| |
| |
| |
Bij Racine's eeuwfeest
door Prof. Dr. R. Guiette
II. Racine en zijn tijd
Een vorige maal stipten we aan in het tooneel van Racine naast het geweld der hartstochten en hun menschelijkheid, hun eenvoud, hun orde en bouw, hun alles herscheppende poëzie. Wij hebben ook over het bizondere pessimisme van deze helden gesproken, die zonder ophouden hun ziel doorgronden als kristenen, welke nochtans geen verlossing te verwachten hebben of de genade niet kennen. Het geluk van Racine is geweest: dat dit alles hem geschonken werd door zijn tijd, terwijl hij het tevens reeds in zich zelven vond. En dit is een ongehoord samentreffen van zekere hoogst belangrijke strevingen des tijds met de diepste natuur van den schrijver.
Feitelijk vermag de tijd geen verklaring te geven van het genie, en Racine bezat genie - want het is niet omdat hij grondig verschilt van Shakespeare, van Dante, van Cervantes, en van Goethe dat we er moeten aan twijfelen. De tijd waarin Racine leefde legt nochtans zekere trekken uit van zijn werk. Deze burgerszoon had in een streng en Jansenistisch midden, in Port-Royal, een uitstekend klassiek onderricht genoten. De Messieurs van Port-Royal hebben de verdienste dat ze in de humaniora aan het Grieksch een belangrijke plaats hebben ingeruimd.. Van af zijn kinderjaren zal Racine rechtstreeks in kontakt komen met het Hellenisme, 'n feit dat zeldzaam genoeg is om aangestipt te worden. Hij onderging aldus den invloed van een literatuur waarvan de poëzie tamelijk ver die der latijnsche literatuur overtreft; deze laatste is voornamelijk een oratorische letterkunde. Het zijn de Grieken die hem dit
| |
| |
streven hebben ingeprent naar eenvoud, soberheid, naar diepgaand, niet-deklamatorisch lyrisme; die hem een zekere zin voor ‘l'art pour l'art’ hebben geschonken, als ik het zoo mag uitdrukken, en tevens zijn bizondere opvatting van het dramatisch klimaat. Na de studiejaren komt hij natuurlijk in een wereld die zich weinig bekommerde om de moraal, een wereld van elegante en bedorven jonkers, van vrijzinnige artisten, van tooneelspelers- en -speelsters. De hartstochten waarmee hij kennis maakte in de Grieksche treurspelen, ging hij ontmoeten in het leven. Heeft hij ze zelf beleefd? Het schijnt van niet, doch al wat er aanleiding kon toe-geven, kreeg hij onder oogen; en hij bezat dien zin voor het menschelijke die ons toelaat alles te begrijpen. Men vertelt dat hij geweldig, zinnelijk en oploopend was van natuur, en vlug geraakt in zijn eigenliefde. Hij was bekoorlijk en leidde een tijd een privaat leven dat sommigen voor zeer bewogen houden, waarvan men evenwel slechts enkele avonturen kent.
Van jongsaf verkeerend in de omgeving van Lodewijk XIV, bezat hij al de manieren die pasten in een samenleving angstig bekommerd om de uiterlijke vormen en de bevalligheid van manieren, een samenleving wier beleefdheidsvormen vaak overhelden naar gezochtheid, naar preutschheid, maar die in den grond even stormachtig en geweldig was in zijn instinkten als voorgaande eeuw. Trouwens het hart van Racine, hoe groot ook de zelfbeheersching mag geweest zijn, die hij zich had opgelegd, heeft menig storm gekend. Men ervaart bij hem hetzelfde kontrast als in zijn eeuw. ‘Kontrast tusschen de inwendige stormen, tusschen dit bewogen leven, tusschen het beurtelings door tegenstrijdige hartstochten meegesleurde hart, en de uiterlijke, nobele, vlotte, bescheiden, kalme manieren; zelfde tegenstelling in het werk.’ (Lanson.)
Door zijn karakter was Racine er toe geneigd te behagen. Dit bracht er toe dat hij bij zijn aanvang, in den trant werkte van Corneille en Quinault. Aldus liet hij zich medeslepen naar wat hem beviel in het gedachtenmidden waarin hij leefde. En op dit oogenblik ging het treurspel juist over van het romantische der gebeurtenissen naar het romantische der gevoelens. In de plaats van den edelmoedigen man, mees- | |
| |
ter van zichzelf en van het heelal, treedt de zoete minnaar die alleen nog bekwaam lijkt te verzuchten en te sterven. Op de treurspelen van de wilskracht volgen de treurspelen van den hartstocht, deze laatste vaak galant en gekunsteld, doch in zeer ingewikkelden vorm. Daar zal Racine de mogelijkheid ontdekken zijn dramatische stof tot een zoo volmaakte eenheid te herleiden, dat de drie voorschriften der eenheid hem geenszins zullen hinderen, dat zij hem zelfs als een inwendige vereischte van zijn kunst zullen voorkomen. Zekere regels van welvoeglijkheid waaraan ieder zich onderwerpt, en Racine niet minder gemakkelijk dan de anderen, gaan hem toelaten het treurspel gansch naar binnen te keeren. Zoo stelt men vast hoe, op zekere punten, de leer van zijn tijd de leer der Grieken kwam vervoegen en terzelfder tijd zijn eigen natuur.
