Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1939
(1939)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 784]
| |
Fransche letteren
| |
[pagina 785]
| |
van den held weten we enkel: dat hij zijn vrouw vermoord heeft om haar van het lijden te verlossen en hij voortaan over de wereld zwerft als een opstandeling. Het probleem dat gesteld wordt is het weervinden van het moreel en intellectueel evenwicht. In afwachting kan gewezen worden op de ontroerende biecht van den held en zijn aangrijpende reacties tegenover de zijnen en tegenover de maatschappij. Dat alles met een meesterhand geschreven. De advokaat is wel achter den romanschrijver zichtbaar. Zal het leven van den moordenaar zooals dat van de helden uit ‘Faux Passeports’ (het vorige boek van Plisnier) zijn: een bestendigen kamp met den engel, een lang debat met het absolute, een verscheurende inspanning naar ‘heiligheid waarvoor God geen naam heeft’? Dat zal een volgend deel ons leeren. ***
En ziehier nog en ‘roman-fleuve’, doch die ditmaal ten einde loopt. Het gaat er om een geheel dat Montherlant ‘Les Jeunes Filles’ getiteld heeft en waarvan de drie eerste deelen (‘Les Jeunes Filles’, ‘Pitié pour les Femmes’ en ‘Le Démon du Bien’) ons een beroemd auteur voorstellen die worstelt met zijn bewonderaarsters. De cyclus wordt thans besloten met ‘Les Lepreuses’Ga naar voetnoot(1), waarin we Costals terug aantreffen als de man die het mannelijk egoïsme, de gewetenlooze genieter, de cynische immoralist, de prikkelbare en grillige kerel vertegenwoordigt. Men heeft van dit personnage getuigd dat hij een monster is omdat hij een massa ideeën aanhangt die tegen de gevestigde opinies en tegen de grondprincipen van de maatschappij indruischen. Ongetwijfeld is de door Costals uitgestalde onverschilligheid voor daden, door anderen als moreel goed of laakbaar aanvaard, onthutsend, maar hier valt niets méér pervers te bespeuren dan bij André Gide, die over 't algemeen zoo bewonderd wordt. Het verschil met den auteur van ‘L'Immoraliste’ | |
[pagina 786]
| |
moet gezocht in het feit dat de personnages van Montherlant minder cerebraal zijn, het gevoelsleven nader staan doch tevens ook meer vulgair zijn, want de auteur detailleert nauwkeuriger physiologische dan wel psychologische intimiteit. De held van Montherlant maakt schandaal omdat hij durft te zeggen wat anderen zwijgend denken; hij geeft aanstoot omdat hij zich onbeschoft voordoet, wat hij ergens bestempelt als ‘de orde der mannelijkheid’. Men kan zijn gemis aan moraal betreuren, zijn overdreven durven in het schilderen van het kwaad, men kan zijn rechtzinnigheid betwisten. Zijn werk heeft een accent van waarheid waaraan niet getwijfeld kan worden. Het is het werk van een man die boven alles de vrijheid van denken en uitdrukken plaatst. Het is tenslotte het werk van een groot talent, die een stevige en soepele taal schrijft, waarin - onder schilderingen van het meest alledaagsch, het minst edele bestaan - een zuivere, poëtische adem blaast. *** In een vorige kronijk spraken we over Michel Seuphor, die Antwerpenaar, die zich na een bewogen leven in Provence vestigde en er zich teruggetrokken wijdt aan intellectueelen arbeid en geestelijken vooruitgang. Getrouw beschreven kan men het leven van Michel Seuphor lezen in zijn jongste boek ‘Les Evasions d'Olivier Trickmansholm’Ga naar voetnoot(1). Het gaat er hier werkelijk om een auto-biographie, waarin de schrijver zelfs de moeite niet deed zijn geschiedenis te transponeeren of te veranderen om den lezer op het dwaalspoor te zetten. Wie eenigszins den auteur kennen, treffen hem nauwkeurig weergegeven aan in de trekken van zijn gekwelden, onstandvastigen, geweldigen en bitteren held. Naar 't schijnt is ‘mauvais coucheur’ te zijn eigen aan de bekeerlingen. Si parva licet componere magnis, het leven van Michel Seuphor is thans te vergelijken met dat van Léon Bloy: het is het leven van den schrijver, die op den zelfkant van de wereld heeft willen bestaan, doch die er zich slecht mee kan verzoenen vergeten, onbegrepen, miskend en behoeftig te zijn. | |
