Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940
(1940)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
[1940/5]Selma Lagerlöf
Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 338]
| |
Zij heeft op eens alles gegeven, overvloedig, weleens ordeloos, zoodanig dat die goedhartige grootmoedigheid als de passie werd van haar strijd, een onverklaarbaar-diep grijpend element dat den lezer gebonden hield, dikwijls tegen eigen wil in, ja, ondanks zijn moedwil tegen al het silhouet-achtige, het onafgewerkte, het opborrelende leven, een ‘Kunst zum Fabulieren’ die maar niet het minst nota nam van aesthetische mode-voorschriften of litteraire dagorden. Nog talrijke werken heeft ze nadien geschreven; zij wegen zwaar in de schaal, maar het zijn allen kinderen van haar eersteling. Zij zijn dikwijls dieper, beter gekomponeerd, maar geen enkel haalt het in glans, in tooverschijn, in naïeve ontroering bij Gösta Berling; nog op onze dagen straalt uit dit boek de geheimnisvolle klaarte van het ware rijk der Kunst en van de klare stranden der eeuwigheid. Als een openbaring sloeg het ook neer midden in het ijzeren tijdperk van het naturalisme, en werd een bevrijding voor velen die door den socialen roman van het realisme op hongerrantsoen waren gezet. Men voelde hier het suizen van de hooge kunst, die kunst welke er altijd op uit is te bewijzen dat het visioen der werkelijkheid meer werkelijkheid bevat dan de grauwe stof, waarmee werkelijkheid en mensch zijn opgebouwd, sociale en psychologische gegevens, aanleg en persoonlijke mogelijkheden, midden en erfelijke gegevens enz... Het klinkt misschien als een paradoks; en toch wordt alle ware kunst er door gedragen; zijn verhouding tot de stof, tot beleving en werkelijkheid, zijn van geheimen en raadselachtigen aard. Geen dichtersbiografie is er ooit in geslaagd den kern van 's dichters kunst te ontsluieren, het diepste motief der poëtische verrukking, de geheime bron der inspiratie. En de nieuwsgierige, motief-jagende, psychologiseerende, parafraseerende literatuur-historici hebben zich steeds met een mageren buit moeten tevreden stellen, als ze het huis van den dichter waren binnen geloopen, 't zij langs het voorportaal of langs de achterdeur. Selma Lagerlöf's biographie leert ons niets omtrent hare kunst. Deze is heel en al gebonden aan haar vertellerstalent, hare scheppende fantasie, lijk het 't geval was met Shakespeare, dien ik er niet voor ver- | |
[pagina 339]
| |
denk een dolle wildeman te zijn geweest, die dramatisch door de straten van Londen voer met vliegende haren ten bewijze der wereldhervormende gedachten die hij zou omgedragen hebben in het diepst van zijn gemoed. Hij was stellig een klein, stil en beleefd mensch, die eerst wat tooneel speelde en nadien tooneelspelen zat te schrijven in verschillende genres. Dat bracht zaad in 't bakje. En als hij genoeg had, reisde hij naar Stratford, belegde zijn geld in huizen, verzorgde zijn tuin, dronk zijn glas, zonder een overdreven belang te hechten aan zijn vorige bezigheden. Zijn tooverstaf had hij zoo diep ingegraven in den grond, dat niemand in staat is geweest hem weer te vinden. En de afscheidswoorden die hij hem toegestuurd heeft kent niemand. Selma Lagerlöf was jaren lang onderwijzeres. Later kon zij leven van haar pen. Zij maakte enkele reizen, o.m. naar het Heilig Land, zij kocht ‘Marbacka’, werd eeredokter, lid der Zweedsche Akademie. En nu is zij dus gestorven. Niemand weet iets over mogelijke definitieve gebeurtenissen in haar leven, over geheime aardverzakkingen, onderzeesche vulkanen. Wij kunnen fantaseeren tot in het onmogelijke bij het lezen van hare boeken. Mogelijk is er heelemaal niets geweest. Alles kwam hier op neer, dat zij dichteres was en doodeenvoudig zat te fabulieren over datgene, wat zij gehoord had in haar kinderjaren, over de nietigheden die zij had waargenomen thuis en op reis. Zij kon waarachtig soep koken van een afgeknaagd been. Ja, dat noemt men: dichter zijn. Schrijvelaars moeten minstens een half zwijn in den pot hebben om aan de soep iets of wat smaak te geven... Maar mogelijk is haar leven, achter de eenvormige burgerlijke façade, toch gevuld geweest met storm en passie, met ongekende avonturen en ongewone gemoedsaandoeningen. Dat zal nu blijken, als de literatuurhistorici komen en beslag leggen op nagelaten papieren en dagboeken. Misschien is zij werkelijk eens verliefd geweest op een zekere Kalle Jönsson met gitzwart spanjolenhaar en den blik van een toreador... maar ach, er is niets van terecht gekomen... De teruggetrokken en bescheiden vrouw op ‘Marbacka’ is niet meer. Ze was moe en vol van dagen. Maar het gaf een aangenaam voelen ze daar te weten en van tijd tot tijd een | |
