| |
| |
| |
Gestalten in 't verleden
door M.E. Belpaire
XX
1916 - een grijs jaar. Zonder beslissende gebeurtenis, zonder merkelijken vooruitgang. De eerste roes was, zoo niet gevallen, dan toch geluwd, maar de koppige weerstand bleef duren; de vaste wil om het uit te houden tot het einde toe, trots alle bittere ervaring.
In De Panne waren wij voor goed ingeburgerd, gerekend tot de notabelen, hoe arm ook onze installatie, hoe sober onze levenswijze was. Wij hadden amper voor ons-zelven genoeg, en toch was de villa steeds vol jongens die kwamen aanzitten en logeeren. Onder deze laatsten: Georges Van Severen, August Van Cauwelaert, Godfried Persyn, Charles Gouzée, de schoonbroer van mijn neef Hubert Mansion. Wat al aangename gesprekken met die wakkere, jonge geesten! lezingen, discussies. Dierbaar uitermate was ons geworden dat strookje Westvlaamsche grond, dat heel onze wereld was geworden, alleen nog vrij gebleven uit den klauw van den Duitschen reus, maar gedrenkt met het bloed onzer jongens, die er dagelijks leden en stierven. Hoe vaak zouden, in latere jaren, onze gedachten hunkerend terugkeeren naar dien zwaren, glorierijken tijd; naar die dagen vol spanning en gevaar!
De eerste Januari 1916 viel op een Zaterdag. Het weer was woest en buiïg, een echt tempeest dat verscheidene dagen aanhield. Dat belette ons nooit naar het dorp te gaan, naar het kerkske dat het middenpunt was geworden van ons geestelijk leven. Dien dag, na de hoogmis, gingen wij ‘Nieuwjaar wenschen’ aan den Pastor, zooals het goede parochianen betaamt; en verzonnigden ons in zijn altijd vriendelijk onthaal, in zijn monkelend gelaat en in de muzikale taal die steeds een feest was in mijn ooren.
In den nacht van 3 op 4 Januari stierf onze groote Kurth, te Assche, in 't bezette land. - Wij vernamen het slechts den 14den door de ‘Echo de Paris’. Ik waande hem steeds
| |
| |
te Rome, waar ik hem geschreven had, en ik was verwonderd geen antwoord van hem te ontvangen; maar hij was in zijn vertreden land gebleven, steeds edelmoedig, vol vuur en verbittering tegen die Duitschers, waarvan hij afkomstig was en die hij in 't verleden zoo hoogschatte. Zijn vlammende taal had de beulen naar verdienste kunnen schandvlekken! En nu was hij dood. Dat was een bitter verlies. Kardinaal Mercier, die andere groote van den oorlog, had hem in de stervensstonde bijgestaan.
In 't begin van Januari werden de eerste leeszalen van De Belgische Standaard in De Panne en te Adinkerke, geopend. Dat was het werk van den onvermoeiden P. Ildefons en van zijn luitenant Juul Filliaert. Deze laatste dacht aan trouwen en kwam ons zijn verloofde voorstellen. Onze werkzaamheid lag vooral bij de vrouwen: ze te groepeeren, mutualiteiten te organiseeren. Kapelaan Denys had daar een handje van. Het blad ‘Omhoog’ werd opgericht, onder redactie vooral van Juf. Duykers. Op de villa Les Airelles vergaderde de keur der werksters, inboorlingen of vluchtelingen, en dat was de kern rond dewelke men de werksters der baden wenschte te groepeeren. Op Les Airelles vervaardigde men de gasmaskers, en dit werk stond onder leiding van Dr. Daels, te Veurne. Maar de baden gaven werk aan een veel grooter aantal vrouwen, vermits het goed der jongens daar gewasschen en gerepareerd werd. De wasscherij was ingericht in de villa op den rechter kant van Swiss Cottage, het atelier op den linkschen. Tegenover ons de Quatre Vents, de woning van Mw. Rolin, die alles bestuurde. Wij stonden dus midden in de inrichting.
Te St. Idesbald hadden ook veel vluchtelingen-familiën onderdak gevonden en onder hen deed de zoo ijverige en sympathieke E.H. De Wulf veel goed. Wij verkregen van Mw. Rolin dat daar ook arbeid werd gegeven aan de vrouwen.
