| |
| |
| |
Ringsteken
Bernanos - Mauriac - Giono - De Lacretelle
In ‘Roeping’, April en Mei, schrijft Pater A. v.d. Lisdonk, m.s.c. een geestdriftige studie over George Bernanos en de strijdende kerk’, waarin hij, bij wijze van inleiding, uitgaat van Christus' voorspelling dat allen zich eenmaal aan Hem zullen ergeren, voorspelling die impliceert dat ook de Kerk, zijn Bruid, dien weg opgaat en een ergernis moet worden. Na deze uiteenzetting neemt de geestdrift van Pater A. v.d. Lisdonk een wijden aanloop naar den geliefden schrijver toe:
‘Het wordt 'n gewoon gebaar, om met een diepe zucht van verveling en ontmoediging een boek te sluiten: een ernstig boek, een wetenschappelijk boek, een roman; of om een artikel opzij te leggen: hoe onbelangrijk! wat een herhaling van aldoor maar hezelfde! wat een gekeuvel langs de hoogste waarheden en de meest angstige vragen! Maar soms, in die wijde brave woestijn toch ineens een oase, die je verkwikt en beklemt: waarvan je oog en je hart gaan gloeien en er drift onstaat in de dorre rimpeling van je gewone dagelijksche gedachten: ineens een roman, die je dwingt om levensproblemen vast onder de oogen te zien, een boek dat licht drijft door het leven dat leeft en vaneenscheurt de sleur, het slome slijk van onze gedachten, die we elken dag zoo keurig in de rij beschikbaar hebben: nooit er buiten tredend, nooit erin doordringend, want we hebben de waarheid, nietwaar? en we doen onzen plicht; 'n boek, dat uit drang ontstaat en uit het besef en vooral ook uit het vermogen om nieuwe werkelijkheden voor te dragen, aspecten uit te werken die vergeten zijn of nooit vermoed. Het is niet prettig, om altijd maar bij het lezen te voelen: “hij schreef omdat hij geld moest hebben, hij deed het uit plicht, want we kunnen nooit genoeg ons volk waarschuwen. Eigenlijk heeft hij niets te zeggen, maar de waarheid kan nooit genoeg herkauwd worden”. Je bladert een tijdschrift door en ontmoet enkele artikels, geschreven om het in stand te houden, waarvan de dorheid de indruk wil wekken van nooit vermoede diepte, de terminologie en aanhaling rijkdom suggereeren die er niet is, waaruit encyclopedie ademt of krantenuitknipsels en tenslotte lijken ze op die degelijke brave dochter, waarvan je spijtig zegt: “Jammer, dat een zoo deugdzaam meisje zoo weinig charme bezit”. Overvoed raak je van wat er allemaal gepresteerd wordt, je draait je hoofd vanzelf om bij al die Roomsche geestdrift, begint met je oogen te knipperen van al dat meer dan 100% goedgaan en
steeds vooruitgaan: van de een milliard achthonderd millioen menschen zijn er toch maar vier-honderd millioen katholiek, niet? Na 20 eeuwen Christendom zijn er 11 milliard die nooit van Christus hebben gehoord. Je herademt, als je een boek ontmoet, dat getuigt van nadenken, zoeken en vragen. Ja, er bestaan beslist romans, die aan geestelijken inhoud opwegen tegen heel dapper, diepuitgesponnen tractaten en verhandelingen. Er zijn romans die veel breeder en eerlijker en volkomener dan welk vakboek over psychologie ook zielen en menschen openbaren; zelfs verbleekt soms het groote moraalboek en lijkt zoo
| |
| |
heel wijd weg van het werkelijke leven, als je een roman vindt, die de zonde levend en concreet uitbeeldt met haar gevolgen en teleurstellingen. Er zijn boeken, die dwingen tot luisteren en meeleven: liefde of haat, minstens reactie en ik denk aan schrijvers als Dostojewsky, Unamuno, Kierkegaard, Guardini, Haecker, Scheler, Nietzsche ('n losse opsomming en geen aanprijzing, om ze maar lukraak zonder onderscheid te lezen) en Bruning, van Duinkerken (hier broederlijk naast elkaar) en nog velen on onder hen reken ik ook G. Bernanos.’
