| |
| |
| |
Gestalten in 't verleden
door M.E. Belpaire
XIII
Vóór De Panne, op dien 15 October onzer aankomst, stonden 's avonds al de visschersschuiten van 's strand, gereed om te vertrekken naar veiliger wateren. Op ieder brandde een lichtje, wat een feeëriek uitzicht gaf, weinig in verhouding met de treurige omstandigheden. Juffr. Duykers gaf later, in onzen Belgischen Standaard, een allerliefste beschrijving van dit Venitiaansch feest in oorlogstijd. Zij en Elisabeth Mansion gingen 's anderendaags, te voet, naar Veurne om pak en zak terug te halen, die we aan het melkboerkarken hadden toevertrouwd.. Zij hadden een knaap, met een kruiwagen uit De Panne meegenomen, want eenig gerij was niet te vinden. Alles was tot het primitiefste teruggebracht. Ik moet zeggen dat ik dat erg apprecieerde en mij inbeeldde dat het leven, na den oorlog, veel in eenvoud zou gewonnen hebben. Hoe ik mij illusioneerde!
Veurne vonden zij vol krijgsvolk en druk verkeer. Alles was verwarring en angst. Wat zou de volgende dag aanbrengen? Niemand wist het: noch de hoogste militaire overheid: de Koning, noch de geringste soldaat of de eenvoudigste onderdaan. Een zelfde spanning beheerschte de geesten, van hoog tot laag, maar dat juist bracht die verbroedering die zoo troostend werkte in dien tijd.
Van den Zaterdag 17n af, begon weer het kanongedonder; dan reeds stonden de schaarsche scharen gereed om den Duitscher weerstand te bieden - heldhaftig verweer! Na den uittocht uit Antwerpen, na de verwarring en uiteendwarreling, hadden vorst en leger zich herpakt, en zouden niet meer wijken. Was het niet koning Albert die Antwerpen had willen
| |
| |
ontruimen? Zoo redde hij zijn leger en tegelijk zijn land. Met een handsvol afgematte strijders bood hij weerstand aan het ontzaggelijk Duitsch geweld. De slag van den IJzer was begonnen.
Een voorrecht is het ons, zwakke vrouwen, geweest, er al de fazen van te mogen meeleven.
Zoo goed als voor natie en leger, was ook ons leven in de war gestuurd en moest stilaan weer vaste plooien nemen. In 't eerste wisten wij niet goed waar met onzen tijd naartoe. Gelukkig hadden wij de kerk, de godsdienstige oefeningen en dan de zee... Veel gingen wij op wandel. Den Zondagnamiddag, naar die villa, nabij St Idesbald, die men van den Vrijdag af was beginnen te ondermijnen. Een echte citadel was het en 120 K. dynamiet waren noodig om ze te doen springen. De lift kon 3000 K. dragen en had blijkbaar moeten dienen voor een kanon om Duinkerke of de Engelsche kust te beschieten. Een breede, gemakkelijke weg, leidde tot het gebouw dat men zoo argeloos had laten oprichten. Het had 450.000 fr. gekost en was bewoond door een eenvoudigen Duitschen concierge. Alles was in beton. Wij raapten een stuk van de ruiten op: duimdik kristal.
Een Engelsch eskader begon in den namiddag de kust, in de richting van Oostende te bombardeeren. Dat zou voortaan dagelijksch vertoon zijn, en uit onze villa aan zee, konden wij alles gemakkelijk volgen. Terwijl wij rustig aan 't soupeeren waren, in de reeds gevallen duisternis, ging de gaz plots uit. Slechts naderhand bedachten wij dat de gazometer, te Nieupoort, door een projectiel moest getroffen geweest zijn. Petrollicht zou voortaan, en heel den oorlog door, de eenige redding zijn; maar niet altijd gemakkelijk was het aan petrol te geraken. Alles moest uit Duinkerke komen. Gelukkig hadden wij weldra kennis gemaakt met een officier die er geregeld naartoe ging.
Begeerig waren wij natuurlijk naar nieuws, van welke zijde ook, en in 't begin kwam dat slechts van hooren zeggen. Geen blad dat inlichtte. Uren lang bleef men wachten om een blad papier op te vangen dat te Duinkerke gedrukt werd en dat wij ‘le canard de Dunquerque’ noemden, daar het zoo fantas- | |
| |
tisch opgesteld was. Gretige handen snapten het weg voor de neus, daar iedereen al even nieuwsgierig was. En wij geloofden zoo weinig van wat daar in stond. Langen tijd, zelfs toen we reeds in De Panne waren, weigerden wij aan te nemen dat Antwerpen gevallen was.