Den 26 Januari hadden wij weer een onzer aangename soupers, bij den Pastor, met minister Helleputte, die de eentonigheid van het frontleven braken. Smakelijk eten, lekkere wijn, dat was iets ongewoons in die dagen, en dan het aangenaam gesprek met menschen wier blik verder reikte dan
| |
| |
den beperkten onmiddellijken horizon. Heeren Pil en Sap begeleidden den minister. Deze laatste was zijn secretaris en Minister Helleputte prees zijn schranderheid. De recente benoeming van drie staatsministers: Van der Velde, Goblet d'Alviela en Hymans, werd fel besproken. Helleputte betreurde ze en vond ze anti-constitutioneel. Hij had zijn ontslag aangeboden, maar op aanvraag van den Koning had hij dit weer ingetrokken. Helleputte betreurde ook dat de ministers, te Ste. Adresse hunne wedden hadden laten verhoogen tot 40.000 fr. Hij alleen had geweigerd.
Het geval Neuray kwam natuurlijk ter spraak. Den 17den had ik een afschrift ontvangen van den brief door hem gericht aan L'Information en waarin hij De Belgische Standaard bestempelde als een ‘journal germanophile’. Minister Helleputte was op de hoogte van heel die zaak. ‘En zeggen,’ riep hij uit, ‘dat ik de stichter ben van de XXe Siècle!’
Dat was hij inderdaad, en 't was dank aan hem dat Fernand Neuray zijn carrière kon beginnen. Zooals hij trouwens ook den heer Ingenbleek aan 't hof had doen kennen.
Neuray's brief had hij onder de oogen van den Koning gebracht, zeggende: ‘Voyez, Sire, ce que cet homme ose écrire contre Melle Belpaire que vous connaissez, qui habite à quelques pas de vous.’ De Koning had hem geantwoord dat hij dagelijks de Belgische Standaard las. Dr. Van de Perre, door wiens bemiddeling wij den brief hadden bekomen, verlangde dat wij dien zouden opnemen in De Belgische Standaard, met eene terechtwijzing. Dat durfde P. Ildefons niet zonder overleg met de censuur, en hij begaf zich naar Houthem. Hem werd geantwoord dat hij brief en terechtwijzing mocht drukken, zoo hij wilde, maar niet verwonderd moest zijn zoo acht dagen later verbod kwam het blad nog aan 't front te verkoopen. Neuray was almachtig bij Minister De Broqueville. Zijn brief was even beleedigend voor den G.Q.G. die toch moest zwijgen.
Zoo waren allen, van hoog tot laag, gekneld.
Daar hebben de Vlamingen zich niet genoeg rekenschap van gegeven. Zij hebben soms aan moedwil en opzet toege- | |
| |
schreven wat eenvoudig wijsheid was en aanvaarden der dwingende omstandigheden. De Koning was de allereerste die zich neerleggen moest bij kwetsende en vernederende noodwendigheden. België was een klein land, afhangend van drie mogendheden, waarvan de eene het schandelijk had aangerand. Den 14den Februari begaven zich de gezanten van Frankrijk, Engeland en Rusland geaccrediteerd bij den Koning der Belgen, te Ste Adresse, bij baron Beyens en legden voor hem de plechtige verbintenis af: ‘Les puissances alliées et garantes déclarent que, le moment venu, le gouvernement belge sera appelé à participer aux négociations de la paix, et qu'elles ne mettront pas fin aux hostilités sans que la Belgique soit rétablie dans son indépendance politique et économique, et largement indemnisée des dommages qu'elle a subis. Elles prêteront leur aide à la Belgique pour assurer son relèvement commercial et financier.’
Schoone beloften van den oorlogstijd! Van den tijd toen men nog België's hulp en standvastigheid zoo noodig had. Werden zij niet in den wind geslagen toen het er op aan kwam vrede te sluiten? Waren de groote woordvoerders dan niet Clémenceau, Lloyd George, Wilson, die menig flater begingen, de deur openden voor betreurenswaardige conflicten en scheuringen? De wijze raad van onzen Koning werd niet ingeroepen... Hij, met zijn klaar oordeel, zijne hooge opvatting van plicht en recht, had nochtans verdere gevolgen van te haastige besluiten kunnen doen vermijden.