Pater A. v.d. Lisdonk geeft dan een geestdriftige inhoudsopgave van Bernano's werk: ‘Sous le soleil de satan’, ‘L'Imposture’, ‘La Joie’, ‘Un crime’, ‘Journal d'un curé de campagne’, ‘Nouvelle histoire de Mouchette’, ‘La grande peur des bien-pensants’ en ‘Les grands cimetières sous la lune’. Daarna verdedigt en verheerlijkt hij Bernanos:
‘Het is onmogelijk en het getuigt weer van een zekere Roomsche oppervlakkigheid, die veilig verscholen achter vele formules, ineens oordeelt en veroordeelt, om zich af te maken van dezen bitteren schrijver, met een schouderophalen: “waar blijft onze Roomsche blijdschap?”, met een superieuren glimlach: “Ja, wij weten wel beter, 't is een dichter, een artist wat literatuur”. Het is niet juist, om ernstige menschen als Bernanos en Bruning met een klopje op de schouders tot de orde terug te roepen: “Geachte Heer, een volgende keer beter oppassen hoor!”
Zijn Christendom is hard, een wilde strijd van uitersten; niet, het zoete Evangelie, waarin de lelies des velds bloeien naast de harde kruisboom, maar het is gegroeid uit een overtuiging: uit ernst en eerlijke drang. Verwerpen we zijn opvatting, dan doen we het niet uit ressentiment, of met hooge aanhalingen, die niets terzake doen. Evenals Bruning, maar in heviger vorm en toon is Bernanos de profeet van het absolute: in een paleis van een hotel, is Bernanos de profeet van het absolute: in een paleis van een hotel, vlak bij het groote raam, aan een leeg tafeltje, grijpt hij het Evangelieboek en begint te lezen: hij leest en vergelijkt. Hij ziet - op zijn wijze - hoe het Woord, in de oneindige vlam van den Hemel eeuwig gesproken, nù neerdaalt en opstijgt uit de woorden van het Evangelie en hij kijkt naar het snelvoorbijvlietend leven in de straten, op de boulevards, op pleinen, hier in dit hotel: hij luistert naar het open gesprek van Christus met zijn leerlingen en met het volk van Galilea en hij hoort het zacht gesluierd gepraat van de menschen in zijn omgeving, hij vergelijkt en toetst: hij verstaat het Evangelie letterlijk en rukt naar voren, wat erom dreigt en beslist, wat daar strijdt en kerft: geen compromis, geen verzwakte paradox. “De ergernis niet vervagen”, klinkt het beslist en hij let niet op de wijze en voorzichtige maagden, die hun olielampen niet op de markt gaan vullen en op den oneerlijken rentmeester, die heel slim zijn vrijheid redt. De Goede Herder en het geduld van Jezus met Zijn leerlingen verdwijnt in het optreden van Christus tegen de Farizeeërs: Huichelaars, gepleisterde graven! - hij vergelijkt Jezus' boodschap met de taal en het optreden van de Kerk in de laatste eeuw, hij meent, dat de Priester een Alter Christus is, maar waar vind je hem? In tegenstelling met Jezus' gebod: “Uw woord zij ja of neen” ontdekt hij casuistiek, theologische techniek, politiek: het hoerageroep van veelgeprezen
voorzichtigheid en veelgemeden martelaarschap. Hij hoort het woord van Joannes: “Het licht scheen in de duisternis en de duisternis heeft het niet opgenomen”: want het maatschappelijk décor en het vernis van wat uiterlijke praktijken is meer schaduw van de hel dan licht van den hemel. Christus zegt: “Ge kunt God en den Mammon samen niet dienen”: jawel, dat kun je wel, knikt
| |
| |
de Kerk, beamen de Priesters, glimlachen de rijken, buigen de armen. Overal heerscht niet de eer van de armoede “Zalig de armen”, maar de eer van den rijkdom, van den stand. “La chretienté a fait l'Europe. La chretienté est morte”: we krijgen nu “Un chrétien totalitaire”. De wereld is verzadigd van leugen en bedrog en de mensch: “une machine à perdre ou à gagner des sous”. Hij vergelijkt het leven, het bovennatuurlijke en het natuurlijke leven, met zijn visie, zijn kijk op Jezus en Diens Rijk in liefde en waarheid en dan schrijft hij: “Les grands cimetières sous la lune”.’
