| |
| |
| |
De revolver
Éénakter
door Gerard Walschap
(Slot)
Geprezen zij deze vloeistof, alsmede de schepper die ze enz...
Den eersten keer dat ik met een revolver schoot... het was bij ons achter de fabriek... ik had er een plank gezet en daar met krijt drie rondjes op geteekend... Ik was er natuurlijk zeker van dat ik roos ging schieten. Ik zet mij zóó, met gestrekten arm, ik mik...
(Hij mikt voor zich uit.)
(schreeuwt.)
Pas op! Mik dan naar het venster!
God lieve hemelsche deugd, ik ben niet doof, hoor.
(Staat op.)
Dus ik mik, he, zoo, ik schiet en ik raak niet eens de plank. De kogel vliegt door het dak van de fabriek.
Natuurlijk. Met een revolver kùnt ge niet mikken. Als ge mikt en uw hand stil houdt, wordt ze door de losbranding zelf drie kwart naar omhoog geslagen en ge schiet op een afstand van vijf zes meter wel twee meter boven doel. Zóó moet ge schieten, geef eens hier.
Ik weet het wel. Zoo, niet waar. Ge houdt den voorarm verticaal, den loop recht in de lucht. Ge strekt den arm krachtig uit...
| |
| |
Niet uitstrekken. Neerslaan. Uitstrekken is als beweging niet krachtig genoeg. Ge slaat den voorarm neer en juist waar hij gansch recht en gestrekt is, schiet ge. Zoo alleen neutraliseert ge den terugslag. Geef eens hier, Fons.
Ik weet het wel, jongen, ge staat niet in uw klas hoor. Kijk, ik schiet nu naar... naar e...
Naar den ondersten knop van de vensterpomp. Zoo. Arm omhoog en opeens... lap! Dat zou er geen vijf centimeter neven geweest zijn.
Ge zegt dat ik kinderachtig ben, maar wat jullie twee groote lummels daar nu staan te doen, wat is dat dan?
Ja, groot gelijk, Thuur. Zet u alle twee neer, speenvarkens, en geeft mij den revolver.
(Fons en Bert gaan zitten.)
Thuur, ge hebt toch meer confiëntie in mij dan in die twee snotneuzen, niet waar,
Hij is een jaar ouder dan ik, dat is wat!
En één maand ouder dan ik.
Luister Thuur, ik wil u biechtvaderlijk geruststellen. Kijk eens in den spiegel, ge ziet zoo wit als papier, uw gezicht is vertrokken. Ik zal den revolver voor u heelemaal nazien. Als
| |
| |
ik u a plus b bewijs dat hij niet geladen is, ik schiet hem nog eens af naar het plafond, voilà, tik, niets, ik sla er mee op tafel, (klopt) ik kijk hem na... ge moet nu toch toegeven... wacht ik zal het in philosophische termen klaar en duidelijk uitdrukken, zooals het een man van mijn intelligentie en geestelijke standing past. Thuur, amice, gebied uw bloed weer in uw wangen te stroomen. Want! Deze revolver is op mijn woord slechts een revolver in potentia. Dat wil zeggen het is geen revolver. Ik bedoel, het is geen revolver in actu. Geen revolver waarmee men hic et nunc schieten kan. Men kan er evenmin mee schieten als met den stoofhaak daar of met die flesch.
Bert, flesch zegt hij, dat wil zeggen dat ge moet volschenken.
O, diende die potentia daarvoor, ik versta geen latijn.
Thuur, sine ira et studio, serieus, hij is niet geladen. Het is dus op dit oogenblik maar een stuk ijzer. Meer niet.
Jongens, serieus en ik ben serieuzer dan ik ooit geweest ben. Ik ben zoo op, ik ben zoo totaal op van zenuwen, dat ik bijna niet meer spreken kan. Ik bibber tot in mijn teenen. Doet den revolver weg.
Ga naar huis, Thuur, ga slapen. Dat komt niet van dien revolver, ge hebt iets anders, griep of zoo iets. Steek uw tong eens uit.
Ik zou direct naar huis gaan als gij en Fons meegingt, dan ging Bert vanzelf slapen. Maar als ik weet dat ge hier nog blijft zitten, slaap ik toch niet. Doet om de liefde Gods dien revolver weg, Bert.
Dat heb ik nog nooit meegemaakt. Margriet is bang, maar zoo bang, ik versta niet hoe het mogelijk is.
| |
| |
Ik ook, ik ken u niet meer. Zijt gij Thuur die dat eksternest uitgehaald heeft, Thuur die tegen vier jongens tegelijk vocht.
