Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1939
(1939)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 398]
| |
RingstekenWijsheid op haren kopTegen de letterkundige tijdschriften voert men gewoonlijk aan, ofwel dat zij te uitsluitend letterkundig zijn, ofwel dat zij te veel ‘raisonniren’ en te weinig scheppend werk brengen. Zelden heb ik het verwijt gehoord dat zij zich te veel op de wijsheid toeleggen. Dit verwijt nu is toepasselijk, niet op het tijdschrift Groot-Nederland in het algemeen, maar toevallig op één enkel nummer van dit maandblad, dat ik beschouw als een der allerbeste zoo niet het beste der nederlandsche periodieken. In dit nummer publiceeren niet minder dan vier wijzen hunnen catechismus: Jan Gresshoff, Toussaint van Boulaere, P. Van Reussen en Hendrik van der Wal. Deze wijzen alle vier werden door Pallas Athena zoo overvloedig met gunsten beladen, dat zij zich genoopt zagen de schatten van hun geest in den comprimé-vorm van aphorismen mee te deelen, daar zij anders al te vele en al te dikke boeken zouden noodig gehad hebben ter ontlasting van hun hoofd. Laat ik dadelijk een uitzondering maken voor Toussaint. Niet omdat hij den leeftijd bereikt heeft, die verkeerdelijk als wijs bestempeld wordtGa naar voetnoot(1) en dus het recht zou hebben wijsheden om zich heen te spreiden; wat ik ontken, daar de ware wijsheid de nutteloosheid van het spreken beseft en dus zwijgt, ontken ook op grond van het voorbeeld des wijzen der wijzen, Socrates, die zeide: ‘Ik zelf ben onvruchtbaar aan wijsheid, en het verwijt, mij reeds door velen gemaakt, dat ik anderen | |
[pagina 399]
| |
vragen stel en zelf nooit antwoord geef, omdat ik geen wijsheid bezit, is geheel gegrond’. En de eenige misschien die voor Socrates niet moest onderdoen in sapientia, de oude Lao-Tse, zeide: ‘Weten dat men niets weet is het hoogste’. De uitzondering geldt voor Toussaint omdat hij te wijs blijkt om algemeene princiepen ad acternitatem te formuleeren. Hij houdt zich bij zijn vak, de letterkunde en geeft daarover technische bizonderheden, dus veeleer notas voor een practische handleiding dan een wereldomvattend compendium philosophiae zooals de drie anderen. Maar langer mag ik voor Toussaint niet pleiten, want hij is een ‘Brusselaar’ en men weet het, wie over een Brusselschen letterkundige iets gunstigs zegt, is er op uit hem te vleien. Daar ik mij als Antwerpenaar, zij het dan ook maar ingeweken, schamen zou een Brusselaar niet rechtstreeks aan te vallen, laat staan hem te vleien, zal ik dus verderop ook een der aphorismen van Toussaint tegenspreken. Ongeveer den heelen dag leest (en schrijft!) een mensch onzin en reageert niet. Waarom grijpt hij de critische pen als intelligente en temperamentvolle menschen zooals Gresshoff, Renssen en Van der Wal aphorismen van zich afgeven? Juist omdat hij ze voor intelligent en temperamentvol houdt en zij hem dus een teleurstelling bezorgen? Want alle onnoozelheden zijn immers verteerbaar, zelfs sympathiek soms, zoolang zij komen van hen die men tot niets beters in staat acht. Men verwacht ze echter niet van een tijdschrift onder leiding van Greshoff, Van Nijlen en Vestdijk. Christian Morgenstern zegt dat er lieden zijn, die zich reeds persoonlijk aangevallen voelen, wanneer men tegenover hen op kordate wijze een besliste meening uitspreekt, om het even of zij het er mee eens zijn of niet. Ik heb mij afgevraagd of mijn verzet tegen deze aphorismen, niet alweer een nieuw facet van mijn slecht karakter in het licht stelt. Het is wel mogelijk, het zal onderzocht worden. In afwachting zou ik nochtans willen trachten aan te toonen, dat in deze wereld, waarin volgens den ouden Drocang-tse ‘niets is zonder zoo-zijn, niets zonder anderszijn’ niets onzinnigers bestaat dan een aphorisme, waarin bij definitie alles óf zoo, óf anders schijnt. Hierdoor is dan ook bij definitie het aphoristisch denken en spreken, de typisch denk- en uitdrukkingsvorm