Nu begint Pater A. v.d. Lisdonk uiteen te zetten wat de katholiek geloovige Bernanos verwijten moet:
‘Dankbaar voor deze ontmaskering van levenshuichelarij (is volkomen belanglooze eerlijkheid wel mogelijk? is aan ons menschen niet noodzakelijk verbonden camouflage en sleur?), denkt een Katholiek geloovige over den geest van deze werken en hij meent te moeten besluiten: deze romanschrijver van het mystieke leven vergeet, dat het bovennatuurlijke en mystieke leven geen dood is, maar leven in de volle, diepe en rijke zin van het woord: de hoogste geestelijke waarde is niet het lijden en de vernietiging, maar de liefde “Al geef ik mijn lichaam om het te laten verbranden zoo ik de liefde niet heb, het dient tot niets”. Misschien kan men hem verwijten, wat hijzelf aan een van zijn meest sinistere scheppingen verwijt, Abbé Cénabre: hij spreekt voortdurend over God en toch leeft God te weinig in zijn werken. Hij miskent Gods schepping en hoort de melodie niet meer van de eerste dagen, toen de aarde, als een sieraad losspeelde uit Gods vingers: natuur en bovennatuur staan tegenover elkaar in een donkere duistere strijd: slechts uit de vernietiging van Gods eerste schepping ontplooit zich Gods herschepping in genade en waarheid, terwijl Katholieke opvatting is, dat 't bovennatuurlijk leven opbloeit uit het eerste werk van Gods feillooze handen: het geloof is een kus van Gods vrijgevige liefde op ons gerimpeld voorhoofd, 't is een scheppend woord in ons oor gesproken.
Maar vooral: en daar sta ik even bij stil: leeft Bernanos in het probleem van de Kerk. Hij heeft haar lief met al de vezels van zijn rijk hart en al de gedachten van zijn rijken geest, hij is bitter, zooals Hieronymus eens bitter was en in vlagen van woede losbrak, omdat Hij Christus' Bruid onteerd meende in hierarchie en geloovigen. Wat is de Kerk? administratie of genade? Het leven van den H. Geest, door Christus vanuit den Vader gezonden, in de zielen van armen, of: de officieel optredende en leerarende organisatie? In dezen straffen vorm gesteld, antwoordt hijzelf onmiddellijk: de H. Kerk is beiden, maar hij verwijt haar: de organisatie en zij die haar vertegenwoordigen wijken van het ideaal af, door Christus aan de Kerk ter verwerkelijking opgelegd, de Kerk behoeft niet volmaakt te zijn, maar wel trouw aan haar Meester. Tegenover elkaar plaatst hij de pneumatische zijde van de Kerk en haar organisatie, haar hierarchie, haar uiterlijke verschijning en hij vergeet de oplossing.’
Deze oplossing wordt door Pater v.d. Lisdonk gevonden in de gedachte dat de kerk goddelijk is en tegelijk menscheiijk, daar zij door menschen samengesteld en geleid wordt. Hij zet dit uitvoerig op theologische wijze uiteen en komt tot het besluit dat Bernanos' invectieven gegrond zijn, maar dat hij zich toch moet onderwerpen aan de Kerk al ziet hij en is er veel al te menschelijks in, dat hij echter ‘te absoluut laat doorwerken’, en dat ‘voor hem een bron van angstig verweer
| |
| |
en liefdeloos onthullen is’. Zijn laatste woorden zijn: ‘Alleen overtuigd geloof brengt hier redding, maar het geloof is een gave Gods’.
***
Volgens Lous Duchesne in ‘Tendances’ (Juni) echter is de grondgedachte van Bernanos' werk dat kwaad en ondeugd noodzakelijk zijn voor de economie des levens, maar dat de zonde reeds een stap is op den weg der redding en het probleem daarbij of de ziel al dan niet in staat zal zijn de wanhoop te overwinnen. Hij toont dit aan door een ontleding van Bernanos' hooger genoemde werken en besluit als volgt:
‘A l'incohérence qui résulte de l'effet dissolvant de la psychologie pratiquée à outrance, M. Bernanos oppose un ordre qu'il instaure en lui donnant comme principe le catholicisme et son application, l'organisation du monde par Dieu. C'est sa manière de poser le problème de la vie. Si elle ne lui est point propre, on lui accordera qu'il résoud cette question d'un regard personnel, non en étudiant les cheminements de l'âme dans une voie positive, mais en mettant l'accent sur les obstacles à vaincre, et, plus exactement sur le seul obstacle à vaincre: Le Péché. ‘Tout le problème de la vie tient à l'aise dans celui du Péché. Qu'est-ce donc que le Péché? Une transgression à la loi? Sans doute, mais que voilà une pauvre abstraction! Au lieu que vous aurez tout exprimé de lui quand vous l'aurez nommé de son nom: un déicide’.
Pareille conception des choses requiert le catholicisme, c'est-à-dire une doctrine qui dépasse l'humain.
‘Le problème de la vie est le problème de la Douleur: le moraliste s'arrête là.’ M. Bernanos, sans point. Il n'envisage la douleur que dans un rôle d'intermédiaire. Il veut conduire l'homme, avec une intransigeance farouche, beaucoup plus haut. Mais il n'oublie pas que l'homme reste homme, et donc chair et faiblesse. D'où l'immense charité humaine que l'on trouve à chaque page de l'oeuvre. Au delà de l'imposture de l'Abbé Cénabre et la dureté de son refus, au delà de sa voix cassante qui apporte la haine, nous percevons les accents d'une immense détresse, d'une grande pitié.