En won! Ah dat was episch, wij hebben toch een jeugd gehad!
Thuur die van boven op de leuning van de brug in de overstroomende beek sprong en niet kon zwemmen. Alleen maar omdat Jan zei: ge durft niet.
En Thuur die mij uit het ijs gehaald heeft en gij, twee godvergeten lafaards, gingt loopen. Ze gingen hulp halen, maar we zagen ze niet meer terug. En hij daar, meneer Fons, komt thuis. ‘Waar is Jan?’ - ‘Ik weet het niet, mama.’
Al wat ik gedurfd heb, durf ik nog. En meer als 't moet. Maar dezen angst kan ik niet overwinnen, ik kan het niet.
Echt pathologisch. Hebt ge dat altijd gehad?
Als kind was ik vreeselijk bang.
Hij heeft het daarstraks al gezegd, maar ik kan het toch nog altijd niet gelooven.
Er is geen meisje dat van nature zoo bang was als ik. Ik was bang voor alles, voor het donker, voor het onweer, voor dooden, voor den kelder, voor den zolder, voor alles.
Daar hebben wij nooit iets van gemerkt.
| |
| |
Dat weet ik, ik heb ook moeite genoeg gedaan om het niet te laten merken, want ik was er beschaamd voor.
Jaja. Maar bij voorbeeld dat eksternest uithalen. Wij dierven het niet en gij wel. Waart gij dan de moedigste uit angst?
Vader zag er een strenge vent uit, niet waar, kortaf, knaksch.
Uw vader had veel van Mussolini, vind ik.
Wat weet gij daarvan? Kènt gij Mosselmans?
Wel, die ruwe man heeft mijn angst verpleegd moet ik zeggen, echt verpleegd zooals, ja zooals een slepende ziekte. En dat met een geduld, een toewijding, een zachtheid. Zoudt ge dat van hem gelooven? Mijn moeder zelf lachte mij uit, mijn zusters hadden er plezier in mij bang te maken. Hij nooit. Jan, laat den revolver liggen.
Dat geloof ik heel graag. Voor een man als uw vader en die maar een jongen had, moet het iets heel ergs geweest zijn een zoon te hebben die ziekelijk bang was. Hij wist dat hij uw angst maar verergerde met zich kwaad te maken of u uit te lachen. Hij heeft er alles voor over gehad om van u een man te maken naar zijn beeld en gelijkenis. Heb ik psychologisch doorzicht of niet?
Als het onweerde bij voorbeeld, ging vader met mij aan het venster staan. Ik voel nog die groote zware handen rustig op mijn schouders. ‘Probeer nu naar den bliksem te kijken, zeide hij, probeer het maar, als het niet gaat is het ook goed, maar als het gaat is de angst voorbij en ge zult zien dat de bliksem schoon is.’ Als er iemand gestorven was, om het
| |
| |
even waar, om het even wie, ging hij er met mij naartoe. Hij verplichtte mij nooit mee binnen te gaan en nochtans ging hij uitsluitend om mij. Eenen keer heb ik niet gedurfd. Toen we buiten kwamen zeide hij: ‘Dat is niets jongen, den volgenden keer zult ge wel durven.’ Als hij hoorde dat ik uitgelachen werd, kwam hij wat later bij mij en zeide: ‘Laat ze maar lachen, oefen u maar voort, nog één jaar en ge weet niet meer wat schrik is.’ Ik kan u dat niet in detail vertellen, maar het geduld, de tact, de fijngevoeligheid van dien harden man, neen, dat was buitengewoon. Weet ge wat een van de gelukkigste uren van mijn leven geweest is? Toen ik hem stillekens ging zeggen, hij zat laat in zijn bureau te werken: Papa, ik ben alleen op den zolder geweest. Hij heeft geen woord gezegd, hij heeft mij een hand gegeven en mij diep en ernstig aangekeken.
Gij hebt een goeden vader gehad.
Dat IS iets in het leven. Er is niets in het leven, maar dàt is iets.
De vereering die ik voor dien man gevoel, nu nog, dat is, dat kan ik niet onder woorden brengen, dat is een echte cultus. Men wordt ouder, alles wordt leeger en banaler, maar dàt blijft, dat blijft schoon. Fons, laat den revolver liggen.
We wisten natuurlijk dat ge met uw vader dweept, maar dit allemaal wisten we niet.
Natuurlijk niet. Dat was het groot geheim tusschen hem en mij. Voor iedereen buitenshuis was ik de flinke jongen...
