Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940
(1940)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
De jongeren in Polen
| |
[pagina 35]
| |
leenden den vorm aan hun voorgangers en bedienen er zich enkel van tot uitdrukking van ideeën van een andere orde. Vermelden we onder hen: Marian Piechal en Lucjan Szenwald, die hun sociale bekommeringen sterk poëtisch wisten uit te drukken, de voortreffelijke lyrische dichter Wladislaw Sebyla, de virtuoos die zijn meesterschap botviert op nietige onderwerpen, Swiatopelk Karpinski en ten slotte Roman Koloniecki, die alle genres in zulke mate beheerschte dat, indien geheel de moderne poëzie bij een katastroof verdween met uitzondering van de zijne, deze als Anthologie van de verschillende stijlen van dezen tijd zou kunnen dienen. Bij dezen groep kunnen nog gerangschikt Wojciech Bak, dichter van de religieuze atmospheer, en K.I. Galczynski, een keurige, - tevens droomzieke en kwajongensachtige pen. Na dezen krijgen we de aanhangers ‘omver en erover’ van de nieuwe, poëtische wetenschap, die volledige poëzie, die geen oogenblik verpoost en waarbij elke zweem van proza uitgesloten is hoewel ze, oppervlakkig bekeken, in niets gelijkt op verzen. De getrouwen van dit rigoristisch geloof, dat niet houdt van uiterlijkheid, zijn gesplitst in twee secten, die elkaar soms hardnekkig bestrijden doch die eensgezind gekant staan tegen de poëzie van de vorige generatie, door hen als passeïstische draaiorgelpoëzie bestempeld. De leiders van deze richting hebben de dertig jaar nog niet lang overschreden. Ze worden gewoonlijk ‘avant-gardisten’ genoemd. Ze kunnen er zich op beroemen de hardnekkigste twisten van de laatste jaren te hebben ingeluid. Hun ontelbare artikels hebben wel het woord ‘Avant-garde’ gepopulariseerd, maar vermochten niet hetzelfde resultaat te doen boeken voor hun werken. Slechts aan een enkel avant-gardist werd een letterkundige bekroning toegekend op het vijftiental prijzen van de laatste jaren. De leden van de jury zoowel als het publiek hebben daarmee bewezen dat zij voor 't oogenblik de poëzie die aan Rimbaud herinnert verkiezen boven poëzie waarin de stem van Guill. Appollinaire schijnt te klinken. Onder de voornaamste avant-gardisten blijven sommigen hun overtuiging door dik en dun toegedaan; anderen ver- | |
[pagina 36]
| |
zwakken in de toepassing van hun principes. Onder de meest beroemde orthodoxen dient vooreerst Jozef Czechowicz vernoemd; een poëtische verschijning van verblindenden glans. Zijn kijk op de natuur, zijn vaardigheid in het vastleggen van droomerij en voorbijgaande overpeinzing in het woord, wekken bewondering, zelfs bij tegenstanders van zijn esthetisch programma. Julian Przybos is een tweede, uitstekende figuur van dezen groep; hij is een buitengewoon krachtig lyricus, die niet terugschrikt voor gewaagde thema's en zich op een zorgvuldig - afgemeten konstructie mag beroemen. Tot deze richting behooren eveneens Marian Czuchnowski, ontroerende en temperamentvolle dichteres, en Stanislaw Pietak, ware lyrische vloed, wiens verzen den lezer bijblijven als de herinnering aan mooie wandelingen. Onder degenen die zich mettertijd van de avant-garde beweging verwijderden, doch daarom niet minder aan de spits van de jongere generaties bleven staan, dienen vermeld: Jozef Lobodowski, nu eens onstuimig, dan weer heimweeïg dichter van prachtige ‘poèmes-fleuves’; na hem komen Jerzy Zagorski, verrassend en diep, en Czeslaw Milosz, die zijn eigen weg volgt al wist hij zich de ondervinding van al zijn tijdgenooten ten nutte te maken. Tadeusz Peiper was de theoreticus van de avant-garde beweging; universeel schrijver, was hij de auteur van schitterende essays, die als gave meesterwerken werden aangezien, en van zonderlinge gedichten, die men voor louter waanzinnigheden hield; hoe dan ook, hij beïnvloedde zeer sterk de moderne poëzie, bij zooverre dat uit zijn esthetiek de nieuwe beweging voortvloeide.