Tout cela témoigne d'un véritable amour pour l'homme. C'est lui qui explique cet apitoyement rude sur la misère humaine et ce respect de l'héroïsme chrétien, cet essai de replacer l'homme dans sa vraie lumière, de tenir compte de tout ce qui est en lui dans la projection de son destin.
Car ‘chacun de nous est tour à tour, de quelque manière, un criminel ou un saint, tantôt porté vers le bien, non par une judicieuse approximation de ses avantages, mais clairement et singulièrement par un élan de tout l'être, une effusion d'amour...’
***
Van een ander belangrijk Fransch romanschrijver François Mauriac, tracht een ander pater, Em. Janssens, S.J. de geestelijke wereld uit te teekenen in ‘Streven’, naar aanleiding van zijn laatsten roman: ‘Les chemins de la mer’, doch ‘zonder de andere werken te ignoreeren’. Ziehier hoe Mauriac volgens Pater Janssens het leven ziet:
| |
| |
‘Eén woord - de titel van een zijner romans - vat geheel zijn intuïtie samen: destins. Ieder mensch heeft zijn bestemming: voor velen een banaal vergroeien met een klein plekje grond, met een paar zondige gewoonten; voor sommigen een losgerukt worden uit alle kaders, een zwalpen op de eindeloosheid. De groote factor van dat alles is de genade bij sommigen doeltreffend, bij anderen alleen voldoende; en de boosheid en de barmhartigheid beheerschen, ieder voor een deel, het heelal. Ook het spel der karakters is onderworpen aan die hoogere machten. Of liever: het karakter is de zaadkorrel die de genade of de boosheid zal doen ontkiemen en opgroeien tot wiegelenden halm of tot verstikkend onkruid. En op het wijd uitgestrekte veld van de wereld staat, overal, onkruid onder de tarwe.
Ziehier dan Mauriac's arbeid. Hij ziet typen de hun bestemming in zich dragen: intuïtief volgt hij die bestemming; artistiek beeldt hij haar uit, getrouw en oprecht. In zijn werk stapelen de mysteriën zich op: zonde en verlossing, lijden en liefde; - zoo openbaart zich het leven, zoo openbaart het de kunstenaar.
‘Wij leven voor ons niet alleen; hoe individueel ook, onze bestemming verbindt ons met elkander. In het goede of in het kwade, - alles reageert op alles. Alle menschenlevens vormen één kluwen, één lichaam met allerhande organen, door bovenmenschelijke machten gedreven of bedreigd. Een klein gedeelte slechts van dat universeele organisme wordt, in een verhaal, vertoond: een klein gedeelte dat min of meer een geheel vormt; en altijd suggereert de eindelooze deining de wisselwerking tusschen die enkele daden en gestalten, en de algeheele menschheid.’
‘Het toeval schijnt het verloop der feiten te beheerschen; vooral de toevallige ontmoetingen werken, meer dan eens, beslissend door (zie vooral blz. 195..., 272...). Neen, niet het toeval; het Noodlot of de Voorzienigheid, en elk van beide namen zegt te veel en te weinig. Het Fransche woord destinée voldoet beter; van daaruit tot de Liefde is, voor Mauriac, de weg heelemaal niet lang!’
‘Mauriac voelt kosmisch; doch de wereld waarin hij zich thuis weet, is nogal beperkt: even beperkt als het tooneel waar de intrigues zch afspelen, - als het getal der typen die, onder verschillende namen, altijd weer optreden. Mauriac zoekt niet naar verscheidenheid, niet naar materiëele verruiming. Intuïtief vult hij aan wat hem experimenteel ontbreekt. Op een zeer nauwen bouwgrond trekt hij, zeer diep gefundeerd, een zeer hoogen toren op. Macht en stevigheid zijn hem gewaarborgd door zijn symbolisme: metaphorisch betrekt hij heel de natuur in zijn visie; symbolisch veralgemeenend, stelt hij geheel de psychologie ten dienste van zijn weinig gevarieerde typen en intrigues.
