| |
| |
| |
Cécile
door Fritz Francken
Hoe zou Constant vermoed hebben dat hij geen uur meer te leven had: hij was pas vijftig geworden, had zelden gedokterd en blaakte van gezondheid.
Door den oorlog was hij in zijn rijke jaren gekomen. Hij had borstels gefabriceerd van kokosvezels, er een fortuin op verdiend. Dikbier was niet dom. Hij belegde zijn contanten in huizen. Voor zichzelf bouwde hij een klein paleis in het centrum van de stad. Hij bewoonde het een tiental jaren met zijn gezin, - Cécile, zijn vrouw en Henri, een zoon die afstudeerde -, en zag dan eindelijk in dat zijn logement te duur uitviel. Een door zijn architect bepraat industrieel bood er een dikke som voor in klinkende munt. De koop werd dadelijk gesloten.
Constant trok zich terug op een appartement. Er werd lang en goed getafeld bij de inwijding, het aanwezige kransje moest zijn lusten niet beperken.
Dikbier liep er in de volgende weken over te prakkezeeren hoe hij zijn liquide bezit het veiligst zou uitzetten.
Van zijn inkomsten kon hij leven als een prins. Zijn weelde zocht echter geen overdaad. Men at een goeden pot ten zijnent, ging naar de komedie, nam vacantie. Ontdekte Constant een schilderij dat hem aanstond dan rustte hij niet voordat hij het had ingepikt: hij had smaak voor zulke dingen. Ofschoon de omstandigheden hem schielijk verrijkt hadden, herinnerde hij zich steeds zijn jaren als pennelikker. Hij had het niet breed gehad in dien tijd. Tot verzet knutselde hij 's avonds zoo wat, repareerde klokken en wekkers. Zijn groote liefhebberij nochtans was de mechaniek. Zoo construeerde hij in Januari '15 een apparaat dat in de practijk te benuttigen bleek en waarvoor hij octrooi aanvraagde. Hij was zoo fijn zijn uitvinding
| |
| |
zelf te exploiteeren. Op minder dan drie jaren was hij in de wol geverfd.
Plots nu was zijn aorta lek. Constant had er van te voren nooit hinder van gehad. Hij deed een slag tegen den grond en was dood...
Cécile schreide een vloed van tranen. Ze bezorgde Constant een eerlijke begrafenis en ging in den zwaren rouw. Het leek of ze nooit den moed zou hervatten. Haar droefheid sleet echter bij het vooruitzicht dat zij voortaan de kas zou houden. Was Dikbier voor haar een attent compagnon geweest, nooit toch had hij gedoogd dat ze zich met zijn arrangementen bemoeide. Telkens als ze gepoogd had omtrent zijn zaken een meening te opperen was ze afgesnauwd geworden. Cécile onderdrukte dan een zucht en zweeg.
Thans zou Constant haar niet meer overduvelen. Cécile had de handen vrij.
Henri gaf de studie op. Hij zou enkele maanden in Duitschland en Engeland doorbrengen, er zich tot de conversatie bekwamen. Met wat hij later erven zou had hij brood op de plank. Het was een knappe jongen, Henri, met galante manieren en een open karakter. Als knaap had hij een zwakke borst gehad. Naderhand was hij flink opgegroeid. Teekenen in aquarel was zijn stokpaardje, hij had er aanleg voor.
Hij vertrok naar Berlijn, schreef brieven waarin hij zijn dagelijksche bezigheden en pretjes rapporteerde, keerde huiswaarts, vernieuwde zijn bagage en scheepte zich in naar Londen. Hij wendde er beter dan te Berlijn. Hij was er in pension bij een leeraarsgezin. Er was een dochter, Mary, een meisje van zijn leeftijd. Ze werd zijn flirt. Door en met haar ontdekte hij het oneindige Londen in zijn chaotische uitgestrektheid. Henri ergerde zich over moeders krenterigheid. Herhaald klaagde hij er over. Hij kwam krap toe met zijn maandgeld. Mocht hij zich tusschenbeide niet wat amuseeren? Ze leden immers geen gebrek!