Beschouwen we thans den roman. Deze vorm van literatuur geniet een rijke ontwikkeling, door het jaarlijksch toenemen van het aantal nieuwe namen, nieuwe ontdekkingen, nieuwe ‘genres’ die aan het licht komen, en nieuwe gebieden die ontgonnen worden. Ik maakte reeds gewag van toenadering tusschen jongeren en ouderen, teweeggebracht door medewerking aan dezelfde bladen; daardoor komt het dat men | |
[pagina 37]
| |
onder de jongeren uitstekende vertegenwoordigers aantreft van de traditionneele opvattingen. Het is ook uit het journalisme dat een roman-genre voortspruitte, dat het midden houdt tusschen den eigenlijken roman en reportage - of publicistisch werk. Talrijke publicaties met autobiographischen inslag dienen eerder als reportage dan als roman beschouwd. De kritiek maakte nog niet uit of ze ook kunnen gelden als kunstwerken. De kritiek weet evenmin goed welke houding aan te nemen tegenover den lavastroom pamphletten, die uitgedoscht als romans, hun uitbarsting in de richting van de bezittende klassen voortstuwen. Eveneens blijft nog uit te maken of de stemmen van te lande en uit de voorsteden, die altijd een dialectisch taaltje voeren, aanspraak kunnen maken op een letterkundigen titel. Zij zijn wellicht veel meer te beschouwen als sociologische of ethnographische dokumenten. Tegenover de aarzelende houding van de kritiek nam het groot publiek echter resoluut een standpunt in. Het houdt van al deze nieuwe genres. Ook akademische middens zijn deze soort literatuur gunstig genegen; menschen die door de muse werden begenadigd in de meest verschillende omstandigheden en op de meest onverwachte plaatsen, hebben volgens deze middens recht op leven en op dankbaarheid. Overloopen we eerst de literatuur in de traditionneele beteekenis. De oudste van de generatie waarover ik het heb, is Michal Choromanski. Hij dankt zijn roem aan den roman ‘Jaloerschheid en Geneeskunde’, die met den eersten prijs voor jongeren werd bekroond door de nieuwe Poolsche Akademie. Het boek werd in acht talen vertaald. Meesterlijk samengesteld. In princiep eenvoudig, loopen de draden er met fenomenale ingeniositeit door elkaar; een fascineerend boek, - haast geen literaire kunst meer; bijna magisch werk; flink van stijl en van goede, literaire zeden. In een gelijkaardige atmosfeer, die van de realiteit slechts den schijn behoudt, speelt zich het gegeven van den roman van Adam Wazyk af. Met Bruno Schulz en zijn sanatorium ‘à la Clepsydre’ stappen we definitief over naar de wereld van het irreeële. Deze raadselachtige auteur bracht veertig jaar van zijn leven door in een kleine provinciestad, | |
[pagina 38]
| |
en verscheen dan plotseling met een van de meest verfijnde werken, een van de best verzorgde en meest artistieke in de tien laatste jaren uitgegeven; de fantasticiteit ervan is verwant met E.T.A. Hoffmann en A. Roussel. Een ander zeer opgemerkt debuut kan niet even gemakkelijk gekenschetst worden; het onvergelijkelijk werk ‘Ferdydurke’ van W. Gombrowicz, behandelt de verschillende vormen van het infantilisme dat in ieder menschenhart sluimert. De auteur treft het overal aan: in burgermiddens evengoed als bij wetenschapsmenschen, bij gesprekken even duidelijk als bij ontspanningen. Het heen en weer gepraat rondom dit veropenbarend boek heeft tot op heden nog niet opgehouden. Menschen wier ‘onrijpheid’ plotseling werd veropenbaard, zijn verbolgen en teekenen verzet aan tegen dit boek, dat op treffende wijze realistische opmerkingen, absurd-belachelijke scènes, berispingen, dubbelzinnige allusies en de meest-onverwachte gevolgtrekkingen tot een gaaf geheel wist samen te bundelen.