Het symbolisme van Mauriac is de resultante van zijn geloofsovertuiging, zijn concreet leven, zijn bijzonderen intuïtieven aanleg. In zijn katholieke geloofsovertuiging ligt de verbondenheid van alles met alles besloten. Een verbondenheid en een verdeeldheid meteen; want doorheen het alles verbindende menschdom drijven, strijdend en scheidend, de boosheid en de genade: de boosheid, tot de gruwelijkste ontaarding in staat; de genade die, op elk moment van het leven, elke misvorming kan keeren in een weergalooze heerlijkheid. - Uit zijn concrete levensomstandigheden haalt de auteur de materie op, die zijn intuïtieve aanleg tot een symbolische wereld omzet. Wat, besloten in tijd en ruimte, toevalligerwijze geschiedt, wordt een algemeen en noodzakelijk verschijnsel, met weerslag in de eeuwigheid. Omgetooverd staat de beperkte burgerlijke kring waarin hij zich bewoog, tot een wereld in solferglans waarin de boosheid woelt en de genade bliksemt. Het symbolisme van Mauriac doorgloeit het diepste wezen van de meest concrete dingen.
Het is echter beperkt. In zijn materie niet alleen; ook in zijn schepper die geen ander creatief vermogen lijkt te bezitten dan een intense intuïtie, tragisch ontroerd.
| |
| |
Elk werk van Mauriac mist openheid, verscheidenheid, humor en speelschheid, opgetogenheid en bewondering, het rhythme van spanning en ontspanning. Er ligt iets onmenschelijks in de verbetene onverbiddelijkheid die geen enkele donkere schacht voorbijgaat; meer voedend en verrijkend is het dartele stoeien, onder zonnigen hemel in het open veld, van “het kind van God”...
Een ander roman van Mauriac vindt, in “Les chemins de la mer”, een tegenhanger en een voortzetting tegelijk: “Le mystère Frontenac”. Tot in geringe bijzonderheden ziet men beide boeken op elkander gelijken; onderzijds verschillen zij evenzeer van elkander, - zelfs loopt, voor beide, de respectievelijk leidende gedachte in tegenovergestelde richting. Hier was het: de onverbreekbare band van de familie; daar is het: het breken met alles, ook met de familie.
Ongeveer zooals “Le mystère Frontenac” stond tegenover “Le noeud de vipères”; zoo staat nu, een stap verder, “Les chemins de la mer” tegenover “Les anges noirs”. In “Le noeud de vipères”, vooral in “Les anges noirs”, zijn de conflicten op het religieuze probleem toegespitst: beide boeken eindigen met een bekeering. Menschelijker, natuurlijker, meer verscheiden komen de intrigues van “Le mystère Frontenac” en van “Le chemin de la mer” voor; veel meer is de poëzie van de natuur en van de allereenvoudigste verhoudingen onder de menschen er in opgenomen. “Le mystère Frontenac” laat geen gaven indruk na; de gedachte lijkt onvoltooid gebleven; “Les chemins de la mer” daarentegen is misschien de duidelijkste en meestomvattende roman dien Mauriac totnogtoe schreef.
Hij beteekent voor hem: een grooter verscheidenheid van techniek en motieven, een verruiming van atmosfeer; daartegenover een helderder bewustzijn van den onverbiddelijken levensgang. Nog is de breede ruimte, de bevredigende rust, de harmonische voldoening niet bereikt; nog doet de sulfureuze belichting pijn aan de oogen; zelfs legt de alles beheerschende anangké een hardheid op dit boek, bij de andere werken niet aanwezig. Hoe zal de kunst van dezen begaafden, oprechten, niets ontzienden, doch beperkten roman- en tooneelschrijver zich verder ontwikkelen? Wordt zijn vorderen ook een “chemin de la mer”: tot we staan voor een eindelooze breedte in geweldigen wind? En loopt de weg dan verloren in 't eindelooze zwijgen?’
***
Als volgt sprak tot Maurice Roelants voor de Telegraaf te Manosque in Provence Jean Giono:
‘Ik ben geen fotograaf. Alleen een fotograafsobjectief is objectief en dan nog. Wat omhoog gericht, wat omlaag, en het beeld is geheel veranderd. De kunstenaar doet met de wereld wat hem lust, op één voorwaarde: dat hij suggestieve kracht genoeg bezit om zijn visie te doen aanvaarden. Brueghel, de groote Brueghel, denk aan den grooten Brueghel.
Maar dat vooropgesteld moet ik volhouden, dat mijn wereld en personages, die inderdaad bij een antieke wereld aansluiten, onvervalscht bestaan. Zij bestaan hier rond mij. Zij bestaan hier in de buurt, op de hoogten van Le Contadour, zij bestaan in de Montagne de Lure, in de Forêt de Lente van de Vercors, in de bergen rond Saint-Véran.... Le Contadour? Maar er woont een Fransche bevolking, die de ijdelheid van eeuwen beschaving langs zich heeft laten gaan en trouw gebleven is aan haar goede aarde. De boeren, là-haut, zijn nog trouw aan hun houten ploegen, hoeden hun schapen, spinnen zelf hun wol en weven het mooiste weefsel ter aarde - hier, bezie dit weefsel, deze broek! Zij verkiezen hun oude vervoermiddelen boven den auto. Zij leven in een volledig gesloten economie. En zij hebben een
| |
| |
ongelooflijke sereniteit bewaard. Zij staan buiten alle politieke perikelen - voor hun part mag het nog altijd Poincaré zijn, die over Frankrijk regeert. Zij trekken het zich niet aan. Er zijn er onder hen, die trouwe lezers zijn van Don Quichotte, Racine, Corneille....