Rond Kerstmis werd moeder te Londen verwacht, bij Mary's ouders. Cécile verscheen, werd hartelijk ontvangen. Meer dan een week bleef ze over. Het kostte Henri moeite om haar er van te overtuigen niet af te blazen zonder Mary
| |
| |
een presentje te offreeren.
Ja, gierigheid was één van Cécile's kwalen. Ze had er meer andere. Ze was argwanend en eigenzinnig, trotsch op geld en goed.
Ze was ook zelfzuchtig. Ze sputterde tegen haar zoon als die beweerde dat zijn sokken, zijn hoed, zijn overjas afgedragen waren. Voor zichzelf kocht ze kousen en hoeden bij de vleet. Ze had een bontmantel, puur astrakan zoowaar, die haar tot aan de kuiten reikte. Alhoewel groot en zwaar was ze een modieuze dame. Ze trachtte aldus haar aanblik te verjeugdigen. Ze verfde zelfs heur haar. Natuurlijk stelde ze zich eenvoudig belachelijk aan: ze had aderspatten aan de beenen en was diep in de vijftig. Ze sprak met lijze stem, Cécile, op een ietwat huilerigen toon. Ze pochte graag. Als ze wat vertelde overdreef ze meestal. Haar hang tot vertoon deed er haar toe besluiten te blijven wonen waar ze woonde, al doolde ze zielig alleen om door de kamers van haar flat. De eenige van wie Cécile zich liet gezeggen was Jaspers, den architect, een minzaam, bedacht en bedaagd man, die het met Constant zaliger best had kunnen vinden en Dikbier eer als vriend dan als klant had bejegend. Hij beredderde Cécile's financieele aangelegenheden. Hij wist er haar toe over te halen een gedeelte van haar kapitaal vast te maken. Hij dacht in de verste verte niet aan eigen profijt, hij had werk te over, Jaspers: bouwde hij voor Cécile, dan moest hij andere opdrachten verzaken. Inhaligheid was hem vreemd. Hij was bemiddeld. Met Cécile had hij geduld. Er schortte altijd iets, op alles dong ze af, ze was onstandvastig, beeldde zich in dat eenieder het er op aanlei om haar te bedriegen. De een vóór, de andere nà ontstemde, krenkte ze. Beu van haar misbaar, haar intriges vielen de menschen haar àf, het oogenblik verwenschend waarop ze met haar in contact waren gekomen. Ze procedeerde om een haverklap. In den regel verloor Cécile het pleit. Ze geraakte in onmin met al haar leveranciers. Tegen het advies van haar architect in deed ze den aannemer een proces aan. Het werd schade voor de hand. Op het laatst moest Jaspers er op zijn
beurt aan gelooven: Cécile betwistte hem zijn honorarium. Ze bereikte er door dat haar het volle tarief
| |
| |
werd aangerekend; de rechters stelden den architect in het gelijk.
Henri werd soldaat. Zoodra zijn diensttijd voorbij was werd hij correspondent op een kantoor. Hij weigerde langer het gezanik te aanhooren van zijn moeder die hem eeuwig aan het hoofd lag te malen wegens de kosten van zijn levensonderhoud. Hij kwam in kennis met een meisje dat weliswaar geen schatten bezat, doch een frissche verschijning mocht heeten, kwiek en piender, eentje met fut. Simone was haar naam. Cécile kende vaagjes de familie, - eerbare lui. Ze was een eenige dochter. Haar vader was een negotiant.
Op zekeren dag sprak moeder het verlangen uit dat Henri zijn meisje zou introduceeren. Simone kwam. Cécile drukte haar de hand, verzocht haar plaats te nemen.
- Zoo, is U Simone? Tiens! Henri heeft het wel eens over U gehad.
Cécile wendde de oogen àf, trok de lippen op, staarde in het ijle....