Den Dinsdag 20 October kwam ik op den dijk vier Fransche soldaten tegen, die doelloos rondslenterden, niet wetende waar te logeeren. Wij namen ze in de villa op en door hen vernamen wij hoe de Aisneslag - de Marne - volkomen gelukt was. Zij waren vol moed en hoop, en zeiden: ‘Nous aurons la victoire, mais ce sera dur; il faudra un grand effort. Et quelle guerre!’
De Franschen begonnen, in grooter getal, de afgetobde Belgen ter hulp te komen. De Panne was er vol van, den Woensdag, krijgvolk te voet, te paard, en wat was men blij hun uniform te ontwaren, midden onze ontredderde jongens! Die hadden toch stand gehouden alleen, enkel bijgestaan door de fusiliers marins van Admiraal Ronarch. 't Werd tijd dat Franschen en Engelschen bijsprongen.
Wat moet onze koning dan angstige dagen beleefd hebben. Ik kende hem niet. 't Zou nog drie jaren duren voor ik in persoonlijk contact kwam met dien edelen mensch - een man, in de hoogste opvatting van het woord - maar ieder zag naar hem op, als naar den standaard van Recht en Eer.
Hoe wijs wist hij wat hem overbleef aan manschappen, te sparen, een gering, gehavend leger. Te wederstaan aan de ruimere, avontuurlijke plannen der Franschen - van Generaal Foch, onder ander - en, koppig, het laatste strookje gronds van 't vaderland, te verdedigen.
De Generale Staf was te Veurne, maar de Koning, met de Koningin, bewoonde in De Panne, op den dijk, de laatste villa in de richting van Duinkerke. 's Zondags was hij in de mis te zien in de dichtbij gelegen kapel der Paters Oblaten. Zoo werd ons verteld. Wij bleven getrouw aan den parochialen geest en bezochten de dorpskerk. Hoe dierbaar werd ons dat eenvoudig tempeltje, waar stilaan zooveel herinneringen aan kleefden. Het was nederig, maar keurig versierd, met gepolychromeerde wanden, geschilderde glasramen; stil en
| |
| |
rustig. Wat al vurige gebeden werden daar gestort! Niet door ons alleen, door de vele brave Vlaamsche jongens, die er hun nood kwamen klagen voor den God van 't tabernakel. Proppensvol was de kerk in hoogmis en lof. In de latere Meimaand zongen de soldaten dat het een lust was om te hooren. Veel later nog, toen de oorlog bleef duren, de nood steeds nijpender werd, was het een alleraandoenlijkst tooneel, de jongens, bevuild en beklad, van uit de tranchées, te zien naderen tot de Heilige Tafel, na het lof - zij moesten niet meer nuchter zijn om te communie te gaan, in die gevaarlijke dagen. - 't Was winter; de deemstering viel; alleen de godslamp stortte haar rooden gloed... 't Was innig en onvergetelijk. Een dagelijksch tooneel was dat in die wintermaanden van den vergevorderden oorlog. Maar ik ben nog in 't begin. Een feest was het 's Zondags, in de hoogmis, de preek van Pastor Van Beveren te hooren, in echt, rijk-genuanceerd Westvlaamsch - een muziek in mijn ooren. Vooral op den Zondag dat er voor de overledenen gebeden werd, het De Profundis, dat hij voordroeg in de eigen verzen van Gezelle.
De Profondis klonk de bede... Hoe gaat het weer? Met het zoo karakteristieke: die om bijstand biddend bem.
En 's Zondags, na de hoogmis, die Brabançonne, die men rechtstaande aanhoorde. Die vroeger zoo banale tonen die nu heel het vertrappelde vaderland symboliseerden en ons telkens in tranen deden smilten.
De eerste begrafenissen van gesneuvelde soldaten waren ook aangrijpend. Na den dienst werd de kist eenvoudig neergelegd op 't zand, voor de kerk, met de nationale kleuren er op, en de priesters kwamen buiten de liturgische afscheidszangen zingen, beloofden verrijzenis en leven, midden in dood en gevaar. - Ja, wij kregen ons kerkske in De Panne lief.