Soms een beetje te flink, want nondedekke, Thuur, toen ge
| |
| |
daar boven in dien kanada hingt, op een takje zoo dik, wat ge mij toen aangedaan hebt, sloeber, ik voel het nog als ik er aan denk. Daar had ik gemakkelijk een hartziekte kunnen van overhouden, maar dank aan mijn sterk gestel...
Hij daar, hij daar, mijn broer, hoor hem. Dat mankeert u nog, een hartziekte. Hij heeft al een nierziekte, hij heeft een leverziekte, hij heeft kanker aan de keel, hij heeft een chronische luchtpijptakkenontsteking! Vanavond Larousse médical, hij gaat er nog een hartziekte bij lappen.
Een teeken dat hij honderd jaar zal worden, maar Thuur, nu is er nog iets dat ik niet begrijp. Gij hebt ons een heel stichtelijk verhaal gedaan, waaruit blijkt dat ge van nature bang zijt. Ik zeg stichtelijk verhaal en wil daarmee zeggen stichtelijk voor mij, want jullie twee zijn rijke laffe verachtelijke celibatairs, goddelooze cyniekers zonder verantwoordelijkheid.
Dronkaards, dieven, wallebakken, schurken, galgenaas.
Enzoovoort. Maar ik ben onderwijzer en viermaal huisvader.
Hij is er nog fier op, de lorejas. Terwijl wij op de universiteit zijn, maakt hij van onze afwezigheid gebruik om daar-daar, te trouwen en eer we kunnen ingrijpen heeft hij kinderen.
Overrompelingspolitiek, dat hebt ge van die bestiale typen.
Als het u hetzelfde is, Bert, laat dan den revolver liggen en draai er niet mee.
Onderbreekt mij niet alstublieft, ik ben hier thuis en mag zoowel spreken als gij.
| |
| |
'k Zal 't nooit meer doen, meester.
Als ik Thuur zoo hoor spreken over zijn vader, dan denk ik natuurlijk, dat begrijpt ge: ik wou dat ik later ook iemand naliet die met zoo'n liefde over mij spreekt. Maar Thuur, ge zijt dus, zegt ge, van geboorte bang. Goed. Onder leiding van uw vader hebt ge dien angst overwonnen. Nog goed. Maar hoe komt het dan dat ge nu nog zoo bang zijt van een revolver die niet geladen is?
Begrijpt ge dat nu niet, stuk schoolmeester?
Bert, ik ben nog zoo bang van revolvers als ik als jongen van zeven acht jaar was voor den bliksem en voor een donkeren zolder. Juist even bang. Al mijn andere angsten heb ik overwonnen, want ge kunt toch niet zeggen dat ge mij hebt leeren kennen als een lafaard.
Integendeel, ik heb uw moed altijd bewonderd, dat is het juist.
Maar als ge nu met dien revolver zit te spelen dan maakt ge mij ziek, letterlijk ziek. Schei uit, zeg ik.
Maar ge weet toch dat hij niet geladen is, wat is dàt nu toch?
Doe mij een plezier en zwijg er over.
Dat kan u misschien plezier doen, maar ge moet toch toegeven dat we er u een ondienst mee bewijzen. Uw vader heeft er niet over gezwegen en hij heeft van u een man gemaakt.
| |
| |
Ja, maar ik ben nu veertig, ik moet niet meer opgevoed worden, dat is gedaan.
Dat weet ik nog niet, of dat gedaan is. Als wij vinden dat uw opvoeding onvoltooid is gebleven, dan weet ik niet wat ons... Luister, de club zal beslissen. Jan, Fons, gaan we hem verder opvoeden of niet? Het woord is aan Jan.
Ik ben een verdraagzaam mensch. Ik haat tyrannie. Ik ben nihilist. Maar! Den Thuur dien we liefhebben, den Thuur waarvoor we de liefde, ik met de moedermelk en onze Fons met de koemelk ingezogen hebben, bezorgt ons vanavond een diepe teleurstelling. Hij onthulde zich als een schaamtelooze labbekak. Onze vriendschap ging naar een flink dapper man, waardig van ons. Ik vraag hem in den naam van de vriendschap, dien indruk weg te wisschen. Ik vraag hem te denken aan zijn vader, den revolver vast te pakken, hem op zijn edel hart te richten, den haan over te halen...
'k Ben blij dat ge weigert. Terwijl ik het zegde begon ik nondepiet zelf te rillen.
Neen, ik dacht opeens, hij móest eens geladen zijn.
Is het niet om onnoozel te worden!
(Roept.)
Hij is niet geladen.
