van elk kunstenaar als totaliteit geldt, wanneer hij het eigene als iets partieels vooropstelt, niet als “het”.’
Ik geloof vooreerst niet dat het rechtvaardig is, aldus Walschap, Roelants, de Pillecijn, Fonteyne, Elsschot en Demedts over een kam te scheren. Zoo verschillend als hun werk zijn hunne litteraire opvattingen. Hun wordt door De Vree aangewreven dat zij niet ten volle verwezenlijkt hebben wat in het citaat uit een mijner artikelen te lezen staat. Welnu, dat citaat heb ik niet in hun naam geschreven. Verschillenden onder hen zouden het niet eens willen onderteekenen. Ik alleen ben er verantwoordelijk voor, geen anderen ook moesten het verwezenlijken.
Wat heb ik met die woorden bedoeld?
Ik heb willen reageeren tegen woordcultus ten nadeele van den inhoud, tegen beschrijvingsmanie ten nadeele van het verhaal, tegen folklorisme ten nadeele van den diepgang. Deze drie hoofdzonden noemde ik in den pejoratieven zin ‘literatuur’ en ik stelde daar tegenover ‘leven’.
Maar ik heb nooit ofte nimmer gezegd of gedacht dat ik nu eens ‘het’ leven zou weergeven. Vele illusies heeft men als men jong is en vurig, maar ik wist toch toen reeds dat geen enkel schrijver op de heele wereld ooit ‘het’ leven heeft weergegeven, zooals De Vree van ons schijnt te vergen; ik wist zelfs dat alle schrijvers ter wereld te samen daar niet in gelukt zijn en er nooit zullen in gelukken.
Wanneer De Vree dan zegt dat het leven is én Walschap, én Roelants, én De Pillecijn, én Fonteyne, én Elsschot, én Demedts en zoovele andere samen, vragen wij ons af of hij werkelijk meent, dat wij daar niet van overtuigd zijn, dieper zelfs dan hij, omdat wij bij het schrijven dikwijler de onmacht van den kunstenaar tegenover dit onmetelijke en afgronderlijke hebben gevoeld. Ik heb mij eenvoudig willen afwenden van een m.i. verderfelijk verliteraturen, ik heb het zwaartepunt van het letterkundig werk willen verschuiven naar den levensinhoud. Of ik daarin geslaagd ben moet de toekomst uitwijzen en zal in elk geval niet uitgemaakt worden door hen, die wegens hun sympathie of antipathie voor den schrijver,