- Mijn zoon is niet de eerste de beste. Hij is rijk, Henri. Tenminste, hij heeft fraaie verwachtingen.
Simone blikte haar cavalier aan. Henri onderbrak moeders rede.
- Mama, schei uit met dien onzin!
Er was een korte, gênante pauze. Daarop stroomden de woorden Cécile uit den mond, de hartstocht zweepte haar op, het klonk als beet ze van zich àf.
- Vertel ik soms leugens? Heb ik het recht om te spreken? Mag ik voor mijn zoon geen vrouw begeeren die van haar kant iets inbrengt?
Simone sprong op, beleedigd.
Knak keek Henri zijn moeder aan. Dat ging over zijn hout.
- Schaam je! riep hij.
Simone en hij verlieten het salon...
Wat een scène. Neen, zóó hadden ze zich dit onderhoud niet voorgesteld. Henri was er het meest van beiden door gegriefd. Niets in dit verband nochtans had vroeger achterdocht bij hem gewekt. Had moeder ooit wat aan te merken gehad op Simone? Was zij het niet geweest die er op aange- | |
| |
drongen had dat hij met Simone bij haar eens aankomen zou? Dat het zóó kwalijk met ze moest varen! Ze waren in een hinderlaag gelokt...
Henri doorzag den toeleg: Cécile had gewis een andere bruid op het oog voor hem! Waarom had ze hem niet gewaarschuwd? Waarschijnlijk dacht ze in den beginne, - het is maar wat gescharrel, kalverliefde. Toen ze gewaar werd dat het meenens was tusschen Simone en Henri was het te laat om er door middel van foefjes een einde aan te maken. Cécile had dan dit schandaaltje verzonnen. Als ze die Simone openlijk in haar gemoed kon kwetsen zou die zich, over de vernedering gebelgd, uit eigen beweging retireeren. Haar genegenheid voor Henri zou in haat omslaan.
Het was haast als in een treurspel van Shakespeare, zoo macchiavellistisch. Maar zooveel fantasie had Cécile heusch niet! De waarheid was dat ze over dit alles in haar eentje meer dan eens had gepiekerd. Ze had geen hekel aan deze of gene verloofde, - Mary of Simone, het was haar om het even. Ze vreesde dat, als Henri in het huwelijk trad, hij zijn aandeel van vaders erfenis zou opeischen. Die gedachte hinderde haar. Moeder kon niet scheiden van haar duiten.
Toen Simone daar voor haar zat werd Cécile onverwachts door die bepeinzingen overweldigd. Het wond haar op, de interruptie van Henri wakkerde anderzijds het gevoelen van verzet in haar nog aan. Zoo was ze losgebarsten, had ze zich verbabbeld. Het kwaad was gesticht, tant pis. Ze kon er niet dan voordeel bij hebben, redeneerde ze. Als Henri spijt alles wou trouwen zou Cécile haar toestemming weigeren.
Henri trok in bij zijn tante Julie, een zuster van Dikbier, een brave, aanhankelijke ziel. De wettelijke voorschriften legden hem de verplichting op zijn moeder toelating te vragen om te huwen. Cécile lachte hem vierkant uit.
- Wachten zal je, tot je vijf en twintig bent!
Een advocaat hielp Henri door de moeilijkheden heen.
Drie maanden later was hij met Simone in den echt verbonden.
Dat was een tegenvallertje voor Cécile. Ze troostte zich met de gedachte dat de huwelijksparade van haar zoon haar
| |
| |
persoonlijk geen halven cent had gekost. Haar vreugde was van korten duur. Henri maakte gerechtelijk aanspraak op het part dat hem uit de nalatenschap van Dikbier toekwam. Cécile moest afschuiven. Vooraf had ze berekend wat ze voor Henri had uitgegeven sedert Constant's overlijden: voedsel, kleederen, zakgeld, medicamenten werden aangeschreven. Dat bedrag kreeg Cécile uitbetaald, wat een weinig balsem in de wonde goot.
