Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1939
(1939)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 374]
| |
IToen hij onder hen, die binnen waren
trad: opeens, gelijk een straal,
lag een vreemde glans, als van gevaren
over d'open ruimte, rond hem, van de zaal
die hij lachend doorschreed, om een waaier
aan een hertogin terug te geven,
dezen warmen waaier, die zooeven
door zijn wil gevallen was, en waar er
niemand was, die met hem deelde
d'open vensternis (vanwaar de boomen,
als hij enkel naar ze wees, tot droomen
werden) ging hij naar de tafel, waar men speelde
en hij won. Maar hem ontging
geen van al de blikken, die hem golden,
twijfelende of die van liefde spraken,
en ook die in spiegels vielen golden,
Hij besloot ook heden weer te waken,
als de laatste lange nacht, en deed
met zijn harden blik een meisje blozen,
met zijn blik, die was of hij van rozen
kinderen had, die waren uitbesteed.
| |
[pagina 375]
| |
IIIn de dagen (waren het wel dagen?)
toen de stroom zijn allerlaatst verlies
van zich schudd' en weigerde te dragen
en hem, heffende in haar vlagen,
op de steenen van den oever wierp,
drong hem eensklaps een van deze namen
in 't geheugen, die hij vroeger droeg.
En hij wist het weer, hoe levens kwamen
als hij wenkte, als hij vroeg.
Levens kwamen, warm nog van het sterven,
die hij, doemeling tot derven,
verder leefde, middenin;
of de nog niet gansch voltooide levens,
en hij wist ze nieuwe kracht te geven
en zij kregen nieuwen zin.
Soms was hij doorzichtig als het water
al de zonden, die hij eens beging,
maar dan leek hij, een seconde later,
weer de minnaar van een koningin.
Altijd was wel een bestaan te vinden,
het ongebruikte lot van kinderen,
dat, als had men het niet gewaagd,
afgebroken was en weggejaagd,
vond hij weer en nam het in zich op;
want hij hoefde enkel maar het hol
van zoo'n prijsgegeven lot betreden
of de geuren zijner mooglijkheden
waren weder warm en vol.
louis de bourbon.
|
|