| |
| |
| |
Gestalten in't verleden
door M.E. Belpaire
XVI
Februari brak aan in een lente-atmosfeer - de eerste lente aan 't front. De zee was als vernieuwd, in licht-blauw kleed gedost. Of de verlossing aanstaande was? Dat bleven wij verhopen, van dag tot dag, van week tot week, van maand tot maand, al die vier lange jaren door. - En als zij verloopen waren, stonden wij verlaten, als schipbreukelingen op een eenzaam strand! Maar dat vermoedden wij nog niet in 1915.
Den 10n Februari kregen wij bezoek van Aalmoezenier Nobels. Dat was telkens een feest, een opwekking voor ons. Hij was zoo vurig, zoo vol edele vaderlandsliefde, zoo oprecht artist in voelen en denken. Zijn oom, schilder Jozef Janssens, die te Manchester verbleef tijdens den oorlog, had ons juist den zelfden dag geschreven over de moeilijkheden die zijn broeder Dom Laurent te Rome ondervond. De Duitschers spanden alles in om te beletten dat de waarheid omtrent de atrociteiten in België aan het licht zou treden. Naar alle landen moesten gezaghebbende personaliteiten gezonden worden om de leugentaal der Duitschers te logenstraffen en te bestrijden. Nergens was het misschien moeilijker dan in Rome, bij den Paus. Zelfs Kardinaal Mercier kon zijn stem niet met vollen klank laten hooren. Want ook de hoogste Duitsche geestelijkheid liet haar invloed gelden. De Duitsche katholieken zijn tegenwoordig zwaar gestraft, maar hebben zij het zich niet op 't hoofd geroepen door mee te heulen met België's beulen?
De zesde divisie was den 13n op rust gekomen, en wij kregen bezoek van Louis de Mahieu, die bij de Grenadiers was. Den 19n Januari 1898 geboren, was hij omzeggens nog een
| |
| |
kind, toen de oorlog begon. Toch trok hij op met zijn ouderen broer, en op korte weken groeide hij van knaap tot man. Dapper, ja heldhaftig, streed hij heel den oorlog door, met ongemeene taaiheid, en vond zijn dood toen reeds de zegepraal tegenlachte, den 31n Augustus 1918.
De 14, 15 en 16 Februari waren de Vastenavonddagen, maar wie dacht daaraan aan 't front? Door de zachtheid van de lucht aangelokt konden wij door de duinen kuieren en er zelfs neerzitten. Aan de houten barakken die rond het groot hotel ‘Océan’ weldra talrijke gekwetsten zouden bergen, begon men te timmeren. Een model-ambulance zou de Océan worden. Op initiatief van de Koningin ontworpen en aan de kundige leiding van Dr. Depage toevertrouwd, werd daar ontzaggelijk veel goed gedaan. De nurses waren, voor het grootste deel, Engelsche, maar weldra kwamen er ook Belgische bij, en mijn nicht, Elizabeth Mansion onder hen. Zij trad in dienst den 16n Maart en daar zij in 't Kindergasthuis te Antwerpen, reeds op de voetstappen van haar oud-tante Constance Teichmann, zieken verzorgd en operaties bijgewoond had, kon zij grooten dienst bewijzen.
Door haar waren wij ook in voeling met wat in de groote ambulance omging.
Wij kregen den 18n het bezoek van Pater Bruynseels, missionaris van Scheut en aalmoezenier bij de Lanciers. Het avontuurlijk missieleven in Congo was hem een goede voorbereiding geweest voor het leven aan 't front. Van beide kon hij onuitputtelijk en interessant vertellen.
Van Louis de Mahieu hoorden wij den zelfden dag hoe de Duitschers een gouden kelk, dien zij gevonden hadden te Dixmuide, over het ijs geschoven hadden, naar de Belgische linies toe. Waarschijnlijk stonden toen Beiersche troepen tegenover de onze, want die waren altijd merkelijk milder dan de echte Pruisen.