[pagina 340]
| |
woord van haar te hooren dat getuigde van hare menschelijke fijngevoeligheid en hare gemoedelijke deelneming in onze droefheid en vreugden. Een onuitsprekelijke mildheid en een onuitsprekelijke hartelijkheid. - Het was als zat ze daar in de ruime huiskamer en weefde op een groot weefgetouw, wonderbare figuren in zwaar gobelin, en het spoel schoof ras heen en weer door haar bedrijvige handen. Nu staat het getouw stil, en niemand kan haar de kunst nadoen. Nu is zijzelf een schaduw tusschen schaduwen, een mythe over een vrouw uit het barre Noorden, die de zaak pleitte van vrede, verzoening en mildheid. Deze kinderlooze vrouw is weer gekomen met de boodschap van het kindje en van de herders, en de Wijzen komen, nu als voorheen, om er troost te vinden. Hare boeken kennen wij. De titels alleen roepen ons voor den geest een heele reeks lichte en rijke stonden: ‘Gösta Berling’, ‘Het huis Liljecrona’, ‘Jerusalem’, ‘Onzichtbare ketenen’, ‘De schat van Heer Arne’, ‘De Keizer van Portugal’. Ze onthullen allen iets van de kern der werkelijkheid; er straalt iets van uit, als waren de grond-elementen van leven en dood rechtstreeks overgegaan in hare kunst, zonder zich in te kleeden in het mom der werkelijkheid. Weinigen hebben den machtigen invloed niet ondergaan van hare fantasie, 't zij rechtstreeks door hare boeken of door hunne verfilming. Ik houd er aan dit te vermelden, omdat we hier staan voor een merkwaardig verschijnsel. Terwijl de meeste boeken door de verfilming banaal worden, zien wij met Selma Lagerlöfs werken het tegenovergestelde. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat de film de lezing van het boek kan vervangen, maar dat de film er in geslaagd is het visionaire van Selma Lagerlöfs fantasie weer te geven, haar symbolische beeldenschat, de plastische aanschouwelijkheden van hare kunst. In een tijd waar de film, in min of meer hoogen graad besmet door Hollywood's geestesarmoede, heeft bijgedragen tot de banaliseering en de verenkeling der kultuur, gedenken we ‘De Schat van Heer Arne’ en ‘De Saga van een Heerenhof’ als iets van de meest hoogstaande filmkunst die het Noorden ons geschonken heeft. Om de groote overledene te gedenken nemen we nog eens | |
[pagina 341]
| |
haar eerste boek ter hand. We lezen. En oude vreugde wordt weer jong en een oude verrukking wordt weer nieuw. Een paar geslachten gingen voorbij sinds zijn verschijnen, en sinds Georg Brandes het lanceerde in ‘Politiken’, iets wat Selma Lagerlöf, trouw ook in haar dankbaarheid, nooit vergat. Maar even tintelend nieuw is het boek nog heden ten dage. Hier werd een verzwonden verleden weer tot het leven geroepen zonder te vervallen tot het domein der folklore, gestalten werden uitgebeeld die niet pasten in een naturalistisch schema, en toch meer werkelijkheid bleken te bevatten dan die, welke te vinden waren in gelijk welken anderen roman. Romantisme, beweerden sommigen, legenden...... en toch liep doorheen dit boek een stroom van realistische onverschrokken menschenkennis, die te meer onverstaanbaar was als men bedacht dat het een jonge, stille onderwijzeres was die het boek geschreven had op grond van oude verhalen uit Värmland. Een fantasie-werk en een persoonlijke belijdenis, maar heel anders dan men gewoon was te vinden in een eersteling van een schrijver. Ja, daarover ging het juist. Dit poëtisch fabuleerend fantasie-werk over de oude kavaliers, de Majoorske, enz., was meteen een realistisch werk over den grondslag van het menschenleven, dat ons kruis is en onze kroon. Dit werk, gevuld met feestelijkheid, zang en klank, vertelt over de afgronden die gapen naast het pad van ons schijnbaar zoo doodgewoon menschen-bestaan, afgronden die een patos geven aan onze belevingen en onze daden maken tot een noodlot. Bekijk eens Gösta Berling, den verzopen predikant: door hem wil Selma Lagerlöf aantoonen dat het menschelijke grooter is dan de mensch, dat het majestatisch leven zich oppermachtig veruitwendigt te midden van schijn en bederf. Daarin is gelegen de boodschap van hare kunst. In den mensch leeft een innerlijke wereld, die gered moet worden door de schipbreuk van het uiterlijke leven; en van uit dit gezichtspunt moet het leven worden geoordeeld, niet naar zijn verhouding tot stoffelijke dingen. Aldus draagt Gösta Berling zijn boodschap over het mysterie van het leven doorheen dit boek. En zoo plaatste zij haar boek tusschen de zeldzame groote | |