De hooger opgegeven woorden, die ons klaarblijkend textueel werden medegedeeld, bewijzen genoegzaam dat België, in den oorlog - en heel zijn geschiedenis door - afhankelijk was van vreemde machten. Dat wordt al te licht over 't hoofd gezien bij 't beoordeelen van menschen en dingen, maar wie luistert naar de lessen der geschiedenis?
De aanvallen van Neuray tegen al wat Vlaamsch was, wekten steeds meer en meer verbittering onder de strijders aan het front, verspreidden argwaan in de Fransche pers. Vruchteloos trachtten wij dien verderfelijken invloed tegen te werken; ik schreef o.m. een brief dien Colette Yver hoopte door
| |
| |
de ‘Echo de Paris’ te doen opnemen. Niemand werd gespaard. Frans Van Cauwelaert en zijn vrienden in Holland kregen ook hun deel. Het was het lot der loyale Vlamingen steeds tusschen twee vuren te staan, beticht te worden door Franskiljons en conservateurs van te heulen met den ‘Boche’, en naar den kant der extremisten in Vlaamschgezindheid te gelden als verkapte Franskiljons. Zou ik, na den oorlog, niet voor zekeren als activiste doorgaan, terwijl het Institut leegliep omdat het zoogezegd geheel vervlaamscht was geweest? Inwendige krakeelen onder landgenooten zijn soms pijnlijker dan openlijke aanvallen van vijanden. Die werden ons echter in 1916 niet bespaard. Den 4den Februari begon de verwoede strijd voor Verdun, zoo moorddadig voor Duitschers en Franschen. Kost wat kost wilden de Duitschers doorbreken. Slechts den 27sten gelukten zij er in Douaumont in te nemen, na den heldhaftigsten wederstand, maar Verdun hield stand. Dichter bij ons, te Steenstraete, werd er ook geweldig gevochten en toonden onze jongens zich dapper en onversaagd. Zeppelins gingen schrik en moord zaaien in Engeland, in Frankrijk, en over De Panne begonnen bommen te vallen in overvloed. Kwistig werden die bommen neergestrooid, kwetsend en moordend. Zekeren dag, was ik alleen naar het lof, in 't dorp, gegaan. Tia was op de villa gebleven. Tegen den tijd dat ik naar huis moest komen, begon de bommenregen en doodelijk was de angst van de thuisgeblevene. Zij en de jongens, waar de villa altijd vol van was, vluchtten van kelder naar buiten, van buiten naar kelder. Daar vond ik ze, toen ik veilig thuis kwam. De dapperste soldaten hadden schrik voor die moordtuigen die uit de lucht vielen, men wist niet waar.
Maar zoo De Panne geteisterd werd, erger nog kreeg Veurne het te verduren!
Verschaeve die geoscilleerd had tusschen zijn sympathie voor het dichterlijke en echte van 't germanendom en de hatelijke verpruisching, scheen inwendig tot klaarheid te zijn gekomen. In elk geval, kregen wij van hem, rond dien tijd, voor De Belgische Standaard, vlijmende spotliederen tegen de pruisische beulen.
Zonder het franskiljonsch gedoe zou nooit een Vlaming
| |
| |
geaarzeld hebben, want de Vlaming is rechtschapen van aard. Haarklieverij en het zich verliezen in vage theorieën is duitsche import; deze heeft echter de intellectueelen aangetast. Al te zeer hebben zij er aan gedaan, voor en tijdens den oorlog, en niettegenstaande de lessen van den oorlog, nog daarna. Gelukkig is er nu een kentering gekomen. De jonge generatie zal klaarder zien.
Van wat er in bezet België omging werden wij op hoogte gesteld door een bezoek van Edouard Gérard. Hoe allen dapper weerstand boden aan den indringer en hunkerden naar de verlossing. Ware de grens opengebleven, dan zouden wel 300.000 jongelingen naar 't leger gesneld zijn. Maar ondanks alle gevaar, slaagden vele jonge mannen erin onder den electrischen draad door, Holland te bereiken.