Den 19n was het een nieuwe overrompeling van de Kerk door onze soldaten. Het godshuis leek herschapen in een stal. Vruchteloos trachtte onze vriend de pastor wat orde en eerbied onder de mannen te brengen. De aalmoezenier Carlos Claeys Bouuard - nog een van die zelfvergeten, ijverige
| |
| |
priesters van 't Gentsche - klom in den preekstoel en vermaande van daar uit de krioelende mannen. Maar vergeefs. De pastor verzocht mij dan een brief te schrijven aan Generaal Andringa, die bevel voerde over de troepen in De Panne. Ik zag niet goed in ten welken titel ik dat zou doen. Ik kende dien generaal niet en vond natuurlijker dat de pastor zelf zou schrijven. Maar hij hield niet af en ik moest wel zwichten. De brief werd gedragen door mijne nicht Elizabeth die, door den generaal, bruusk en op zijn militairs werd ontvangen. Toch had hij gevolg. De kerk werd ontruimd en later ontpopte zich die generaal Andringa tot een onzer beste vrienden. Hij was een goed man onder zijn militaire schors. Ofschoon zelf niet geloovig, woonde hij, iederen Zondag, de hoogmis in de Pannekerk bij, terwille zijner vrouw, die alleen te Luik was achtergebleven. Zij hadden geen kinderen. Na de hoogmis, gingen wij soms met hem naar 't Kasteeltje, waar hij verbleef, en hij gaf ons de schoonste bloemen uit zijn hof. Maar zoo ver stonden wij nog niet in den winter van 1915. Den Zaterdag 20 Februari kwam Cyriel Verschaeve ons andermaal bezoeken, maar per auto ditmaal, aangebracht door aalmoezenier Odilon Hansen, van St-Niklaas, een vriend van Aug. Nobels.
Den volgenden dag, nog een aangenaam bezoek. Dat van Dom Franco de Wyels, benedictijn uit Afflighem, een nauw verwante van de Van Cauwelaerts. Even vurig en dapper als August, was hij naar 't front gesneld zoodra het vaderland bedreigd werd. Hij maakte den ganschen oorlog door, werd herhaaldelijk gekwetst en lijdt nog onder de gevolgen van opgeloopen verwonding. Met August Mansion had hij in 't Belgisch collegie, te Rome gestudeerd, zoodat wij door twee kanten konden aanleunen. Zijn open en gul gemoed gaf daar gemakkelijk aanleiding toe.
Door al die aalmoezeniers waren wij in voeling met de verschillige legerafdeelingen.
Niet alleen priesters waren er onder de troepen: ook seminaristen, en die priester moesten gewijd worden. Maar door welken bisschop? Die van België, waren bij hun kudde gebleven, als goede herders. Een Fransche bisschop - was het
| |
| |
die van Nancy? - kwam dan den 24n Februari zes jonge seminaristen wijden in de kapel der paters oblaten.
Op den namiddag van denzelfden dag, deelde de Koning decoraties uit aan een aantal soldaten, geschaard voor de eerste der nederige villa's die voor koninklijk verblijf dienst deden. - Hoe dankbaar zou die woonst later in aandenken blijven bij ons Vorstenhuis!
Op den morgen waren troepen in aller haast opgeroepen geweest. Twee tranchées waren, op 't onverwacht, door de Duitschers veroverd geweest te Lombaerdzyde op het 8e Linie. Twee dagen later, was alles, zelfs met winst, hersteld. Om ieder lapje grond werd gevochten, bloed gestort en werden levens geofferd. Maar het was grond van ons vaderland. Wee degenen die de beteekenis van 't offer niet begrijpen! Die, als Bethmann-Hollweg, een verdrag een ‘vod papier’ noemen! Zoo is, God zij geloofd! ons volk niet.
De 1e Maart bracht ons een aantal brieven van Oxford, onder dewelke een van Persyn. In den nacht van 20 op 21 Februari was hem een zoon geboren, die - natuurlijk - Albert werd genoemd; Frédéric Belpaire was peter. Het is de tegenwoordige ‘Pim’ en mijn zoogezegd petekind.