[pagina 342]
| |
werken der wereldliteratuur. Deze legende- en sprookjesfiguur uit Värmland stamt af van den grooten roman der nieuwe tijden, Cervantes' ‘Don Quichotte’. Een werk dat geboren werd uit de onrust en passie der Renaissance, uit dezer grieksch-kristene wereld. Als dwingende en bedwingende geestesmacht wint Don Quichotte wat hij uiterlijk verloor in den strijd met de dingen. Hij heeft een vlam te beschutten, een begeestering levend te houden, zoodanig dat hij zijn kan en handelen, al lijkt dat alles uiterlijk zoo klein en belachelijk. Wat de ‘Saga van Gösta Berling’ tot zulk een hoog niveau verheven heeft is niet het rijke poëtisch gevoel dat er in doorstraalt, de beeldrijke fantasie, maar de grieksch-kristelijke idee die er aan ten gronde ligt; midden in de ‘home-made’ lokaal-literatuur van het naturalisme zien we hier een doorbraak van het waarachtige Europa en van den waarachtigen Europeeschen menschGa naar voetnoot(1). Want de conflicts-stof in Gösta Berling's gemoed stamt van Jerusalem en Athene. Predikant en drinkebroer. Het christelijke en het dionysiaansche. Deze twee elementen ondergraven elkaar niet, om ten onder te gaan in psychologisme, maar bekrachtigen elkaar in den paarlemoeren glans van een pathos dat als een nimbus straalt rond de willooze en toch heroïsche figuur van Gösta Berling. De feesten en drinkgelagen die afgeschilderd worden stammen van het beroemde ‘symposion’ van Athene, waar de wijsheid zich onthulde in den wijn, en waar Sokrates de Eros-gedachte ophief tot den hemel der Ideën en der verrukking, waar het tragische immer gepaard was aan het komische... Ach ja, die Kavaliers, die bestaansvreemde schipbreukelingen van het leven, die aankomen op Ekeby in hun oude kariolen... midden in hun uitbundig niet-doeners-leven dragen zij de bevrijdende gedachte dat het menschelijke grooter is dan de mensch en het oogenblik grooter dan de tijd, en het wezen grooter dan het worden. Selma Lagerlöf voegt er natuurlijk hare moraal aan | |
[pagina 343]
| |
toe. Dat doen wij allen als wij overgaan van het oogenblik naar den tijd, van het feest naar den arbeid. Zij had Carlyle gelezen. Maar het feest belet den arbeid in slameur te vergrijzen. Uit dit grieksch-kristelijk conflict groeit hare milde, lichtende humor. Den geest der vergeving versmelt zij met hare aanklacht. Het is op dit punt dat Ibsen te kort schoot toen hij hetzelfde beproefde in ‘Keizer en Galileër’. Selma Lagerlöf is volkomen vrij van aftandsche mystiek. Misschien hecht zij er zelf niet veel geloof aan dat het goede zal zegevieren in den mensch; maar koppig gelooft zij er aan dat het ons aller zending is het totaal van het goede te vermeerderen in een slechte en wraakzuchtige wereld. Dankbare gedachten stroomden deze laatste dagen van alle hoeken der wereld naar Marbacka. Zij heeft velen troost geschonken door hare levensbeelden, niet omdat het glansbeelden waren, maar omdat ze gedragen werden door een geest van vergeving en verzoening, die de levensconflicten niet lichter maakt, maar lichter om dragen.
***
Selma Lagerlöf's zicht op het leven vindt zijn oorsprong in een legende die zij zelf ergens verhaald heeft. Ons Heer en Sint Pieter daalden een schoonen dag op aarde neer om te zien hoe het stond met Gods wereldplan en met den mensch. Ze kwamen in een kerk. Een bedronken predikant stond op den predikstoel. Sint Pieter staat op het punt uit te varen tegenover zulk een ontoelaatbare tactloosheid. Maar Ons Heer zegt niets. Ze gaan verder. Het is een snikheete dag en Sint Pieter krijgt dorst. Ze komen dan aan een bron, waarvan het water loopt door een halfverrotte en groenbeslibde leiding. Sint Pieter legt zich op den grond, en drinkt. - Ziet ge nu, zegt Ons Heer, zelfs door het gebrekkige kan het water des levens stroomen, zelfs de meest onvolmaakte mensch draagt om de slapen de kroon van 's levens wonderbaarlijkheid. |
|