Natuurlijk weten de Parijsche salons niets van zulk een wereld af en even natuurlijk krimpt in een salonliteratuur de wereld in tot de proporties der omgeving en der zeer geraffineerde drama's, die er zich in afspelen. Ik zie vol bewondering en genegenheid op tot mijn boeren en bergen, die zich van de elementaire krachten niet hebben laten afleiden. Versta mij goed, ik droom er niet van tegen de beschaving op te roeien - laten wij er uithalen wat er uit te halen is, maar laten wij vooral haar dupe niet worden... De traditioneele gezondheid van de boeren daarboven is verrukkelijk. Zij zien de wereld van hoog en dat maakt haar zeer eenvoudig.
Le Contadour! En de Forêt de Lente! Als ik u zeg, dat het woud er nog grootsch en ondoordringbaar is als vóór tien eeuwen. In de randgebieden ben ik er onder den oorlog in militairen dienst geweest. Twee van onze makkers zijn er als deserteurs geboekt geweest. Men heeft na den oorlog hun geraamten gevonden. Zij hadden zich te ver in het woud gewaagd. En in het Drôme-arrondissement, meer in 't Noorden! Ik zou er een vriend bezoeken. Een kameraad bracht mij er met zijn wagen in een sneeuwavond. Toen wij niet verder konden rijden, wij bevonden ons voor een kasteel, lieten wij den claxon ratelen.
De ophaalbrug van het kasteel werd neergelaten, als voor een middeleeuwschen Siegfried, en de eigenaar van Château d'Aulan, een arme edelman, die de landelijke traditie van zijn geslacht voortzet en in allen eenvoud boert, stelde zich hulpvaardig tot onzen dienst. En Saint-Véran in de hooge bergen! De boeren laten de wintersche skiërs langs zich voorbijtrekken en slijpen, zooals in het steenen tijdperk, de keien tot juweelen, die de prachtige vrouwen er trots dragen. Ga met mij als 't u lust in September de bergen in. Ik zal u een Frankrijk laten zien, dat oud en sterk is en dat in dezen tijd van reportages geen reporters kennen, omdat zij niet weten wat tusschen Nice en Parijs leeft, vereend met het land, den hemel, de bergen.... Kom in September in mijn oud huisje, là-haut, daarboven in de Contadour... Dan zult ge weten in welk aartsvaderlijk sterk land gij komt. Ik heb er een vriend, een wonderlijken kok.... Hij graft er een kuil in de aarde van het dorpsplein en braadt er het wild, onder de oogen van een krans kinderen, die bijeendringen: Fais-nous sentir, le père! En hij braadt één voor één paddenstoelen met olie in hun hart en een teentje knoflook, één voor één aan het spit, zooals er in geheel Frankrijk geen paddenstoelen gegeten worden!
Ach ja, het is zoo gemakkelijk neen te zeggen tot het leven. Het is zooveel moeilijker kinderen te hebben, den grond te bebouwen en al het miserabele menschelijke in den mensch te bestrijden. Wij weten het precies, dat er in het samenstel van den mensch oneindig veel jammerlijks en ontbindends schuilt. Ik heb partij gekozen voor het andere. Ik schep er behagen in de energie te loven. Waarom een pen voeren als het niet is om op pijn en verdriet een stuk optimisme te veroveren? Si ce n'est pour professeur l'optimisme?