Jean Henry kwam den volgenden dag dineeren met zijn vriend Paul Bodard, een Leuvenaar, zooals hij, maar ouder, rijper van gedachten en ontwikkeling. Verheugend was het heel die vurige jeugd zoo vol moed en begeestering te zien.
Den 4n kwamen voor den eersten keer Samuel De Vriendt, de zoon van Juliaan De Vriendt, directeur onzer Academie. Juliaan De Vriendt schreef mij uit Holland om als moeder te waken over zijn drie zonen aan 't front: Samuel, Stephan en Willem. Samuel was schilder als zijn vader, Stephan beeldhouwer, Willem legde zich bij voorkeur toe op de muziek. Van zwakke gezondheid kon deze enkel dienst doen als brancardier. Toen hij in De Panne met zijn divisie kwam, was hij een onzer meest geliefde gasten. Samuel was een intieme vriend van Joe English, en toen de Belgische Standaard tentoonstellingen opende voor de schilders aan 't front, waren de doeken der twee artisten uit de Antwerpsche Academie het sieraad van de zaal.
| |
| |
Een zekere Dr. Raveschot van Meenen, te St. Riquiers gecantonneerd, bracht ons den 5n, van wege Verschaeve, Engelsche revues. Die arme man had niets meer vernomen van zijn vrouw die hij met vier kinderen verlaten had. Een vijfde moest intusschen geboren zijn. Hij wist niet eens waar ze was. - Dat waren de ellenden van dien tijd.
Legeraalmoezenier Van Gramberen kwam den 6n kennis maken. Een fijn-ontwikkeld man, die professor was in Ste. Marie, te Brussel. Hij sprak ons van de jammerlijke toestanden in 't leger, hoe Waalsche dokters en officieren de mannen niet verstonden. - Zouden dat alleen de Walen geweest zijn? Voor de lichamelijke verzorging der strijdenden werd intusschen vlijtig gewerkt. De Océan breidde zich meer en meer uit. Ook baden werden ingericht voor de troepen die op rust kwamen. - Dit alles onder impulsie onzer Koningin. Wij konden gemakkelijk zien wat al goed daar gebeurde, daar de villa nevens de onze - Villa des Dunes - voor de bad-inrichting gebruikt werd. Een atelier werd er aan toegevoegd, om het goed der mannen - dat intusschen gewasschen en gestreken werd - te repareeren. Na 't bad kregen zij alles nieuw, tot kousen toe. Men kan zich voorstellen wat een werk daaraan verbonden was. Mme Forbiseur, van Willebroeck, stond aan 't hoofd van de onderneming, onder de kundige leiding van Mevrouw Rolin-Hymans, de zuster van Minister Hymans. Swiss Cottage stond midden heel die activiteit: rechts de baden, in de villa links het atelier, voor ons in een zandplein, de Villa des Quatre Vents, door Heer en Mevrouw Rolin bewoond.
Talrijk en vol vaderlandsliefde hadden de leden der familie Rolin naar de wapens gegrepen bij 't uitbreken van den oorlog. Deze klein-kinderen van oud-minister Rolin, uit Gent - die zelf zestien kinderen had - toonden zich, als hij, waardige dienaars van hun land. De drie zonen van Albéric Rolin, den jongsten zoon van wijlen den minister, die gezant was in den Haag, waren onder de wapens. Twee sneuvelden en de derde werd zwaar gewond. Een andere jonge Rolin - ik weet niet van wien hij afstamde - werd op den morgen van den 16n Maart, met twee decoratie's vereerd om zijn moedig ge- | |
| |
drag. De echtgenoot van Mw. Rolin-Hymans was de zoon Rolin-Jacqmyns, die ook minister was - tijdens de Ongelukswet eilaas! - In die familie waren alle gezindheden vertegenwoordigd. Papa Rolin was liberaal, maar ging alle dagen naar de mis, in Ste Barbara, de Jesuitenkerk. Rolin-Jacqmyns, de oudste der 16 kinderen, was lid van Vincentius a Paulo, stemde de ‘Ongelukswet’ en stierf christelijk. Wij kenden deze familie zeer goed, daar mijn zuster eerst te Gent, in de Savaenstraat nevens hen woonde.
