| |
| |
| |
Kroniek uit Nederland
door Pierre van Valkenhoff
Debuten
Walter Breedveld, De Avond van Rogier de Kortenaer. - MCMXXXVIII, Urbi et Orbi, Utrecht. (290 blz. geïll.)
Jan Mens, Mensen zonder Geld. - N.V. Uitgevers-Mij ‘Kosmos’, Amsterdam. (248 blz.)
Tusschen de Noordnederlandsche proza-productie, die over het algemeen te sterk in quantiteit de qualiteit overtreft, vallen slechts zelden nieuwe verschijningen op, waarvan het debuut ongewoon is. Allerlei complexen spelen in onze literatuur hun rol, en daardoor haar zelf parten, en zoo wordt er maar steeds weer opnieuw aandacht gevraagd voor producten, waarin driehoek of triangel hun maar al te onbenullige plaatsen innemen. Wil een auteur iets anders, dan grijpt hij al spoedig - naar het oordeel der haastige kritiek - te hoog; bindt hij zich daarentegen aan een op het oogenblik in zwang zijnde formuleering, dan is hij de geprezene. Zoo verschijnen er nog steeds romans, die na een korstondig, soms met kunsten vliegwerk nog iets gerekt, leven, ondergaan in de vormelooze hoop boeken, waaruit nu en dan een al te gedienstige een of ander werk nog eens naar voren brengt. Requisitoren tegen dit alles zijn er genoeg gehouden, maar bleven vrijwel zonder gevolg.
Intusschen waren er toch in het afgeloopen jaar een paar debuten, die de aandacht trokken - en wel met recht -, waarvan wij hier noemen: Breedvelds De Avond van Rogier de Kortenaer - vrijwel algemeen geprezen -, en Jan Mens' Mensen zonder Geld, welk boek de Kosmos-eerstelingen-prijs verwierf, door de jury
| |
| |
- bestaande uit Dirk Coster, Antoon Coolen, A.M. de Jong, C.J. Kelk en Dr. P.H. Ritter Jr. - met algemeene stemmen eraan toegewezen. Het eerste is een vlotgeschreven boek met opmerkelijke vaart en spanning, het tweede vormt een echt staal van het typische Hollandsche realisme, dat niet sterven kan, omdat het tot het wezen van het Hollandsche behoort. Raakpunten hebben beide niet; zij staan integendeel tegenover elkaar, omdat Breedveld een fantasie bezit die Mens niet eigen is, terwijl de laatste daarbij een kijk op het leven heeft door den eerste in het geheel niet gedeeld. Breedvelds boek is zonnig en zijn einde stemt tevreden, Mens' roman echter is somber van de eerste tot de laatste pagina en maakt den lezer zoo opstandig als zijn schrijver. Breedveld bekoort, Mens beschuldigt; de eerste wil niets dan schrijven, de tweede klaagt bovendien aan, niet ziende dat deze taak hem kwalijk past. Beiden reiken elkaar in het geheel niet de hand en beschrijven dan ook ieder een ander milieu; Breedveld voert u in de beste families, Mens daarentegen gaat u voor in de wereldstadsloppen aan de zelfkant der samenleving.