En ik ben er wat blij mee, dat gij in den stijl van mijn helden suprarealistischen stijl erkent, - anderen zeggen een te gemaakten Bijbelschen stijl. Spreekt men in de tragediën als keukenmeiden? Ik reken, dat ik inderdaad bij de klassieken in de leer ben geweest. Het is eenvoudig genoeg: mijn moeder was waschvrouw en mijn vader schoenmaker, als bankbediende tegen 30 frs. maandsalaris, die lezen wilde, stond voor mij alleen de goedkoopste boekenserie open, die der klassieken. Ariosto, Homerus waren mijn lievelingsauteurs. Nu lees ik nog niet veel anders. Ik heb geen
| |
| |
tijd. Ik werk hier 's voormiddags. Ik verzorg mijn wijngaard en olijfboomen. Ik leef mijn eenvoudig bestaan voort in Manosque. Een verfilming van mijn boeken heeft mij niet naar Parijs kunnen lokken. Ik aard er niet. Ik verkies hier te blijven. Het geeft iemand veel sterkte als bij elken dag op dezelfde wandelingen die zijn voorouders hebben gemaakt, den voet in het spoor van zijn vader kan drukken, dezelfde boomen, dezelfde bergen beschouwen kan en nooit van deze vertrouwde wereld verzadigd raakt. Tweemaal per jaar trek ik er voor een maand in de bergen op uit. Nergens ben ik de dupe van comfort. In mijn huisje van Le Contadour slaap ik in 't hooi. En ik doe liever een voettocht van 50 km. in de bergen dan een autotocht van 500 km.... Ik wil geen ontwortelde worden. Drie kwart der kwalen van de menschen spruiten voort uit het feit, dat zij zich van hun wortel hebben laten wegrukken.’
Wil men nog een paar uitspraken van Giono? ‘Je considère l'ensemble cosmique comme une formidable soupe de pois, énorme, et d'une épaisseur, d'une densité extraordinaire, où tout est possible.’
‘Je définis la masse: l'ensemble des hommes qui ont abandonné toute liberté d'action et de pensée, tout droit à la noblesse et tout droit à la pureté. Le peuple n'a jamais été la masse. Il ne devient la masse crue par contrainte quand on a déjà brisé sa force populaire en le faisant entrer dans des partis - ou dans un parti. Il faut détruire les partis et les chefs. Il n'y a de grandeur que dans l'individu et dans la liberté.’
Vóór ons ligt een monumentaal nummer van de ‘Cahiers du Contadour’, een driemaandelijksch tijdschrift door Jean Giono en Lucien Jacques. De inleidende boodschap van Giono is heelemaal in zijn merkwaardigen stijl:
‘Camarades,
Votre jeunesse est la qualité de l'homme à laquelle on a le plus envie de s'adresser. C'est en elle seule que j'ai confiance au milieu de l'effondement. C'est à elle que je veux parler aujourd'hui. Les hommes de ma génération sont hors-jeux; s'ils ont l'air de dire le contraire, ne les croyez pas, méfiez-vous: c'est qu'ils prétendent vous mener; vous n'êtes pas un troupeau. Ils veulent que vous le deveniez. Ils essayent de vous donner une conscience de masse pour détruire cette conscience individuelle qui fait votre propre beauté. Ils veulent supprimer votre humanité pour vous asservir à leur spiritualité. C'est le travail habituel des générations hors-jeux. Vous êtes, vous, de l'humain tout frais et tout neuf. Restez-le Ne vous laissez pas transformer comme de la matière première. Refusez d'être un outil entre les mains de quelqu'un: soyez seulement l'outil de votre propre vie. En face de vous, les hommes de mon âge n'ont qu'un seul droit: celui de dresser le catalogue de leurs fautes et de vous instruire pour que vous en soyez prévenus. La pureté de votre jeunesse fera le compte.
A l'âge où vous êtes, maintenant, libres, et l'amour vous a mis la main à l'épaule, on nous a pris, nous, et on nous a chargés du harnais de la guerre. Et nous n'avons pas osé affirmer notre force. Oui, à l'instant même où vous êtes maintenant, aussi forts que vous, nous avons été tout de suite prisonniers de la mort, et pour nous tout a été fini. Comme si pour vous maintenant tout finissait et que les deux tiers d'entre vous soient jetés par terre crevés et pourrissants. Car, nous avions écouté les poètes, les écrivains, les hommes en place de la génération horsjeux; et ils nous avaient jetés volontairement dans le massacre. Ceux d'aujourd'hui
| |
| |
comme ceux d'hier prétendent parler au nom du bonheur des générations futures. L'avions-nous fait? Non. Nous avons au contraire permis des temps terribles. Si vous y consentez comme nous y avons consenti, et pour n'importe quel motif (pour n'importe quelle patrie matérielle et idéologique) votre mort n'assurera le bonheur de personne. Ce sera simplement votre mort. Totalement inutile.
Voilà ce que j'avais à vous dire à vous qui, maintenant avez le coeur rempli de forêts vivantes, de montagnes et d'océans. Le héros n'est pas celui qui se précipite dans une belle mort: c'est celui qui se compose une belle vie. La mort est toujours égoïste. Elle ne construit jamais. Les héros morts n'ont jamais servi; certains vivants se sont servis de la mort des héros; et c'est ce qu'ils ont appelé l'utilité des héros. Mais après des siècles de cet héroïsme nous attendons toujours la splendeur et la paix.
