Literatuurgeschiedenis en in deze behandeling der Middeleeuwen b.v. Veldeke of de Legende van St-Servaes of de geboorte van Jan I eenigszins verschillend dateeren kan. Maar voor dergelijke vondsten voel ik niets. De taal van Dr. Moller is even bloed- en spierloos als die zijner vorige geschriften; en dit zal nu wel zoo blijven.
Ook de bijdragen van Dr. Karsemeyer en Dr. Staverman waardeeren we zeer; al was er geen enkele reden om bij 't citeeren van verzen het oude taalbeeld te ontluisteren door een hinderlijke modernisatie. Dit kan gewenscht zijn voor een schooluitgave en werk uit een zeer vroege periode; maar voor een vers van Vondel is daartoe geen aanleiding.
Dat Dr. van Leeuwen de laatste 50 jaar in Nederland voor eigen rekening nam, was vanzelfsprekend. Hij kent deze periode en hij kent ze goed. Dat hij de behandeling der vlaamsche literatuur sedert 1830 heeft opgedragen aan Marnix Gijsen is dubbele winst: voor hem en voor zijn literatuurgeschiedenis. Het heeft er hém voor behoed andermaal de vlaamsche literatuur te miskennen en, door verzuim, te kleineeren; en het is voor Marnix Gysen aanleiding geweest om een uitzonderlijk gesloten en synthetisch beeld te ontwerpen van de vlaamsche literatuur in de laatste honderd jaar. Daar is golving in dit beeld en perspectief; daar is een klare kracht en vastheid in de omtrekken; en daar is vooral in deze studie een zeer verheugende zin voor porportie. Deze studie is een klein model van literatuurschrijving, dat ik graag, afzonderlijk, op ruime schaal verbreid wou zien.
Ik wou ten slotte nog den sympathieken toon vermelden van Prof. Dr. Besselaar's overzicht der Z.-Afrikaansche literatuur. Het is een opgetogen waardeering voor het vele goede dat daar in zijn land ontluikende en groeiende is; maar het is geen ijdele zelfoverschatting. Het is de schoone trots van een cultureel jong volk; dat zich nog verwonderen kan over de nieuwe en groeiende schoonheid van eigen bodem en in zich reeds het stijgerend ongeduld voelt stampen van de sterkere krachten die zich bevrijden zullen.
***
Ik zou bezwaarlijk een betere illustratie van deze literatuurgeschiedenis kunnen aanduiden dan de ‘Spiegel van de Nederlandsche Poëzie’, verzen van alle eeuwen saamgelezen door E. Van Vriesland. Men kan deze twee uitgaven niet aan elkaar afwegen. De eene formuleert de literaire schoonheid en de eigenschappen der verschillende perioden; de andere laat de stof zelf, de schoonheid zelf getuigen. Beide volledigen elkaar; al hebben de twee ontwerpers geen ruggespraak met elkaar gehad. De subjectiviteit van zijn keuze heeft V. Van Vriesland niet te verantwoorden; die is vanzelfsprekend en een