In het domein van het positieve feit is Leon Kruczkowski de belangrijkste figuur. Hij debuteerde in 1932 met een van die romans, die in het huidige Polen zoo veelvuldig voorkomen en waarin het Poolsch verleden aan een nieuw onderzoek wordt onderworpen. Het ging hem bij L.K. om den opstand van 1831, die het werk van den adel was; het volk, toen nog onderworpen, speelde er slechts de rol van kanonnenvleesch in. De auteur stelt tegenover het romantisch en patriotisch geblaat van den vertegenwoordiger van den hoogeren stand, de stem van den eenvoudige, den boer, wien alle idealistische droomerij vreemd is en die in zijn ellende slechts kan denken aan de dagelijksche zorgen. Belangwekkend is wel dat dit boek steunt op de authentieke nota's van een landman uit de eerste helft van de XIXe eeuw. In Jalu Kurek vond het populisme een voortreffelijk vertegenwoordiger. Hij debuteerde als uiterst-linksch aanhanger van de avant-garde-dichters, doch wist zich vooral te doen opmerken door zijn roman ‘De Griep heerscht te Naprawa’. Het onaanzienlijk dorpje waar zich het gegeven af- | |
[pagina 39]
| |
speelt zou van God en de menschen verlaten zijn, indien de deurwaarder ook niet een mensch was. In de beschrijving van den beklagenswaardigen ekonomischen, sanitairen en kultureelen toestand van dat dorp, heeft Kurek het bewijs geleverd over een waarachtig talent te beschikken, wat niet belet heeft, dat hem de ooren hebben getuit door de tallooze protesten. Ook de uitstekende roman ‘Liefde en Politiek’ van Wieslaw Wohnout was aanleiding tot ontketenen van een storm discussies. Voormalig lid van de socialistische partij, schetst hij raak intrigues, typen en konflikten van die partij. Op den rand van het politiek pamphlet staat het werk van de gepassionneerde, vasthoudende, radikale Wanda Wasilewska. ‘Betooverde Distrikten’, van Henryk Worcell beweegt zich meer in het domein van de reportage. Het boek is een relaas over het leven van den kellner; flink waarnemingsvermogen kan den auteur, die van het ambacht was, niet worden ontkend. Op haar beurt bracht Marie Lukniewska, minder letterkundig dan waarheidslievend, verslag uit over haar leven van kabaret-danseres, onder den titel ‘Verschrikkingen’. Boven al deze vertellers van eigen verleden steekt het uitbundig talent van Sergjusz Piasecki ver uit. Eerst lid van de geheime politie, dan smokkelaar, ingelijfd bij een bende boosdoeners met de bolchevistische grens voor actieterrein, werd hij later gevangen genomen en tot opsluiting veroordeeld. In het tiende jaar van zijn gevangenschap schreef hij een wondermooi boek, ‘De Minnaar van den Grooten Beer’ verrassend om de milieu-schildering, om de gebeurtenissen en de meegemaakte voorvallen. Op het gebied van den zedenroman wist vooral Zbigniew Unilowski zich te doen onderscheiden. Geboren uit het arbeiders-proletariaat, leefde hij opvolgenlijk als vagebond, kellner en leeraar-molenaar. De beroemde musicus, Karol Szymanowski, ontdekte hem bij toeval. Dit beteekende voor Z.U. de verhuizing naar een andere sfeer. Enkele jaren later verscheen van hem een roman die schandaal verwekte: ‘De Gemeenschappelijke Kamer’. Deze kamer wordt bewoond door een groep jonge literatoren, die in ambitie en | |
[pagina 40]
| |