van kleuters en de verschillende soorten van zwakzinnigen. Het intellect immers meet men aan de scherpte en snelheid, waarmee het, niet één ding, maar de tallooze nevenzijden en de keerzijde van dat ding tegelijk onderscheidt. En indien de wijsheid zou te meten zijn aan de gematigdheid en réserve, zou het aphorisme, uiteraard scherp en stout, juist de vorm zijn waarin wijsheid zich niet uit. Ziedaar al een paar aphorismen, maar ik ben nu eenmaal op der aphoristen pad. Ik zie dit pad eindeloos, smal, zooals het een pad betaamt, afgeboord met twee zeer hooge blinde muren. Het loopt door het wijd en prachtig land der denkbaarheden. Men kan op dat pad slechts stomweg vooruit. Elke stap een aphorisme. Aan het einde van het pad, indien het een einde heeft, heeft men niets van het prachtig land gezien. De pracht van dat land immers is samenhang. Samenhang ziet de aphorist nooit. In eene novelle van Anatole France legt de duivel aan een monnik uit, dat de | |
[pagina 400]
| |
waarheid wit is en toch niet zuiver. Dubbend over deze raadselachtigheid, ziet de monnik in droom een ontzaglijk wiel, ‘pareille à ces roses de lumière qui fleurissent au portail des églises’. De kleuren van dat wiel waren gemaakt van al de tegenstrijdige uitspraken ooit door menschen gegeven sinds het begin der tijd. Wit echter was er niet bij en de monnik zuchtte: zal ik dan nooit de witte waarheid zien? Toen begon het wiel te draaien, eerst langzaam, dan sneller en sneller en ten slotte zag de monnik het gansche wiel wit en hoorde eene stem: ‘Contemple la Vérité blanche que tu désirais connaître et sache qu'elle est faite de toutes les vérités contraires, en même façon que de toutes les couleurs est composé le blanc’. De aphorist heeft dit Wiel nooit gezien. Dat de waarheid wit is en toch niet zuiver, gelooft hij niet. Noch dat zij wit is, noch dat zij niet zuiver is, noch dat zij samengesteld is. Hij wil haar tot in het oneindige verdeelen en haar kleuren zoo straf mogelijk. Nu heb ik getracht op enkele hunner aphorismen de beweging van het wiel over te brengen, bij wijze van sportieve proefneming, nl. aan te toonen dat het tegenovergestelde van een aphorisme ook even waar is. Tijd en plaatsruimte hebben mij ontbroken om aan te toonen dat ook de tusschenvormen tusschen een aphorisme en een tegenaphorisme waar zijn, bij zooverre dat een aphorisme, samengesteld uit, laten we zeggen, de drie deelen ABC zich leent tot de composities: BCA, CBA, BAC, CAB en ACB. De lezer kan echter zelf deze proef nemen en de mijne voortzetten op de andere aphorismen, waarvan ik slechts de eerste de beste genomen heb.
***
Waar zullen wij beginnen? Om het even waar. Vooraan. Dus bij Greshoff: GRESHOFF: ‘Aangezien ieder woord, ook het juiste, een verraad beteekent, heeft het geen zin zich daarom af te martelen. Het eerste het beste kan dienen, omdat het ware uitdrukkingsmiddel ligt in het accent dat wij het medegeven.’ TEGEN-APHORISME: Aangezien het ware uitdrukkingsmiddel ligt in het accent dat wij het medegeven en het accent vanzelf komt, moet men zich om het accent niet bekreunen, doch zich wel afmartelen om het woord te vinden dat met dit accent kan uitgesproken worden, want geen twee woorden leenen zich tot hetzelfde accent. GRESHOFF: ‘Wanneer een menscheneter en een moralist een verschil van meening uitvechten, wordt de laatste in weerwil van de Geest, die volgens de legende altijd overwint, aan het spit geregen en geroosterd.’ TEGENAPHORISME: Wanneer een menscheneter met een moralist een verschil van meening uitvecht door den moralist aan het spit te rijgen en te roosteren overwint hij wel den moralist, maar niet den Geest, daar deze niet aan het spit geregen en geroosterd kan worden. De overwinning van den geest is dus alles behalve een legende. GRESHOFF: ‘Zij die het bestaan aanvaarden, de ja-broers, zijn waarlijk niet kieskeurig en hun groezelig kinderhandje is gauw gevuld. Zij die er zich geestdriftig | |