Seule, la vie est juste. La vie la plus solitaire est intimement mêlée à la vie du monde, et la beauté se développe soudain à travers tous, plus vite que le vent.
Ne suivez personne. Marchez seul. Que votre clarté vous suffise.’
***
Een vierde belangrijke figuur in het moderne Frankrijk - welk een tegenstelling vormt zij tot een Giono - wordt door Dr. B.M. Boerebach bondig geschetst in Boekenschouw:
‘Bij een wat dieper critisch onderzoek van het werk van den voornamen schrijver, Jacques de Lacretelle, stuit de criticus aanstonds en bij voortduring op een zeker gezocht verlangen naar beknoptheid, een soort gewilde ontblooting der uitgesproken gedachten van ieder ornament, aan vrije fantasie ontsproten. Deze beknoptheid en deze ontluistering mogen voor bepaalde geesten haar bekoring hebben, bij lezers met warm-kloppend hart, die het gevoelsleven in zich niet doodden, wekken zij een onverzettelijken indruk van onvoldaanheid en soms van spijtigen wrevel en doen een beschuldiging van gevoelloosheid naar zijn lippen wellen.
Echter hebben bewonderaars en verwerpers van de Lacretelle's kunst, ieder voor zich, gelijk en óngelijk in de houding, welke zij aan dat werk tegenoverstellen: gelijk in hun beweringen, óngelijk in hun ontkenningen. Jacques de Lacretelle is een schrijver van elegante manieren, een scherpzinnig humanist, een wijs en subtiel speurder naar de verborgenheden der menschenziel. Hij is ook een wat eenzijdig soms mechanisch romancier; hij is een wat bloedloos essayist, die de soberheid van lijn en inhoud tot in het buitensporige betracht, een schrijver van een eenvoud, die den greep der eentonigheid niet immer ontkomt.
Wil men de rechtvaardigheid bij de beoordeeling van zijn reeds aanzienlijk oeuvre voldoende in acht nemen, dan behoort men onderscheid te maken tusschen de fijne scherpte en diepzinnigheid van het denkvermogen, zooals dit in het betere gedeelte van zijn werk tot uitdrukking komt eenerzijds, en de zwakke, ijdele “Gedankenspielerei”, die wij in meerdere onbeteekenende passages daarvan aan den dag zien treden.
Deze schrijver behoort niet tot degenen, die men “en bloc” aanvaardt of verwerpt en daarmee is tegelijk zijn waarde en zijn klasse bepaald. Een oordeel over hem vraagt om behoedzaamheid, evenwichtigheid en onbevangenheid. De gedichten, die in zijn werk onze sympathie wekken, vervoeren ons zelden of nooit tot geestdrift; degene, welke ons prikkelen, vermoeien of tot lichtelijken wrevel brengen, laten ons daarentegen ook vrij van verontwaardiging. Toon, talent, psychologie, al deze dingen wijzen bij de Lacretelle op een gematigd “klimaat”. Nimmer
| |
| |
ervaart men bij lezing zijner werken een waarlijk blijvende gewaarwording, nimmer ondergaat men een waarlijk definitieven indruk. Zelfs de sterkere werken, als zijn roman Sabine, die men bij eerste lezing welhaast volmaakt te smaken vermocht, houden bij herlezing onze aandacht slechts moeizaam gaande. Andere zijner werken, waaraan men oorspornkelijk slechts een vage, onbestemde herinnering bewaarde - ik denk aan Silbermann - wekken bij hernieuwde kennismaking een verwonderende nieuwe belangstelling.
Geen enkele van zijn boeken echter heeft een zóó volledig beeld van hem zelf, een zóó trouwe en complexe visie op zijn talent als de bundel essay's, die hij eenige jaren geleden aan de openbaarheid prijs gaf onder den titel: Aveux étudiés. Het veelzijdige karakter van deze bekentenissen, het verschillend rhythme, dat hen beweegt, het voortdurend verscheiden beroep, dat zij op ons begripsvermogen doen, brengen ons een levendig genoegen. Men ondergaat bij herhaling een frisschen indruk als van een nieuw gedane ontdekking. Waar men meende de gecompliceerdheid van anderer werken met groote indringendheid ontleed te hebben, wordt men door dezen schrijver tot de erkentenis gedwongen deze werken veleer slecht gekend te hebben. Om dan na lezing dezer Aveux tot de slotsom te komen dat deze schrijver - wat men slechts van zeer weinigen beweren kan - er alles bij wint langzaam doorgrond, langzaam gesmaakt en overdacht te worden.’
|
|