Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940
(1940)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
Dichter J.D. Bierens de Haan
| |
[pagina 243]
| |
het was: de bevrijding van het woord. Hier had het woord opnieuw zijn directe, levende waarde gekregen; het woord was weer, zooals de dichter het destijds in een intervieuw met E. d'Oliveira onderlijnde, een levend middel geworden om ons innerlijk te uiten; het woord was weer geworden een levende functie van den menschelijken geest. Maar een volledige bevrediging kon het ‘impressionistisch gevormde woord’ hem niet geven; ‘ik voelde - aldus Bierens de Haan - dat lyriek en idee op een of andere wijze verbonden moesten worden’Ga naar voetnoot(1). Dit verbond en deze harmonie heeft deze merkwaardige, kunstgevoelige en scheppende geest thans zingend aldus verwoord: Zingend woord welks wezenlijke
wonder ziel en zinnen roert,
gij doet starre winters wijken
dat zich de oude vreugde ontsnoert.
Machtiger dan koninkrijken
is het vaandel dat gij voert.
Openbaarder van hetgene
in den Geest ligt voorbereid,
die met juichen en met weenen
wat gij uitzingt begeleidt:
alle geesten zult gij eeren
in uw roem en heerlijkheid.
- - - - - -
Er is werk dat spontaan ontwelt aan den moedergrond, lijk de ader van een bron; er is - en zeldzamer in de Nederlandsche literatuur - werk dat uit den cultuurbodem ontloken is. Ik wil de verhoudingen niet miskennen, maar dezen bundel ‘Perspektieven’ lezend, heb ik telkens weer gedacht aan de groote cultuurperioden toen de geniale schilders en beeldhouwers leefden en wrochten, die dichters waren van groote beteekenis, en tot alles vaardige vaklieden; universeele kunstenaars die tevens universeele geesten waren. | |
[pagina 244]
| |
Een groot deel van dezen bundel ‘Perspektieven’ - die in tegenstelling met de schrale bundeltjes waarmee wij ons ongeduldigen meestal vergenoegen, meer dan tachtig gedichten bevat - is geïnspireerd door meesterwerk der plastische kunsten. Maar dit is niet enkel geworden de eenvoudige omzetting en weergave door het woord van de plastische gestalte; dit is bezielende beschouwing geworden: de geest van den dichter doorademt het beeld van den schilder of beeldhouwer. Wat Bierens de Haan, als dichter, in dit klassieke werk zoozeer boeit en bekoort is die zeldzame orde en harmonie en tucht, die superieure verhouding tusschen geest en gevoel. Er is tevens de gerichtheid van gevoel en geest, het streven naar een doel dat buiten deze aardsche begrensdheid ligt. Lijk wel in beek en beek in rivier en rivier in zee overgaan zoo streeft dit leven naar zijn doel en mondt uit tenslotte in 't eeuwig Godsbestier: Want wel en beek, stroom en rivier,
het is één vlucht in al dit leven;
het is één haast in gang en zwier
om eens gewonnen zich te geven
in rust van 't eeuwig Godsbestier.
Deze geesteshouding en deze verhouding heeft de dichter reeds uitgesproken in het inleidend gedicht op het religieuze liefdesbeeld Idolino, uit het Archeologisch Museum van Florentië, dat met gestrekte rechterhand daar staande tegelijk overgave en bede is. Lijk overgave en bede tegelijk staat de dichter tegenover de goddelijke geheimenis: Nu open ik mijn hand en bied u aan
al wat ik ben: ik wil in u vergaan;
neem deze gift, mijzelf, en zoo gij wilt
is alle drift en wensch in mij gestild.
En waar 'k mijzelf u schenke vraag ik u
het weergeschenk dat eeuwig straalt van u:
vul mijne hand met onverganklijk loon;
uw groot beminnen maakt mijn wezen schoon.
| |
[pagina 245]
| |
Nu is mijn hoofd van scheemren glans omhuld,
en 'k ben geheel van uwen droom vervuld,
en naar ik mijn verstild geluk betracht
wordt in mijn ziel uw godlijk werk volbracht.
Een paar dezer gedichten, zooals ‘Liefdesklacht van Héloise’ hadden kunnen geschreven zijn door P.C. Boutens, den zanger van ‘Liefde's uur’: Kan 't geluk geen voortgang dulden?
moet ook deze zonneglans,
bleeken aan den hemeltrans?
Drijft al 't zijn naar 't Onvervulde?
Zoozeer is in deze momenten het dichterschap van beiden verwant; maar de inspiratiebron, die bij Boutens uit het gevoel naar boven adert, is bij Bierens de Haan hoofdzakelijker door den geest gevoed. Een onderscheid dat ik niet als een waardeschatting beschouw; maar alleen ten karakteriseering van beider werk aangeef, want mijn waardeering voor Perspektieven zal me niet de wezenlijke grootte doen onderschatten van P.C. Boutens' glorieuze dichterschap. De gedichten van Bierens de Haan zijn in de eerste plaats ‘Perspektieven’ als levende, perspectivistisch geziene gestalten; maar ze zijn Perspektieven tevens in den zin van vergezichten die voor den hoogen geest van den dichter zich ontvouwen. Zij zijn ten slotte perspektieven voor den lezer zelf, die nieuwe vergezichten van dit dichterschap vermoedt. Een enkel kort vers wil ik ten slotte nog overschrijven, als een klein en gaaf en glanzend voorbeeld van schoonheid: Zij sliep; en in zijn arm gedoken
hield hij haar zacht omvat;
haar oog was in een droom geloken;
zij glimlachte of een liefdessproke
haar hart verteederd had.
't Was even, een verleende stonde
genots voor die haar zag
in sluimers stillen slui'r gewonden;
den blik aan haar gelaat gebonden
hield hij haar zacht - een zomerdag.
|
|