Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1939(1939)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 294] [p. 294] Gedicht ‘Vanitati enim creatura subjecta est non volens, sed propter eum, qui subjecit eam...’ En waar geraniums en fluwelen flieren tot aan den bossenrand haar voetspoor sieren weet zij haar bloed en schreit en lacht en dringt haar lichaam in den engen boog en zingt en geeft de bloemen wondre namen en siert met kruid van wilde bramen het lokkenhaar dat smalle schouders streelt en dat verward in gulden tressen speelt omheen den hals, die licht-gebogen naar 't oor toenijgt en schier bewogen het weeldrig hoofd met al zijn prachten draagt gelijk een jonge stam die rank zijn loovers schraagt. En in den morgen met de geuren van meloenen het parelbessen bosch met àl zijn vermilioenen sprankels, en bij de beek fris als een annanas legt zij haar lendenen in 't koele lisgewas. En buigt haar soepel lijf over den waterspiegel en schouwt diep in den stroom het blanke beeldgewiegel van zichzelf en kent de schoonheid van nabij.... en streelt van vreemd geneugt haar slankgewassen dij en droomt van bomen met de gouden mirabellen en ster-reinetten schoon van kleur als wijn! (Maar uit een kouden steen springen de waterwellen en ook de edelweis bloeit boven een ravijn...!) [pagina 295] [p. 295] Wie schonk haar èèns een wond van vuur en ijs? Wie vult den mond met distels en met rozen? Is dit het heiwee soms naar 't aardse paradijs, dat om het naakte vlees doet huiveren en blozen.... Zij dekt haar schaamtevrucht met een karmijnen doek, om onbesliste pijnen te vergeten.... en waadt doorheen den vloed en plant slechts in dit moerenbed den vorm van haren voet. robert franquinet. Vorige Volgende