Maar veronderstel, zeg ik, dat hij geladen was en dat ik tegen
| |
| |
Thuur zeg: schiet op mij. En hij schiet en ik word poelier Verstappen nummer twee, mijn onsterfelijke ziel vliegt onder de gedaante van een witte duif langs het gaatje van den kogel op ten schoonen hemel.
Onder de gedaante van een kwikstaart zeker.
Jaja, maar weg is ze. En waar gaat dat beestje naartoe?
't Is kolossaal. Als ge bedenkt dat het geen haar gescheeld heeft of ik was dood.
(Gelach.)
Jaja! Gesneuveld op het veld van whist. Door de hand mijns vriends.
(Gelach.)
Hoor die zuigelingen lachen. Dat vlindert door het leven en denkt niet aan zijn uitersten. Ik ga het geraamte van de abdij van Westmalle huren voor een dag of veertien, ge weet wel, het wijst op de klok en er staat bij: Hodie mihi cras tibi. Vandaag ik, morgen gij.
Vandaag ik niet, hoor. Maar wat komt er van die opvoeding?
Ge gaat mij gerust laten met uw opvoeding en als die revolver niet verdwijnt smijt ik hem door het venster.
Holo, hola, hola! We zijn hier onder beschaafde lieden.
Jan stemt voor opvoeding. Fons, wat zegt gij?
Ik sluit mij aan bij den vorigen zeeveraar.
| |
| |
Ik ook. Thuur, luister. We begrijpen uw zenuwachtigheid heel goed en wat ge ons verteld hebt, heeft onze achting voor u nog doen toenemen, ja toenemen. Ge zijt geen labbekak, ge zijt een man.
Hoor dien opvoeder. Zeg eens, ge zijt hier niet onder kinderen.
't Is juist daarom. Ik geef toe dat het van onzen kant een beetje kleingeestig is Thuur te blijven plagen, maar van zijnentwege is het toch ook... enfin, Thuur, er is toch ook iets prikkelends voor ons in dat gij, vooral gij, niets, maar absoluut niets wilt doen om dien kinderachtigen angst... ge weet dat hij niet geladen is, ge weet dat hij nooit geladen geweest is... ge wilt niet eens zelf nazien of hij geladen is... neen, stomweg, moet ik zeggen, blijft ge zitten beven en ge zegt niets ander dan, doe dien revolver weg.
Ik zeg het nog: doe alstublieft dien revolver weg, Bert.
Nu doe ik hem niet weg, nè. Als uw vader hier was...
Mijn vader is dood. En als gij, vader van vier kinderen, niet voorzichtiger leert zijn met revolvers, zult gij ook rap dood zijn.
Hola, zijn dat bedreigingen, of wat is dat?
Maar sukkelaar, hij is niet geladen, hoe dikwijls moet ik u dat nog zeggen?
Elk jaar gebeuren tientallen ongelukken met revolvers en geweren die niet geladen waren, die niet konden geladen zijn, absoluut niet konden geladen zijn. En toch gingen ze af. Ik
| |
| |
kan begrijpen dat zoo iets overkomt aan den eersten den besten stommerik. Of aan kinderen. Maar dat wij, vier verstandige ontwikkelde menschen, die bijeen zijn om te kaarten en om niets anders, dat wij hier nutteloos, stom, idioot met het gevaar zitten te spelen.
Er - is - geen - gevaar. Spreekkoor! Thuur er is geen...
Gevaar. Thuur er is geen gevaar. Thuur er is geen gevaar. Thuur er is geen gevaar
Ge zijt alle drie idioten, dat zijt ge.
Thuur, er is geen gevaar! Thuur er is geen gevaar!
Gij doet ook al mee, Jan. Ik kan het verstaan van die twee andere zotten, maar gij, de filosoof van het gezond verstand.
Gevaar. Thuur er is geen gevaar.
Het grondbeginsel van alle propaganda is dat zelfs het grootste genie de grootste stommiteit slikt als ze maar dikwijls genoeg herhaald wordt. Misschien pakt het bij u niet, omdat we u een evidente waarheid willen opsolferen. Iemand een waarheid doen gelooven die hij voor zijn oogen ziet, dat is totaal onmogelijk, maar zooals de zot van Corsica zei: onmogelijk staat niet in ons woordenboek. We zullen het beproeven. Thuur, er is...
Geen gevaar. Thuur, er is geen gevaar.
| |
| |
Er is wél gevaar, maar we zijn de derde flesch wijn aan 't leeg schenken, dat is het.