De 16n Maart bracht ons het eerste bezoek van August van Cauwelaert, die een zoo ruime plaats zou innemen in ons frontleven. Als achtentwintiger had hij, uit Holland, dienst genomen en had zijn instructie gedaan in 't kamp van Gaillon. Als sergeant kwam hij nu aan 't front. Wat hij voor zijn mannen was in die bloedige dagen heb ik pogen te zeggen in mijn oorlogsboek: De vier wondere jaren. Ik zal er dus hier niet verder over uitweiden.
In die bladzijden ook trachtte ik de stemming te schilderen van die eerste Lente aan 't front, het nieuw aanbreken van leven dat in zoo sterke tegenstelling was met het moorddadige en vernielende in 't rond. De zee vooral was ons schouwspel. Die ook kwam als vernieuwd uit den winterslaap en in 't oneindige wisselde zij van toon en aspect. In de dagelijksche nota's die Juf. Duykers nam, en waarvan ik mij bedien - hoe zou ik anders al die bijzonderheden nog herdenken? - vind ik op datum van den 23n Maart - zij schreef die intieme nota's in 't fransch: ‘Il fait un temps de printemps doux et chaud, légèrement imprégné de moiteur. L'après-midi, une légère pluie de printemps et tout de suite après un ciel clair barré de nuages gris tourterelle. La mer est bleu-clair, moirée, calme, avec à peine des rides, et un ourlet blanc au bord; elle chante haut et on l'entend de loin; le soleil descend en lumière blanche sur la mer à l'ouest; un peu plus tard, une bande de nuages la dissimule, et on ne voit plus qu'une espèce de buée d'or éblouissant sur la mer. L'effet est tout à fait étrange; la mer est un peu plus grise, mais à l'horizon il y a une mince ceinture vert clair sur laquelle se détachent tout au loin, trois navires. - Coups de canon dans la mer. - Tout pousse, il y
| |
| |
a des arbustes couverts de châtons en velours gris, des giroflées et des jonquilles en fleurs.’
Van zulke allerfijnste opmerkingen der minste verandering in zee en landschap, die de dichterziel verraden, krioelt het dagboekje en bewijst welk een offer de schrijfster bracht met zich van een nieuwe taal te bedienen. Den 27n Maart schrijft zij weer: ‘Ce matin quand je me lève, le soleil sort comme un grand disque rouge sang de dessous un nuage ardoise: l'effet est tout à fait étrange. Au dessous le ciel est bleu clair; â côté du soleil, l'échancrure pâlit graduellement et le rouge finit par se perdre dans du vert clair, où nagent encore quelques légères vapeurs roses.’
Den 28n: ‘Avant six heures du matin, le soleil était comme un disque d'or rouge fluide dans une longue écharpe orange. Plus loin, au dessus de l'Ambulance, une traînée de nuages de duvet mauve, dans le bleu vert; et au-dessus, la haute voûte bleue....’
Een bundel uit lichte aquarellen van zee en lucht, herinnerend aan haar mooi boek: Aquarellen uit Italië, zou men uit die bladzijden kunnen lezen. En midden in die stemming van herleven in natuur en harten moesten wij hooren van wat er te Gent omging en hoe Vlamingen het vaderland ontrouw waren! Zoo 't scheen, kwam daar een blad uit: De Vlaamsche Post, door de Duitschers begunstigd. De Hollandsche dominee Domela Van Nieuwenhuizen was er de voornaamste bezieler van, maar Vlaamsche schrijvers verleenden hunne medewerking. - Niet Prof. Paul Fredericq, de bekende flamingant, die zich openlijk pro-Belgisch verklaarde en die daarom ook, tegelijk met Prof. Pirenne, naar Duitschland werd gedeporteerd. - Anderen hadden die zielesterkte niet, en dat luidde de rampzalige tweespalt tusschen de Vlamingen in.