Mooi zat ze daar nu te koekeloeren op haar eiland. Op Julie, haar schoonzuster, was ze boos omdat die Henri had ingenomen. Het was de laatste van gansch de familie met wie ze niet gebroken had.
Vriendinnen had Cécile evenmin. Ze vulde haar dagen met toiletteeren, bioscoopbezoek, couponnetjesknippen en ruzietjes met haar huurlingen.
Jaspers bouwde voor den jongen Dikbier een rentbare etage-woning. Henri had verder een winstgevende betrekking. Aan Simone had hij een vrouwtje van de bovenste plank, - lieftallig, ordelijk, spaarzaam. Ze kookte uitstekend.
Op nieuwjaarsdag begaf Henri zich naar zijn moeder. Hij wou haar te dezer gelegenheid gezondheid en voorspoed wenschen, de veete opschortend. De deur was op slot...
Er werd een meisje geboren, Lea.
Henri liet moeder het nieuwtje aanzeggen. Cécile boedeerde zelfs haar kleindochter.
Tante Julie was peet van Lea. Het doopfeest vond ten harent plaats. Er werd breed opgeschept. De wijn was van de beste soort. Oom Tist speelde voor pias. Met zijn liedjes en grimassen lachte het gezelschap zich een bult. Tante had geen kinderen en zij en Oom waren er dol op. Of die dot van een Lea vertroeteld werd, zeg!
Als iemand in haar aanwezigheid over Henri, Simone of Lea repte, kikte Cécile niet. Ze leidde integendeel subiet het gesprek van dat onderwerp af, begon over haar eigen avonturen en genoegens op te snijden. Ze loog alsof het gedrukt was, vertelde dat ze jongleerde met het hart en de sterren van een officier die dreigde zich op te knoopen, indien ze langer doof bleef voor zijn bede hem te trouwen. Ze was geïnviteerd
| |
| |
geweest op een kasteel in de Ardennen. Ze leerde chauffeeren, vraagde zich àf of een Nash te verkiezen was boven een Studebaker. Ze was van plan een tochtje te ondernemen naar de Noordkaap. Een onbekende huldigde haar wekelijks met bloemen en pralines. Ze dronk iederen avond een glas champagne op om rustig te slapen. Ze had drie japonnen tegelijk in de maak. Ze had ganzenleverpastei gegeten dat ze tot berstens toe zat was. Ze had een masseuse geëngageerd. Een scheepskapitein had haar een papegaai beloofd die kon fluiten. Van dat alles was schijn noch gedachte. Mogelijk had een officier haar op straat bij vergissing gegroet, was ze ergens in een villa te gast geweest, had ze een boodschap per taxi verricht, droomde ze van een uitstapje, dronk ze een glas limonade voor ze te bed ging, was de zooveelste schoonmaakster in haar dienst getreden, verorberde ze af en toe een plakje gebakken lever. Het andere was fictie. Eigenlijk leefde ze eenzamer dan ooit, verknaagde ze zich, waren haar dagen vol saaie verveling.
Weer was het nieuwjaar.
Zou hij op visite gaan bij zijn moeder, Henri aarzelde? Hij klopte wel weer vergeefs aan. Desalniettemin waagde hij het er op.
Cécile was thuis. Ze overstelpte haar zoon met vriendschapsbetuigingen.
- En hoe maken het Simone en Lea? Waarom zijn ze niet meegekomen?
Henri was paf over zooveel cynisme. Daar moeder insisteerde belde hij Simone op. Zoodra Simone hoorde wat of er aan de hand was begon ze te stotteren, zoo verrast als ze was. Ze was niet zoo onmiddellijk bereid om te komen, zocht uitvluchten om niet te moeten accepteeren. Ze moest zich in ieder geval eerst omkleeden, vergde dat Henri haar aan huis afhaalde....
Daar waren ze dan met zijn drieën.
- Wat een schat van een kind!