Vloeit het uit dit alles voort, dat Breedvelds De Avond van Rogier de Kortenaer zich veel aangenamer laat lezen, en dat men daarom dit boek boven Mensen zonder Geld verkiest? Het is moeilijk dit uit te maken, doch wanneer men beide boeken achter elkaar leest en ze dan na eenigen tijd weer ter hand neemt, keert men veel liever naar Breedveld dan naar Mens terug. Ik weet wel dat De Avond van Rogier de Kortenaer geen debuut in de strikte zin van het woord kan heeten - de auteur publiceerde daarvoor meerdere schetsen naast een, als volksboek uitgegeven maar daarom niet te verwaarloozen, verhaal Een Schip vergaat -, maar waar zich de schrijver hier voor de eerste maal op de gewone wijze aan het Nederlandsche romanlezende publiek voorstelt, moet men toch getuigen dat de kennismaking tot die aangename behoort, welke de hoop doen uitspreken, dat zij blijvend moge zijn. Er is een natuurlijkheid in dit boek, die er u onmiddellijk voor inneemt, en zij gaat gepaard met een eenvoudigheid, welke gedachten aan het volksche oproept. Breedveld heeft niet de
| |
| |
pretentie er zijn lezer van te overtuigen, dat De Avond van Rogier de Kortenaer op de eerste plaats een kunstwerk is, en nog minder tracht hij hem ervan te doordringen, dat dit nu de katholieke roman is waarop wij hebben zitten wachten. Hij heeft geschreven, bijna louter uit genoegen, en zoo een roman geschonken, die zonder dat hij kan voldoen aan alle in dezen te stellen eischen, den goedwilligen lezer verrast. Dit is het meest merkwaardige van dit boek; men wordt erdoor verrast. De inleidende bladzijden met de karakteristiek van den hoofdpersoon voeren u na korte tijd geheel in het werk in, en bijna voor dat men er zichzelf geheel van bewust is, zit men midden in het verhaal en neemt men als het ware zelf deel aan de gebeurtenissen, die in betrekkelijke snelheid elkander opvolgen. Zijn détailaandacht - slechts hier en daar tentoongespreid - is niet vermoeiend, zijn dialoog natuurlijk. De draden die naar het einde voeren, zijn verbonden met herinneringen uit het verleden voorafgaand aan de tijd waarin de roman speelt, en tegenover de supermenschen die erin optreden stelt de schrijver eenvoudigeren en minder grooten, waarbij de eersten in de schaduw verdwijnen. Het noodlot als de tragiek spelen in De Avond van Rogier de Kortenaer hun rol, en er gebeurt veel voordat de hoofdpersoon zijn levensbiecht spreekt, die zijn eigenlijke levensavond inluidt. De goed geconserveerde oude heer wordt zich eerst langzamerhand van zijn plichten bewust, welke zedelijke groei samenhangt met een terugkeer tot het katholicisme, in zijn jeugd te vroeg door hem verlaten. Als hij, naar zijn meening, het hoogtepunt van zijn leven gepasseerd heeft, gaat een nieuwe wereld voor hem open, slechts hier en daar verbonden met de vorige, die hij aan het einde van de roman vaarwel zegt. En zoo maakt Rogier de Kortenaer in zijn laatste jaren een ontwikkelingsgang door, die den pastoor voor wien hij zijn levensbiecht uitspreekt, met recht
doet zeggen, dat zijn avond schoon zal zijn. - Breedveld heeft dit gegeven op boeiende wijze uitgewerkt. Slechts hier en daar in enkele fragmenten is hij minder geslaagd of onbelangrijk. Over het algemeen echter is zijn De Avond van Rogier de Kortenaer een ver- | |
| |
rassend debuut, dat met belangstelling naar het volgende werk van dezen auteur doet uitzien.
Jan Mens' Mensen zonder Geld wordt ingeleid door het oordeel van de jury, die in haar rapport spreekt van de eenvoud en de zuiverheid waarmede dit boek werd geschreven, er de aandacht op vestigt dat de jonge auteur sommige zijner figuren met een bijzondere scherpte den lezer voor oogen weet te zetten, ja het zelfs een staal van het beste Hollandsche realisme noemt. Verder wijst zij erop dat dit volkomen Amsterdamsche werk vrij is van elke sentimentaliteit en beheerscht wordt door hèt tragisch probleem van deze tijd: een klein aanvankelijk gelukkig Amsterdamsch gezin, ten onder gaande door crisis en werkeloosheid. Het relaas daarvan doet Mens ons hoofdzakelijk zien met de oogen van een kind, het Amsterdamsche