en zorgvuldig ondergaan, de boete om eenen mond en een paar armen, ik zal gezuiverd worden, waar erbarmen niet moet vergoed zijn met een waan. Vorige Volgende