Den 24n Maart kregen wij een uitnoodiging van onzen lieven Pastor om bij hem 's avonds, met minister Helleputte, die bij hem logeerde, te soupeeren. Dat beteekende lekker eten, smakelijken wijn - een welkome zeldzaamheid in die dagen - en vooral een aangenaam gesprek met verstandige en interessante menschen. Niet alleen Helleputte was daar,
| |
| |
ook de heer Pil, kamerlid voor Veurne. In auto werden wij naar onze villa teruggebracht, een ongekende weelde, want wij hadden de eer als arme menschen te leven, beroofd van comfort en niet altijd zeker van wat de volgende dag zou aanbrengen.
Gezegende tijd! Hoe dikwijls zouden onze gedachten er, in dank, terug naar ijlen.
Den 28n Maart was het Palmenzondag. De grootsche liturgie nam een ongemeene beteekenis in de tragische omstandigheden en Pastor Van Beveren onderlijnde met liefde al de bijzonderheden ervan. Het nederige tempeltje van De Panne, werd ons met den dag dierbaarder. - Wat zou het zijn, wanneer de Meimaand er in 't Lof een schaar zingende soldaten zou verzamelen!
Voor de strijdende jongens werd een triduum ingericht, om hen tot de Paaschplicht te bereiden. Aalmoezenier Nobels spande zich daar voor in met zijn gewonen ijver. Hij was ons, uit Nieuwpoort komen bezoeken en had verteld hoe de Duitschers gedurig schoten met obussen van alle caliber en vooral mikten op de sluizen, in de hoop die te breken en zoo bij hoog tij onze mannen in de loopgraven te laten verdrinken. Het gelukte hun een brug op de vijf te treffen, maar verder kwam het niet en zij werden steeds in hun verwachting bedrogen.
Niet alleen Vlamingen van alle streken des lands trof men aan in De Panne. Op de villa van De Belgische Standaard - die een middenpunt werd voor alle Vlaamsche krachten - ontmoette ik menschen die uit het verre Amerika, uit Detroit waren gekomen, welhebbende Vlamingen die ook iets wilden doen voor hun lijdende landgenooten. Zij vormden ginder een Vlaamsche gemeente, met eigen blad in eigen taal, en bleven standvastig in hun katholiek geloof en hun Vlaamsche zeden. Zeer interessant was het ze daarover uit te hooren. Westvlamingen waren zij, die daardoor ook onmiddellijk thuis waren bij Pater Ildefons en op villa Ma Coquille.
Want als een bad van Westvlaamschheid namen wij, al die dagen, aan den rand der ruischende Noordzee, in omgang met al de oorspronkelijke menschen van de streek. De zee
| |
| |
bleef de groote attractie. Maar niet altijd was het strand voor ons toegankelijk. De militaire overheid stelde overal beletsels. Op den Zaterdag voor Paschen konden wij toch tot aan St. Idesbald gaan wandelen en traden wij daar het kapelleken binnen. Veel menschen gingen er te biechten, visschers, vrouwen, kinderen. De biechtstoel was iets vreemds, bedekt met zwarte, bebloemde draperieën. De kapel was minuscuul, maar zeer verzorgd gelijk al wat den godsdienst aangaat in West-Vlaanderen. De mystieke stempel laat er zich altijd gelden.
Langs het strand gekomen keerden wij door de duinen terug.
Paschen bracht 's anderendaags zijn hoop op verrijzenis mee. Koningin Elizabeth deelde chocolade en de mooiste bloemen aan de gekwetsten en de nurses van den Océan uit. Onze Elizabeth bracht ons een prachtige anjelier. Prins Leopold - nu onze wijze en vastberaden jonge Koning - werd op den tweeden Paaschdag - 5 April - ingelijfd in het 12de Linieregiment. Zijn vader wenschte dat hij alles stipt met de anderen zou onderhouden.