[pagina 401]
| |
over uitlaten, toonen daardoor alleen maar aan dat zij geen verantwoordelijkheidsgevoel bezitten en in hun geestelijke ontwikkeling achterbleven.’ TEGENAPHORISME: Zij die het bestaan niet aanvaarden, de neen-zeggers, zijn waarlijk kieskeurig en hun oude handen zijn maar niet meer te vullen. Zij die er zich malcontent over uitlaten toonen daarmede alleen maar aan, dat zij zich te veel verantwoordelijkheid aanmatigen en in hun geestelijke ontwikkeling vroeg oud werden. ***
Ik moet dus ook Toussaint tegenspreken. Dan maar zijn eerste aphorisme genomen: TOUSSAINT: ‘In deze reeks (boeken, feiten, menschen) zijn de boeken het belangrijkste, omdat boeken aan invloed eeuwig zijn; vervolgens komen in rang van belangrijkheid de feiten, omdat feiten stonden van eeuwigheid zijn; ten slotte komt de mensch, omdat de mensch, al is hij eeuwig noch belangrijk om te beschouwen, toch voor den medemensch een voorwerp van geduldige observatie wezen moet. De hond ook stelt in zijn vlooien belang.’ TEGENAPHORISME: In de reeks boeken, feiten en menschen is de mensch het belangrijkste omdat hij boeken en feiten maakt, vervolgens komen de feiten omdat feiten werkelijk zijn, ten slotte komen de boeken omdat boeken, al zijn zij noch eeuwig noch belangrijk om te lezen, toch voor eenige menschen een voorwerp van geduldige lezing schijnen te moeten wezen. De hond stelt ook in zijn vlooien belangGa naar voetnoot(1). ***
We zoeken de kortste aphorismen uit. De volgende zijn van P. Van Renssen: P. VAN RENSSEN: ‘God is ons dichter bij en verder af dan wij denken.’ TEGENAPHORISME: God is ons noch dichter bij noch verder af dan wij denken. | |
[pagina 402]
| |
P. VAN RENSSEN: ‘Wie alles verliest blijft God over; wie alles gewonnen heeft blijft van God ontdaan.’ TEGENAPHORISME: Wie alles verliest verliest alleen God; wie alles gewonnen heeft won alleen God. P. VAN RENSSEN: ‘Moest een mensch zich niet altijd weer verwonderen omdat dit toch zoo onbegrijpelijk vreemd is: leven en zijn.’ TEGENAPHORISME: Moest een mensch zich niet altijd weer verwonderen omdat dit toch zoo vanzelfsprekend eenvoudig is: leven en zijn... P. VAN RENSSEN: ‘Hij is gelukkig die zich aan het grootere kan gewonnen geven.’ TEGENAPHORISME: ‘Hij is gelukkig die zich aan het kleinere kan gewonnen geven. P. VAN RENSSEN: ‘Houd niets vast dat u niet behoort. U behoort alleen uzelf en dit is kostbaarder dan alle dingen.’ TEGENAPHORISME: Houd niets vast dat u behoort. U behoort niet eens uzelf en dit is kostbaarder dan alle dingen. ***
Enkele wijsheden des vierden wijze: Hendrik van der Wal: H.V.D. WAL: ‘Als we naar een beschreven verleden en niet naar een onbeschreven toekomst gingen, zou de school misschien een goede voorbereiding voor het leven zijn.’ TEGENAPHORISME: Als we naar een beschreven toekomst en niet naar een onbeschreven verleden gingen, zou de school misschien een goede voorbereiding voor het leven zijn. H.V.D. WAL: ‘We zouden waarlijk in een betere wereld leven als vrouwen niet steeds bij een afwijzing, maar integendeel bij een aanvaarding ons haar vriendschap aanboden.’ TEGENAPHORISME: We zouden waarlijk in een slechtere wereld leven als vrouwen niet steeds bij een afwijzing, maar integendeel bij een aanvaarding ons haar vriendschap aanboden. H.V.D. WAL: ‘De loop der geschiedenis? Geestdrift en heldhaftigheid bouwen een schip om nieuwe werelden te ontdekken, maar Gezond Verstand gooit ze overboord en maakt er een woonschuit van.’ TEGENAPHORISME: De loop der geschedenis? Gezond Verstand bouwt een schip om nieuwe werelden te ontdekken, maar Geestdrift en Rechtvaardigheid gooien het overboord en maken er een rooverschip van. *** ‘Quand on a fait cent vers et deux feuilles de prose, il faut se reposer dix ans’, schreef Malherbe. Iets in dien aard zou men de aphoristen moeten aanraden: Wanneer gij in u de lust waarneemt tot het schrijven van een aphorisme, denk er dan over na tot gij van het schrijven afziet. G.W. |
|