Alles rond hem, het koninkrijk en de kunsten, zelfs de tuinbouwkunst, alles wordt meer geordend. Evenzeer schikt en vormt zijn kunst zich zorgvuldig: zonder eenigen uitwendigen dwang, onder den aandrang van een natuurlijk evenwichtig genie, door den eigen smaak voor maat en evenredigheid. Hij aanvaardt oudere voorbeelden; hij bezit den zin der delikate verhoudingen welke de klassieke geest vergt van een meesterwerk. Het is verwonderlijk hoe dit alles overeenstemt met zijn tijd! Men heeft beweerd dat rond 1660 het leven van hetgeen men de hooge wereld noemt, zich niet meer bezighield met intriges of kuiperij: de bewogen tijd der Fronde, en de lawaaierige onafhankelijkheid der groote daden was immers vergeten; het leven liet zich stilaan in beslag nemen door de liefde. De kieschheid van manieren en van gevoel, een keurig fijne natuurlijkheid, dit is het ideaal van deze beschaafde samenleving. En dat men hierbij wat plechtstatigheid aan den dag legt, sluit het natuurlijke niet uit. Dit alles was inderdaad wel noodig om een samenleving te breidelen die beroerd werd door gewelddadige hartstochten, een echte brutaliteit en al wat zulks meebrengt aan grofheid. We mogen ons op dit gebied niet laten misleiden door de etiquette en de mondaine hoffelijkheid. De pracht, de intellektueele en artistieke kultuur, de galanterie bereiden het publiek tot
| |
| |
verfijning op allerlei gebied. De regeering van Lodewijk XIV zal door gedenkwaardige feesten opgeluisterd worden. Vroolijke feesten, natuurlijk, maar tevens statig en geordend, zooals de Koning zelf met zijn bewonderenswaardige zin voor orde en ceremonie, ze zal bestellen. Dit alles schept voor Racine een geschikt klimaat. Hij is vriend van den Koning; hij leeft aan het hof; hij gebruikt den woordenschat der nobele poëzie alsdan in zwang, maar hij zal uitzuiveren en het haast totaal ontdoen van zijn ijdele preutschheid.
Op het gebied van het tooneel, zal hij zijn stijl een wonderen, echt koninklijken eenvoud verleenen dien menigeen van zijn tijdgenooten te vergeefs schijnt nagestreefd te hebben. Alles is hem dienstbaar; dit zou men ten minste denken. Aldus, door de aanwezigheid op het tooneel van drie rijen banken waarop de meest voorname toeschouwers plaats namen, die aldus de plaats der spelers sterk deden inkrimpen, werd hij verplicht in zijn tekst zelf, zooals ik vroeger heb aangeduid, gansch de ziel van zijn personnages te leggen alsmede hun gebaren, hun houding, enz. De beleefdheidsvormen van den stijl verplichtten hem tot een reeks hoffelijkheden die aanleiding gaven tot dien uitgelezen gematigden toon der uitdrukking, zelfs in de oogenblikken van hevigste drift. Zij noodzaken hem voortdurend alle kreten van pijn, van vreugde of haat die de hartstocht aan de misdadigers en slachtoffers van zijn tooneel ontrukt, om te zetten in schoonheid. De konventioneele kostumes en het gebrek aan suggestie van wege het dekor verlossen hem van de bekommernis om de uiterlijke lokale kleur. Dan hebben we ten slotte de traditie van een voordracht die gepsalmodieerd werd, zoodanig dat, naar men beweert, de rollen soms genoteerd werden als gregoriaansche muziek, voordracht welke dan gekombineerd werd met een streven naar waarschijnlijkheid (wat tegenstrijdig lijkt); wellicht heeft hij hierin dien zin voor den onophoudend poëtischen zang verkregen, die zweeft tusschen het woord en het muzikaal recitatief, en die de essentie vormt van zijn dramatische gedichten.
Racine behoort tot een tijd waarin de letterkunde geen biecht is van den schrijver. De psychologie is er totaal objek- | |
| |
tief. Zijn treurspelen zijn volmaakte bouwwerken opgetrokken met beproefd materiaal dat hij alleenlijk nog hooger brengt. De gevoelens die er de drijfveer van zijn, zijn eeuwig. En elk van zijn personnages zal zijn ziel in volle klaarheid bloot leggen, omdat hij bewust handelt en zichzelf doorschouwt met een helderziendheid die ons den schrik jaagt om het hart. Daarin vinden we ook enkele sporen van den tijd, een tijd die het evidente zoekt, en die anderzijds de kwetsuren draagt der wanhopige gestrengheid van het Jansenisme.