Op dien zelfden dag kwam August Van Cauwelaert ons weer bezoeken. Zijn regiment lag te Ramscapelle en hij vertelde ons hoe zij daags te voren - op Paaschdag - mis hadden gehoord op een zolder, onder de balken. Men kon er enkel geraken door een eng trappeken. Schilderachtig moet het geweest zijn. Door hem kregen wij de meest treffende beschrijvingen van dit leven aan 't front, blootgesteld aan alle gevaren, beroofd van de primitiefste vereischten. Hoe men de eerste linie bereikte op waggelende passerellen, boven de overstrooming; soms in putten vol water terecht kwam in de duisternis. Sommige hoeven waren nog bewoond door koppige pachters, die dood en gevaar trotseerden en bleven ploegen en zaaien. In een dier vroeger rijke pachterijen, in Jockveld, bleef nog enkel de zoon met Nardus, de knecht. De overige familieleden hadden de wijk naar Frankrijk genomen en hadden het groot vee meegenomen, maar de kippen waren er nog, met een paar zwijnen. Die uitgestrekte pachterijen van ‘bachten de cupe’ lagen dicht bij elkaar en waren bezet, nu eens door onze jongens - Rijkenhoek en Wolvers- | |
| |
nest - andere door de Duitschers: de Violette, Ter Stille, Groote Hemme en nog een andere.
Het milde lenteweer was weldadig voor de mannen die op rust waren. Op Beloken Paschen lagen zij zich te koesteren in de zon, of speelden, als kinderen, op het strand.
Ook ons Prinsesje - Marie-José - vermeidde zich met haar broeder. Wij zagen ze varen, in een bootje, op den kleinen vijver, achter de villa. Een officier d'ordonnance stootte de boot voort en zij vergenoegde zich met het water naar omhoog te doen sprieten met haar riem. Haar broeder bevaarde, wat verder, een vlot. Zoo stonden die Koninklijke Kinderen midden in 't volk, iets dat zij nooit zouden vergeten.
En intusschen ging het wreede oorlogsspel ook zijn gang. Fel werd er gevochten en de Grenadiers hadden het, te Driegrachten te verduren. Op den Maandag 12 April kwam ons voor den eersten keer bezoeken de heer Van der Cruyssen - nu Pater Albert, prior van Orval - maar toen officier bij de Genietroepen. Ik had hem vroeger te Gent ontmoet en had zelfs lezing gehouden in zijn kring ‘God en Vaderland’. Meermaals kwam hij bij ons in De Panne en door hem werden wij op de hoogte gesteld van het kwaad dat in 't leger gesticht werd door de campagne van de XXe siècle. Dit blad, door Helleputte gesticht, en onder redactie van Fernand Neuray, werd nu in Frankrijk gedrukt en kwam gemakkelijk aan 't front. Ik was er in Antwerpen op geabonneerd en apprecieerde den geest en de richting ervan. Maar nu begon Neuray in Frankrijk, de Vlamingen af te schilderen als zoo vele verraders en vermomde Duitschers. Men kan zich voorstellen welke ontstemming dat veroorzaakte bij de Vlamingen.
Het heerlijk lenteweer lokte ons buiten, en als het strand ons ontzegd werd namen wij ons toevlucht tot de duinen. Vooral tot de ‘Chemin des artistes’, waar alles in volle fleur en hernieuwing was. De wilde pruimboompjes waren een waas van witten bloesem.
Maar ook de zee was nu in lentepracht. Ik herinner mij vooral een avondwandeling, langs het strand, met Aug. Van Cauwelaert. De zon ging onder in zachten gouden glans; een visscher stak zwart en sterk af op den lumineuzen horizon.
| |
| |
Alles was zoo vredig en vol poëzie en licht. Maar toch bleef de geest gespannen door de bitterheid van den strijd voor de verlossing van 't vaderland.