Thuur, als er ook maar een schijn van een schaduw van gevaar was, zou ik dan dezen revolver, die leeg is en altijd leeg geweest is, op de borst van mijn besten vriend richten, op u.
(Schreeuwt en verdwijnt onder tafel. Stoelgestommel. Gelach onbedaarlijk.)
Het is formidabel. Wat moeten we nu toch doen om hem te overtuigen?
(van onder de tafel.)
Den revolver naar boven brengen.
Er wordt geen rekening gehouden met suggesties die ons van onder de tafel bereiken. Eerst opstaan, Thuur, eerst op uwen stoel gaan zitten, anders krijgt ge 't woord niet meer.
En rap, of ik schiet er u van onder.
(duikt op. Gaat zitten.)
Doe de glazen nog eens vol, dan is de flesch leeg. En ge weet wat het reglement zegt: na het ledigen van het laatste glas...
Eerst zult gij opgevoed worden. Gij zult dit huis niet verlaten zonder een overwinning op uw zwakke natuur te hebben behaald. Ondanks de zorgen van een voorbeeldigen vader, hebt gij het gedaan gekregen aan onze zijde heimelijk op te groeien in lafheid. Gij hebt daardoor ons leven, dat zooveel beloofde, vergald en verbitterd. Pak dien revolver vast, of wij pakken u vast.
| |
| |
Jan, vriend, gebruik uw verstand, ge hebt gedronken, ge weet niet wat ge doet.
Als ik mijn verstand gebruikt heb, heb ik het mij later dikwijls beklaagd, maar ik heb mij nooit beklaagd dat ik mijn handen gebruikt heb en dat zal ik doen.
Ik pleit verzachtende omstandigheden. Jullie celibatairs blijven toch altijd dulle kalveren. Ik, als opvoeder en huisvader, ik denk met eerbied aan den vader van Thuur, en daarom, ik doe een compromis-voorstel.
Laffe minimalist dat ge daar zit. Ahoe!
Vooruit, een compromis-ultimatum dan. Minder doen we 't niet. Ik ben voor den vrede, maar hij heeft ons gesard en zoowaar als ik...
Zwijg, Jan. Ik beloof Thuur den revolver binnen de twee minuten naar boven te brengen, wij hebben hem lang genoeg getergd.
Wat? Wie? Wij hem? Hij ons! Mijn bloed kookt er nóg van.
Zwijg Jan. Maar Thuur moet van zijnen kant ook iets doen, om den miserabelen indruk, dien hij vanavond gemaakt heeft, iets of wat goed te maken. Iets-moet-hij-doen. Hij moet den revolver niet aanraken, dat vragen we niet. Maar hij moet met open oogen en zonder verpinken aanzien dat er driemaal mee geschoten wordt, want tot nu toe heeft hij telkens het gezicht in de handen geborgen als iemand hem in handen nam en dat loopt de gaatspuiten uit. Zijn we akkoord? Jan?
| |
| |
Goed. Thuur, ik ga driemaal schieten. Als ge nog niet zeker zijt dat hij niet geladen is nadat we er mee geschoten, geklopt, gedraaid enzoovoort hebben, moogt ge hem zelf nog eens grondig nazien.
Ik wil niet, ik heb hem nagezien. Hij is dwarsch, ik ook.
Kom hier, ik zal het doen.
(Tok op tafel.)
Bij deze verklaar ik ten overvloede (tok) dat de revolver, merk Browning, (tok) nummer 60374, (tok) gekost hebbende, als het waar is, drie honderd frank, (tok) niet geladen is, (tok) . Alstublieft.
Dank u. Thuur, uw lijden is bijna ten einde. Nog een minuut. Schrik niet. Ik schiet eerst naar het plafond, dan op mijn eigen hart en dan twintig centimeters boven uw hoofd.
Denk aan de lessen van uw vader, Thuur, maak het kort. Als
| |
| |
ge uw oogen toe doet, telt het niet, dan herbegin ik. Opgelet, goed kijken. Jan en Fons, houdt hem in 't oog. Naar het plafond. Een, twee. Ziet ge? Tek, anders niets. Is dat nu zoo erg? Nu op mij.
(komt recht.)
Bert! Ge hebt vrouw en kinderen. Bert!
(Inzinkend.)
Ik kan niet meer!
Moed, Thuur, goed kijken, 't is bijna gedaan. Een, twee...
(Knal. Een schreeuw. Doodsche stilte. Bert springt nog recht terwijl hij reeds gestrekt achterover ploft. Bij het schot zelf begint het doek langzaam te vallen.)
|
|