ellende vergaan. Onder de vulgariteit van den dialoog en de triviale toestanden, - onder de uitvallen tegen persoonlijke vijanden, wist de auteur nochtans een diepe ontroering te doen schuilgaan, die hoewel voelbaar in toom gehouden, dit boek bij de voortreffelijkste kunstwerken rangschikt. Het werd opgevolgd door verschillende andere romans, die alle de leugen, den geringen ernst, het artificieele aanklagen en tevens den zin, de schoonheid, de verscheidenheid van de eenvoudige, dagelijksche gebeurtenissen aantoonen. Negen en twintig jaar oud, legde Unilowski de laatste hand aan zijn zesde boek, toen de dood een einde stelde aan zijn werk en zijn leven. In ‘De gebeeldhouwde Gang’ van Gustav Morcinek treffen we geweldig, regionalistisch werk aan. Het behandelt de vooroorlogsche verdrukking van Silezië door Pruisen en Tsjechen, den toestand tijdens den wereldoorlog en de opstanden tot aan den terugkeer naar het bevrijde Polen. Deze breed-geborstelde schildering, waarin geschiedenis, sociale toestand en zeden worden gekonterfeit, spreekt duidelijke taal voor wat de epische kracht van den auteur betreft. Nog enkele woorden over de experimenten; zij zijn in 't algemeen enigmatische betrachtingen die met niets bekends te vergelijken zijn; de lezer staat er radikaal afwijzend tegenover, in de meening dat men hem wetens en willens om den tuin leidt; in feite is deze richting niets anders dan opwekking van het literaire leven, een stimulans, die de geboorte van nieuwe opvattingen aankondigt. Bij deze gewaagde, totnogtoe onbegrepen, experimenten werd het eerste boek van Adolf Rudnicki, ‘De Ratten’, gerangschikt. Met zijn tweede werk, ‘De Soldaten’, vestigde hij definitief zijn naam als een der grootste psychologen van al de jongeren. Zijn personnages zijn niet langer portretten of foto's, doch ware psychologische, biologische en sociale radioscopieën. Ook Stefan Otwinowski veropenbaarde zich als fijnzinnig psycholoog met zijn debuut ‘Het Leven duurt Vier Dagen’, waarin de onveranderlijke sporen door de jeugdherinneringen in de menschelijke ziel nagelaten, worden blootgelegd. | |
[pagina 41]
| |
Ik besluit dit overzicht met de vermelding van een zeer ernstig auteur, die snaren bespeelde slechts zelden door jongeren beroerd: de snaren der onverbiddelijke eischen van de moraal. Bedoeld is: Jerzy Andrzejewski, niettegenstaande zijn jeugdigen ouderdom, een volwassen kunstenaar. Er kon hier enkel gewag gemaakt van de meest markante figuren; buiten de aangehaalden zijn er talrijke anderen, die hun werk trachten in te schakelen in den door het licht bestraalden nimbus.... Bij veel daarvan kan betreurd, dat de tijd niet meer toelaat zich te bukken om bij-den-grondsch werk op te rapen: in Polen zooals elders zijn de beloften meestal schooner dan de verwezenlijkingenGa naar voetnoot(1).
***
De jongste schilderkunst schijnt terug te keeren tot de kleuren en de louter-picturale uitdrukking, na de periode te hebben doorworsteld van de bewierooking van de klassieke, plastische vormen en van het kubisme. Deze ommekeer is kenschetsend zoowel voor wat betreft de gansche generatie schilders uit de akademie van Krakau, als voor wat aangaat de jongste leerlingen uit de akademie van Warschau. De beeldhouwkunst blijft de klassieke voorschriften trouw.
(Vert. Lambert Swerts.) |
|