Mgr. De Wachter, de hulpbisschop van Mechelen, was uit Engeland gekomen om eenige seminaristen die in 't leger dienst deden als brancardiers, tot priesters te wijden. Dat geschiedde in de kapel der Paters Oblaten. Pater Ildefons en ik gingen een bezoek brengen aan Mgr. De Wachter, die ons zeer vriendelijk ontving en met veel lof zich uitsprak over de Belgische Standaard.
Ik moest Mgr. De Wachter eenige dagen later terug zien. Den 27n April kwam de legeraalmoezenier, Pater De Bie, mij vragen om meter te zijn van een Antwerpschen loodgieter, Philippe Hanings. Hij was 30 jaar oud en stond op het punt te trouwen, toen de oorlog uitbrak. Zijn vader wilde van geen kerk hooren spreken, maar de moeder had wel gewild. De bittere dagen van den strijd hadden op hem gewerkt. Het doopsel had plaats in ons kerkske, en het was aandoenlijk dien struischen man te zien aankomen met zijn peter, een vinnig sergeant je die de groote bewerker was geweest van die bekeering en wiens gelaat straalde van vreugd. Innig was de doopeling ontroerd en met volle overtuiging bad hij luidop zijn Onze Vader. Dit gebeurde tegen vier uren in de Pannekerk. Om 6.30 moest de jongen, door Mgr. De Wachter, gevormd worden in de kapel der Paters Oblaten. Daar ook geschiedde alles tot innige ontroering en vreugde van Hanings. ‘Ik ben toch zoo blij!’ herhaalde hij weer, zooals na zijn doopsel. ‘Ik was toch maar een sukkelaar.... 'k Moest trouwen, maar ik mocht niet voor de kerk trouwen, vader wilde niet.... Vroeger heb ik daar zooveel niet aan gedacht, 't was maar werken van 's morgens tot 's avonds.... Maar als ge in de tranchées zit, dan krijgt ge andere gedachten.’ - Ik bewaar van mijn ‘doopkind’ een koperen snijmes, uit een obus vervaardigd. Waar is hij naartoe versukkeld?
Den 21n was Dr. Van de Perre ons komen bezoeken. Met een ander kamerlid, den heer Standaerd van Brugge, had hij een rondreis in Transvaal gemaakt, om sympathieën voor België te verwekken. Zij kwamen alle twee daarover verslag
| |
| |
geven aan den Koning. Dr. Van de Perre vertelde ons interessante bijzonderheden uit zijn reis, onder ander had hij geconstateerd dat de Boeren niet goed te spreken waren over de Duitsche gruwelen. De concentratiekampen der Engelschen in den Transvaalschen oorlog waren hun nog te versch in 't geheugen.
Het uitkomen bracht een vernieuwing van vijandelijkheden en talrijk werden de gekwetsten in den Océan aangebracht. Voor Dixmuide verloor Paul Renkin, de zoon van den Minister, het leven. Gelukkiger - voor zoo lang - was Louis de Mahieu, die, om zijn moedig gedrag, werd gedecoreerd van de orde van Leopold II. Af en toe kwam op bezoek bij den heer Collon, een zijner neven, Major Collon, die als secretaris van Minister de Broqueville, een groot aandeel had genomen in de reorganisatie van het leger. Het was een zeer ontwikkeld en interessant man, en wij zagen hem graag komen. Ook Jules Belpaire kwam eindelijk op bezoek, door bemiddeling van Pater Bruynseels die hem aangeraden had familiezaken voor te wenden. Al die maanden had hij doorgebracht met zijn artillerie-regiment, in den omtrek van Ardres. Na de val van Antwerpen, stond dat zonder wapens en munitie. In Frankrijk werden zij stilaan voorzien van kanons, die voor Portugal bestemd waren, maar geweigerd werden. De paarden kwamen uit Engeland, de mannen waren Belgen. Later gingen zij de Engelschen helpen te Yper.
|
|