jochie ‘Japie’, beurtelings pienter en droomerig en vol dapper leven, terwijl naast ‘Japie’ staat, bijna als zijn oudere vriend, de goede vader, een zachtmoedige, een weerlooze. Tenslotte vat de jury dan haar oordeel samen in de uitspraak, dat haar voornaamste indruk toch is: een verrassende voortzetting van een onzer beste literaire tradities: innigheid, de gave het meest eenvoudige sterk en menschelijk te laten spreken, kennis der kinderziel, waarbij als bijzondere eigenschap moet vermeld worden, een verteltrant, die met de kleinste gegevens dadelijk te boeien weet. - Geen geringe lof zal men zeggen, en waarlijk Jan Mens mag er wel mee tevreden zijn. Een zoo aanbevolen debuut moet inslaan, en - wat meer is - effent de weg voor de toekomst. En in waarheid, Jan Mens' Mensen zonder Geld is ook een boek van beteekenis. Hoeft men niet in alle opzichten het oordeel der jury te onderstreepen, men moet toch toegeven, dat er uitstekende gedeelten in voorkomen, en dat het geheel blijk geeft van ongemeene literaire begaafdheid. Kort gezegd is Mensen zonder Geld een crisis-roman, waarin het kwellende waarom op vrijwel iedere bladzijde naar voren komt; doch waarvan de
auteur toch nog zoo door het wonder gevangen blijkt, dat hij niet kan nalaten er bij tijd en wijle op te zinspelen. Dit boek van benepen huishoudelijke misère dankt daaraan voor een groot deel zijn
| |
| |
qualiteiten, omdat het anders door zijn schraalheid en kleinheid nooit had kunnen boeien. Nu volgt men met deernis het wanhopige leven op dit door de golven der zorg overstroomde klein eilandje, nu begrijpt men te beter wat de ondergang van het ambacht voor gevolgen heeft, nu erkent men met Mens hoe lijdenden denken en handelen in de overtuiging, dat er niemand is die hun nood verstaat. Somber is dit boek, omdat het geen antwoord kan geven op de vraag waarvoor wij leven; somber ook omdat het met uitsluiting van al het bovenaardsche, slechts oog heeft voor wat van deze wereld is, zonder te beseffen dat dit alles in het licht der eeuwigheid andere glans krijgt. Ook het wonder waarover de fantast Japie bij herhaling droomt staat met het laatste niet in verband, want per slot van rekening ziet ook hij het geheel als een nivelleering naar beneden. Door dit heele boek van werkloozenmisère wordt overal de kleine man de dupe, en vandaar dat het onnoodig hard en cru is. De ontwikkelingsgang van meubelmaker tot voddenraper, die de hoofdpersoon moet doormaken, doet den auteur - naar men weet zelf een gewezen meubelmaker - het bloed naar het hoofd stijgen en schrijven met een verbetenheid, welke de artisticiteit zijner schepping in gevaar brengt. Hij klaagt aan en veroordeelt indirect de maatschappelijke toestanden, die dit alles in het leven roepen. Overal is zijn realisme daarvan doortrokken, hetgeen onmiskenbaar het tragische dezer ellende te sterker doet voelen, doch soms tot onaangenaamheid van toon overslaat, omdat men de gedachte niet van zich kan afzetten, dat de auteur toch wel alles te veel uit een hoek beziet. Het einde van den weerloozen meubelmaker lijkt op zelfmoord, het einde van zijn zoon Japie, dat tegelijkertijd het slot van het boek vormt, stemt den lezer wrevelig omdat hij als onschuldig slachtoffer van de, voor een paar jaren in Amsterdam plaats gevonden hebbende, Jordaan-opstand valt. Er is geen licht in dit boek en vandaar dat het al
te donker is om geheel aanvaard te kunnen worden. - Mens heeft echter een opmerkelijke roman geschonken, en ook dit werk is van zulk een hoedanigheid, dat men met belangstelling naar het volgende werk van dezen auteur uitziet.
| |
| |
Het zou natuurlijk onjuist zijn uit deze beide werken, gevolgtrekkingen te maken, die er niet geheel en al uit voortvloeien. Het zijn beide slechts beloftes, die - ook al zijn zij op zichzelf nog zoo prijzenswaardig - niets definitief omtrent de toekomst laten zeggen. Mochten evenwel Breedveld en Mens de zoo gelukkig aangevangen weg op dezelfde wijzen weten te volgen, dan kan de Nederlandsche literatuur in afzienbare tijd opnieuw twee schrijvers van formaat tot de hare rekenen.
|
|