De inbreker
door Willem de Merode
'k Hoor in den tuin door 't dorre loof een sluipen
Voor 't open venster staat iemand te gluipen.
Even een lichtflits, en een jonge man
Wijst binnen, maar daar schrik ik niet erg van.
'k Zie in zijn vage rechterhand iets blinken,
Omhoog gaan, en dan traag weer nederzinken,
'k Weet niet, is 't een revolver of een hamer?
Plots zet'k in 't volle licht de stille kamer.
Vreeselijk schrok hij, en ik kon niet laten
Plagend te zeggen: kom je met mij praten?
Dat wakker liggen is vervelend.... Wijn?
En wil je een cigaret?... Pas op die blommen!
Maar hij scheen niet op zijn gemak te zijn
En wipte 't raam uit, mompelend: verdomme!
Enkele dagen voor zijn dood zond Willem de Merode ons nog dit gedicht. De nederlandsche literatuur verliest in hem een zeer waardevol dichter en dit tijdschrift een trouw medewerker. P. van Valkenhoff zal in een volgende aflevering een kroniek wijden aan zijn werk en zijn beteekenis.