Cécile boog zich over Lea heen die er op Simone's knieën uitzag als een groote pop.
Het kleintje drukte zijn versomberend snoetje schuw
| |
| |
tegen mama's blouse aan.
Wat deed ze schutterig, Cécile!
- Ik had net oesters besteld, zei ze. Ik bestel er vlug twee dozijn bij.
Ze verwijderde zich om te telefoneeren. Ze was zóó terug.
- Hooren jullie dàt, riep ze, in heel de stad is er geen oester meer te vinden. Ik heb gelukkig wat lekkers bewaard!
Ze sneed boterhammen en kwam met een schaaltje koude appelcompote opdagen.
- Gezonde kost, zei ze, aanmoedigend.
Aan tafel sprak Cécile over niets anders dan over de duurte van de levensbehoeften. De winkeliers inzonderheid bleken het op haar gemunt te hebben, stroopten haar het hemd van het lijf. Een vrouw alleen is God zij dank met weinig content. Haar maag was ook niet van de beste, ze was aangewezen op lichte spijzen. De papieren die ze had waren fel gedaald. Haar huurders waren lastige potentaten. Drie van de appartementen van haar nieuwe huis stonden leeg. De badkamers waren niet in orde, de verwarming liet te wenschen over. Praatjes. Ze was er wezen kijken, geen spijker die mankeerde!
- Morgen kom ik bij jullie. Ten minste, als je er niets op tegen hebt.
Ze zouden er zich over verheugen, Henri en Simone, zoo moeder morgen met ze wou lunchen.
In de gang, het paartje uitlatend, zei Cécile:
- Laat Lea me Granny noemen, Oma klinkt zoo ouderwetsch.
Was het een aardigheid? Had ze verkeerd verstaan?
- Granny, zei Simone op straat, haar wagentje voortduwend en Henri komisch aankijkend, waar heeft ze dat vandaan?
Onderweg luchtten Simone en Henri hun gemoed. Het was een rare receptie geweest. Enfin, Amerika was ook droog. Ze had zich van den domme gehouden, moeder. Doorloopend had ze over zich zelf gepraat.
- Misschien maakt ze morgen haar vroeger gedrag goed, zei Henri, toeschietelijk.
- Morgen?
| |
| |
- Met een check!
Om klokke twaalf deed Cécile haar intrede. Men ging dadelijk aan tafel. Simone had zichzelf overtroffen. Cécile liet het zich smaken, van haar maag leed ze dien middag blijkbaar geen ongemak. Ze verslond het eten. Een dronk wijn duchtte ze verder ook niet. Ze genoot met volle teugen, bloosde er van.
- Ach, wat leuk is dat, kinderen, zei ze, verteederd. We zitten zoo knusjes bij elkaar, waàr of niet? In 't vervolg kom ik elken Zondag: je moet den familieband voelen, zeg ik.
Rond vier uur stapte ze óp. Ze had een afspraakje met een dame, een weduwe als zij, om te teaen. Over haar kleindochter had ze zich al dien tijd ternauwernood bekreund.
- Babies hebben veel rust noodig, oordeelde ze, daar groeien ze van!
Ze zette haar hoed op, wikkelde zich in haar mantel.
- Daar vergat ik haast het voornaamste. Waar is mijn taschje?
Het slot knapte.
- Iets voor Lea, kondigde ze aan.
Henri en Simone dachten beiden aan hetzelfde, - den check.
- Geef haar dit als ze wakker wordt, de snoes, zei Cécile. Ze stopte Simone een kleine, zilveren medalje toe, met een gevleugeld engelenkopje op.
- Ze komt nog van d'r paps, sprak ze. Ja, Simone, die man van jou was ook eenmaal een peuk, voegde ze er guitig aan toe. Neen, dank me niet. Het is jullie van harte gegund. Tot Zondag, hoor, kinderen! Maak je niet bezorgd, ik kom stellig. Da-ag!
En met een gemoedelijk knikje nam Cécile afscheid.
|
|