Een droevig nieuws uit dit bezette land kwam mij plots treffen. Ik vernam dat mijn neef, Jan Belpaire, gevangen genomen werd en uit Nijvel naar het gevang van St. Gillis te Brussel was gevoerd. Wat een angst! Wat een benauwdheid! Onmiddellijk werd er naar alle kanten geschreven om bescherming over hem in te roepen. Jan Bernaerts, die ons kwam bezoeken, poogde mij gerust te stellen over het lot van zijn vriend, en inderdaad, na een maand werd hij in vrijheid gesteld en kon zijn bezigheden hernemen. Kardinaal Mercier had hem, onder den oorlog, gelast een collegie te Nijvel te openen. Bovendien hadden, onder zijn leiding, te Brussel, Victoire Cappe en Maria Baers, hun zoo vruchtbare werkzaamheid begonnen. In Nijvel zelf had hij Freule Berthe de Lallieux weten te winnen voor den socialen arbeid.
Het leven staat niet stil, hoe dood en gevaar ook dreigen. Talrijk bleven intusschen onze bezoekers. Godfried Persyn bracht ons zijn vriend, de zoon van Dr. Depla mee. Een ander bezoeker was P. De Groote, de Jezuiet, een reeds bejaarde Westvlaming, die echter dag en nacht ten dienste zijner jongens stond. Hij beweerde door familiebanden aan de Belpaires verwant te zijn, maar ik heb nooit kunnen ontdekken op welke wijze. Wij zagen ook Hilaire Gravez, Aalmoezenier Plissart, Gonzales Rijckmans, die zoo interessant vertelde over zijn verblijf te Jerusalem, bij P. Lagrange. Jong en oud wed- | |
| |
ijverden in toewijding en onversaagdheid. De deken van Yperen, E.H. De Brouwer, was in de stad gebleven, trots bommen en beschieting. Enkel toen zijn pastorij in vlammen opging, nam hij noodgedwongen de wijk en ging zich op 't Veugelken vestigen. Wij troffen hem aan bij den Pastor, na de hoogmis, op 2 Februari. Een witharig priester, met eerbiedwaardig, mild gelaat. Hij werd wat later aangesteld als dienstdoenden bisschop voor het laatst overgebleven strookje Belgischen grond, vormde de kinderen, onder andere Prinses Marie-José. Hij was een dol liefhebber van muziek en vertelde ons hoe zijn vleugelpiano maanden lang in een salon gestaan had, waar het doorheen regende; dan twee dagen en nachten in zijn tuin en eindelijk vervoerd in een kar zonder veeren, gehotst en gebotst over onmogelijke wegen, tot op zijn huidige verblijfplaats. De nicht van deken de Brouwer, Marie de Brouwer, was gehuwd met mjn neef Joseph Mansion.
Den 16 Februari kregen wij een telegram van Joergensen, vragend of wij hem konden ontvangen op het einde van de maand. Wij antwoordden bevestigend natuurlijk, maar 't zou April worden voor we zijn bezoek zouden ontvangen.
1916 was een schrikkeljaar; den 29n Februari beleefden we een van die voorvallen, die karakteristiek waren van den tijd. Plots werd er geroepen dat een van onze ballons, waarvan er steeds enkele aan hun kabel geankerd in de lucht hingen, losgeraakt was. Wij liepen naar buiten en het strand op. Boven St. Idesbald kwam inderdaad, niet een onzer ballons, maar een duitsche drachen, half ontzwollen, aangedremmeld, naar de zee toe en viel tenslotte op 't water. Heen en weer werd het wrak door de golven geslingerd. Zes belgische vliegtuigen cirkelden er rond en wilden de inzittenden ter hulp komen.
NOTA: Ter voorkoming van misverstand wensch ik er den nadruk op te leggen - ook in verband met vorige hoofdstukken - dat ik er naar streef een zoo objectief mogelijk beeld weer te geven van wat ik tijdens den wereldoorlog midden onze ‘jongens’ beleefde, hoorde en zag. Oncontroleerbare verhalen uit het bezet gebied behooren mede tot de atmosfeer van het frontleven; maar ik wensch ze niet zonder meer voor rekening te nemen.
M.E. BELPAIRE.
| |
| |
Zij vlogen er in wijde kringen rond en daalden soms bijna tot op het strand. In het wrak was een man opgestaan en hief herhaaldelijk de armen op, als om hulp in te roepen. Torpilleurs en trawlers kwamen toegesneld en wilden bijstand verleenen, maar toen begonnen Duitsche obussen neer te ploffen, het water in de hoogte jagend. Onze vaartuigen moesten het opgeven en 't wrak laten afdrijven naar de Fransche kust toe.
|
|