Racine schijnt in volkomen overeenstemming met zijn tijd. Het ware dan ook logisch te denken dat hij zonder moeite het grootste sukses heeft gekend. Dit is volkomen onjuist. Haast elk van zijn werken ontketende een kabaal tegen hem. Beteekenisvolle personen kritiseerden hem op onverbiddelijke manier. Wanneer de partijgangers van den ouden, zich overlevenden Corneille, dezen laatsten niet meer als voorbeeld konden stellen, gaven zij hem als mededinger. Bij elk van zijn stukken beproefde men tegenover hem den auteur van een gelijkaardig stuk te plaatsen - en het is meestal een mediokriteit. Alle middels schenen goed om hem te kleineeren en neer te halen. Indien Racine als overwinnaar uit het strijdperk treedt, dan is zijn welslagen nooit onvermengd; haast iederen keer is de tusschenkomst van den Koning vereischt om de beslissing naar zijn zijde te doen overhellen. Daarin zie ik meer dan den nijd of de hartstochten van zijn mededingers: ik zie er een symptoom in. In den grond was de goede smaak veel minder algemeen dan onze schoolboeken ons trachten te doen gelooven. Het klassicisme bestrijkt ook niet gansch het letterkundig schouwtooneel - en ik zou hier menig auteur kunnen aanhalen, die niet klassiek is, die nochtans terecht gelezen werd. De groote klassieken, die trouwens zoo talrijk niet zijn, moeten zonder ophouden hun zaak verdedigen en zich den steun verzekeren van de grooten des rijks en van de Akademie, want de openbare meening was toen even onstandvastig als op onze dagen. Het is duidelijk dat Racine's werk om zijn verhevenheid, zijn beheerschte uitdrukking en zijn weinig aantrek voor het gewoon publiek, nooit hoefde te rekenen dan op de instemming van een uitgelezen groepje
| |
| |
dat op zijn beurt al te gemakkelijk het oor leende aan de verleidelijke aktualiteit. Racine heeft er bitter om geleden, dat hij onrechtvaardig werd behandeld en vaak verkeerd begrepen.
Thans heeft de tijd de oude hartstochten gestild, en kunnen we met meer rechtvaardigheid het werk van Racine beoordeelen ten overstaan van dit zijner mededingers. Dan kan het ons alleen verbazen dat men tegenover hem kon stellen: Thomas Corneille, l'abbé Boyer, Pradon, die al niet beter zijn dan de opvolgers van Racine. Met recht zijn en blijven ze vergeten. En nochtans, enkele van deze onbeduidende schrijvers behaalden een minder betwist sukses dan Racine, zelfs daar waar ze zich van hem inspireerden.
Het werk van Racine is er geen waarin de groote menigte zich zal vermeien. Voortgebracht door een genie en een tijd van hoogste beschaving, zoo leeft het op een zeer verheven plan dat iedereen niet vermag te bereiken. De soort vulgarisatie dat men er van geeft op de school kan daaraan niets verhelpen of veranderen. Het is niet door zijn echte verdiensten te verdoezelen en het met andere te bekleeden waarop het geen aanspraak maakt, dat men er lezers zal voor winnen. Integendeel. Dit werk, dat ontdaan is van alle groffe aantrekkelijkheid, kan ons alleen innemen door zijn buitengewone kwaliteit; en kwaliteit is geen gegeven waaraan de massa gevoelig is, thans zoo min als voorheen. Ik durf zelfs beweren, thans minder dan voorheen, want het publiek is verwend door schouwspelen die door hun gemakkelijk plezier zijn aangeboren luiheid en soms zijn vulgariteit bevorderen. Wij zijn er zoo aan gewoon geraakt heftige kreten te hooren voor 'n kleine pijn en brutale uitingen van vreugd, dat we soms kunnen twijfelen aan 'n pijn of aan 'n vreugd die zich uit in zeer waardige en bescheiden termen. Men toont ons de instinkten zoo vrijmoedig en zoo onbestreden dat we eventueel niet scherpzinnig genoeg meer zijn om, onder de heerlijke kieschheid der woorden, de diepste beroering van het wezen te ontdekken. Kan de gespannen en zuivere uitdrukking van al wat een lotsbestemming aan schokkende tragiek kan vertoonen, ons nog ontroeren zonder luidruchtig spek- | |
| |
takel? Luisteren we naar den zang! De echtheid van toon, de echtheid van het menschelijke in die stemmen zal ons aangrijpen. De ontroering die zich van ons dan meester maakt, staat ver boven het vulgaire; ze is zoo'n zuiver iets, zoo'n kostbaar iets, dat ze ons meevoert in een wereld waar de hartstochten en zelfs de misdaden zoo'n echtheid vertoonen dat de betrekking tusschen Racine en zijn tijd of de verwantschap tusschen zijn werk en zijn antieke voorbeelden een belanglooze vraag is geworden. Dank zij Racine,
ontmoeten we er nog alleen ongelukkigen die de prooi zijn van absoluut menschelijke hartstochten, tragische helden gekluisterd aan hun lot, menschen en ons zelf.
|
|