[pagina 787]
| |
De auteur deelt ons mee dat hij een ‘soort synthesis van geheel het menschelijk leven heeft willen geven, met zijn besliste loopbaan vanaf de geboorte tot aan het graf, afwisselend doorzond en grijs als een dag in Maart’. Het gebeuren van dit boek speelt zich af te Antwerpen, te Parijs en in de Provençaalsche vlakte, waar de auteur zich vestigde. Vanzelfsprekend is de levensondervinding van een intellectueel altijd belangwekkend. Wij betwisten dan ook de waarde van deze getuigenis niet. Wat eerder aanleiding tot voorbehoud geeft, is de houding van den held tegenover sommige geestes-problemen. De mooie schikking van dit verhaal, dat een bericht van groote waarde daarstelt voor wie waarheid en rechtvaardigheid boven alles lief hebben, dient evenwel geprezen. ***
Wij hadden het reeds over de kunst van Constant Burniaux, die uitmunt in 't verhalen van wat de ‘kleine levens’ samenstelt. De auteur kiest zijn helden in de meest alledaagsche kringen, en doet ons zonder de banaliteit van een eentonig bestaan de latente poëzie zien, het ondergrondsch mysterie dat een machtige fascineering beteekent voor de avontuurlijke aangelegde zielen. Van de drie verhalen die onder den titel ‘La Grotte’Ga naar voetnoot(1) gebundeld werden, kwam alleen het eerste als belangrijk voor. De rotsholte die de held met een voor hem fatale koppigheid wil onderzoeken, symboliseert het eigenaardig domein van het hart; het meerendeel der menschheid verkiest die grot niet te kennen, waarin de bruisende levensstroom vloeit; slechts enkele uitverkorenen wagen den gevaarlijken ontdekkingstocht. Als een grillig water stroomt de poëzie door deze bladzijden; nu eens kabbelt zij aan de oppervlakte, klaar en doorzichtig, dan weer verdwijnt zij in een gesloten wereld om een onzichtbaar heelal met een duister leven te bezielen.
*** | |
[pagina 788]
| |
En ziehier nog een Belgisch romanschrijver, wiens talent met dat van Burniaux verwant is: Jean Tousseul, die ons onder den titel ‘Feuillets Rustiques’Ga naar voetnoot(1) klare beelden van zijn geboorteland brengt, van het ‘grijze dorp’ van Jean Clarambaux, waar de droomerige Maas stroomt. In eenvoudige, maar aan bescheiden poëzie geladen taal, schetst hij enkele ontroerende tafereelen uit zijn kindsheid en uit het voorvaderlijk bestaan dat de zijnen leidden in een dorpje van een zestigtal huizen. Het geheel is een soort familie-epos, doordrenkt van kalm geluk en van een sereniteit waartegen onweersbuien, ongelukken, ouderdom noch dood vermogen. Dit boekje doet denken aan ‘L'Offrande Familiale’ van Camille Melloy. Het is een werk geboren uit die eenzaamheid die het ontwaken van de herinnering bevordert en en soort hartsbetoovering schept. Elk verhaal van dezen bundel is van klassieke zuiverheid, onbetwistbare kunst, waarin men gezochtheid noch gemaaktheid aantreft. Jean Tousseul veroverde het meesterschap zonder iets te moeten opgeven van wat de waarde en de bekoorlijkheid van zijn eerste werken uitmaakte. Hij is een van de grootste schrijvers van dezen tijd.
***
Om deze romaneske reeks te besluiten willen we nog melding maken van ‘Faux Appel’Ga naar voetnoot(2) van Léon Leloir; de geschiedenis van een gemiste roeping, waarin prachtige bladzijden voorkomen van psychologische ontleedkunst, levendige beschrijvingen die al de geuren van de Ardennen ademen. De auteur kan vertellen en zijn kennis van de menschelijke ziel bracht er hem toe een zonderling ingewikkelde gewetenskwestie met brio tot de goede oplossing te brengen.
*** | |
[pagina 789]
| |
Lezers die hun kennis van de hedendaagsche Fransche Letteren wenschen te verdiepen, moeten het jongste boek van Daniel Morvet lezen: ‘Introduction à l'Etude des Ecrivains Français d'aujourd'hui’Ga naar voetnoot(1). De auteur bedoelt niet een definitief oordeel te vellen over de door hem behandelde schrijvers. Hij heeft eenvoudig hun werk willen verklaren door het in te deelen in de groote gedachten- en gevoelsstroomingen van het oogenblik. Er valt hier een prijsbare poging tot objectiviteit aan te stippen. Men voelt aan dat Daniel Morvet afstand deed van zijn eigen voorkeur en reacties, omdat hij er enkel om bekommerd was de meest markante, hedendaagsche productie bij de letterkundige en intellectueele traditie van den Franschen geest in te lijven. Toch schaadt hier de eruditie niet aan de klaarheid en het exposé heeft niets van het handboek. Het werkplan van den schrijver liet hem de grootste soepelheid in de ontleding en in het trekken van besluiten toe. Schrijver neemt in aanmerking dat stelsels en systemen door de overtuiging werden opgebouwd: zij zijn collectief werk, meesttijds te danken aan vergeten schrijvers. Talent en zelfs het genie putten slechts uit de hen omringende wereld om die wereld te herscheppen naar het beeld dat zij er zich van vormen. Daarom behoort een litterair tijdstip in zijn geheel te bestudeerd. Wat Daniel Morvet dan ook met brio doet door zonder afwijken de groote wegen van het denken te volgen en door enkel algemeene gezichtspunten aan te raken. ***
Het werk van Daniel Morvet wordt degelijk aangevuld door het kleine, methodisch handboekje, waarin Louis Chaigne een menigte gegevens verzamelt omtrent den huidigen stand van de Fransche Letteren. Zijn boek ‘Notre Littérature d'aujourd'hui’Ga naar voetnoot(2) overschouwt achtereenvolgens | |
[pagina 790]
| |
de meesters (Bergson, Barrès, Maurras, Péguy, Sorel, Claudel en Gide), de dichters, de romanschrijvers en de essayisten. Dit kleine, overvloedige geïllustreerde boekje bevat het hoofdzakelijke van wat dient gekend te zijn. De schrijvers worden er voorgesteld op hun plaats, in de hun eigen atmosfeer, doorheen schilderachtige trekken en suggestieve anekdoten. Hun voornaamste werken worden ontleed en gekommentarieerd met dien zin voor rechtvaardigheid en die bekommernis om juistheid, die de waarde uitmaakten van het belangrijk werk ‘Vies et OEuvres d'Ecrivains’, van denzelfden auteur. ***
André Rousseaux wordt algemeen aangezien als een der grootste Fransche critici van dezen tijd. Met ‘Ames et Visages du XXe Siècle’, ‘Le Paradis perdu’ en ‘Littérature du XXe Siècle’ schonk hij ons werken waaruit niet enkel een wonderlijk klaar onderscheidingsvermogen, doch tevens ook de zeldzame gave van bezieling der gedachten sprak, de kunst om datgene wat door de groote schrijvers aan humaniteit en universaliteit gebracht werd, met het leven te vermengen. Thans ligt hier voor ons het tweede deel van de ‘Littérature du XXe Siècle’Ga naar voetnoot(1). Ook ditmaal gaat het om het meest recente van wat verscheen. Er blijkt uit deze kronijken een zulkdanigen indruk van innerlijke synthesis, dat de lezer dezelfde verleiding ondergaat als van een methodische en wetenschappelijk geordende uiteenzetting. Deze bladzijden zijn zoo geestesrijk, zoo levend van gevoelens, dat men het boek op goed valle 't uit kan openslaan of toeslaan, om het in een vrij oogenblik weer willekeurig te openen zonder ooit te moeten vreezen onbevredigd te zullen blijven. We bevinden ons hier tegenover een man, die gezond en zeker oordeelt omdat hij den dieperen zin van de innerlijke waarheid bezit. En deze man vertelt ons zijn vreugden en ontgoochelingen in een vaste, harmonische taal, in éénklank met een subtiele en genuanceerde idee. | |
[pagina 791]
| |
De kritiek van André Rousseaux lijkt ons wonderwel aangepast aan de intellectueele gevoeligheid van onzen tijd. Zij voert ons ver over de letter heen naar alles wat getuigt voor den geest, naar alles wat den mensch verheft boven zichzelve.
***
Talrijke werken werden aan het oeuvre van Flaubert gewijd, doch zijn persoonlijkheid bleef zeer geheimvol, want deze man hield de literaire ‘onpersoonlijkheid’ voor dogma. Daarom brengt het werk van Henri Guillemin ‘Flaubert devant la vie et devant Dieu’Ga naar voetnoot(1) ons belangwekkende dokumenten en kommentaren betreffende het diepzinnig leven van den grooten schrijver. De auteur heeft getracht den mensch te kennen en de meest gesloten intimiteit van zijn hart te achterhalen, om den zin van zijn werk en de waarde van zijn getuigenis beter te kunnen doorgronden. Immers berust elk letterkundig werk dat de menschen in hun leed en hun pijn voor doel heeft op een wereldaanschouwing (de ‘Weltanschauung’ der Duitschers), op een voorafgaandelijke keuze, die een antwoord is aan het groote raadsel van de lotsbestemming. De hoofdzaak God zijnde, toont Henri Guillemin de sporen van het goddelijke aan in het leven van Flaubert. Hij doet het met het ruimste begrip en met onderlegden, kritischen zin. Zijn methode leunt aan bij die van het rangschikken en het hechten van etiketten. Dat is een nieuwe, frissche methode, die de ruimste perspectieven open voor de katholieke kritiek, die niet, zooals Mauriac meent, ziekten moet voorkomen, doch een werk van toenadering tot de menschelijke en de goddelijke waarde moet daarstellen. |
|