Ten getalle van 20.000 kwamen de Franschen in den nacht van 21 op 22 October de Belgen aan 't front versterken, vertelde men ons. Daar tegenover stonden de Duitschers met 90.000. Op de Marne afgestooten keerden zij nu hun geweld noordwaarts toe. Eens te meer zou de beslissing bij de onzen liggen.
| |
| |
De inzet van den oorlog is door allerlei theorieën vervalscht en omneveld geweest. Nu zou het toch voor alle oogen moeten blijken welk een zegen het voor ons land is geweest, te ontsnappen aan den Duitschen greep. Van eerst af hebben wij den oorlog niet anders aanschouwd dan als een episode van de eeuwige worsteling tusschen goed en kwaad, tusschen beschaving en barbaarschheid, tusschen de levenbrengende liefde en het bruut geweld.
Het is nu mode geworden de geestdrift die allen bezielde in 't begin van den oorlog, belachelijk te maken; enkel de gruwelen van dien abnormalen tijd in 't oog te houden, en weer te doen aan haarklieverij, aan alles te onderwerpen aan een zoogezegde critischen geest. Noodlottige geestgesteltenis! voortspruitende uit een rationalisme dat geen antwoord heeft voor de diepere levensvragen. Te lang hebben wij naar die taal geluisterd. Vergis ik mij zoo ik denk dat zij vooral uit Duitschland kwam? Uit de vage nevelen eener ongezonde en valsche philosophie. Mijn leven lang heb ik de Vlamingen gewaarschuwd tegen dat Germanisme dat in strijd is met hun gezond levensrealisme. Ik hoopte dat de oorlog een bloedige maar definitieve genezing zou brengen. Maar de zelfde miasmen walmen weer op...
Het volk, aan zich zelf overgelaten, ontsnapte aan deze vervalsching der groote waarden. - De zoogezegde intellectueelen zijn het gevaar. Wat hebben wij ze in den oorlog leeren duchten en vermaledijden. - In één opwelling was ons volk opgestaan om zijn vrijheid, zijn geboortegrond te verdedigen. In de tranchées gingen Vlaming en Waal broederlijk om. Later maar kwam het artificieele dat sommige, meest in veiligheid verblijvenden, mengden bij de bitterheid der beproevende dagen.
Verre van mij te willen beweren dat de Vlamingen geen reden tot klagen hadden. Het is niet mijn voornemen iets te verzwijgen van het onrecht hun aangedaan. Hoe menigmaal kwam ons in den geest: ‘Oh! had men recht gedaan aan rechtmatige eischen, wat al ellende en verwikkeling ware gespaard geweest!’ - De reden lag echter niet in een tegenstelling of gemis aan verstandhouding tusschen Waalsche en Vlaamsche frontsoldaten.
| |
| |
De Franschen kwamen nu wel geregeld toe, maar ontzaggelijk waren de krachten die zij moesten bekampen. In den nacht van den Vrijdag 23 gelukte het den Duitscher over den IJzer te geraken. Zij werden weliswaar terug gedreven. Legeraalmoezeniers die ik op den dijk ontmoette, zeiden mij: ‘Gisteren was 't goed, maar vandaag is het heel goed’. Men leefde zoo in hoop van dag tot dag. 's Avonds hadden wij zes andere aalmoezeniers om te soupeeren en te logeeren, drie Vlamingen en drie Walen. Het ging op zijn primitiefst; lakens hadden wij niet voor al de bedden en wat eten betreft was het even armoedig. Ik herinner mij dat om hun gekookte eieren te eten zij enkel soeplepels kregen. Maar zij waren zoo doodmoe van 't front terug gekomen, dat zij zich alles lieten welgevallen en als een weelde aanzagen. 's Anderendaags vertrokken zij voor dag en dauw. Het weer bleef zeer zacht, al was het nu eind October, en niet alleen genoten wij van 't eeuwig schouwspel der zee, maar nog van het zoo innemende landschap dier duinenstreek. Het natuurschoon was nog niet geschonden in die eerste dagen van den grooten oorlog. Wij hadden al niet veel anders te doen en ondernamen lange wandelingen. Onder ander door wat men noemde: ‘le chemin des artistes’, een pad kronkelend aan den voet der duinen, langs een beekje met knotwilgen omzoomd. Een getemperd licht speelde door de bijna ontloofde takken, verguldde hier en daar nog een rillend bladje. Wat was het er rustig en innemend schoon! - En niet ver van daar moorderij en ontzetting. Heel dien tijd door was het, dezelfde tegenstelling tusschen dood en leven, akeligheid en poëzie. Maar niet door zijn triomf heeft Christus ons gered, wel door het bittere van Zijn lijden en vernedering.
Een der wrakken van dezen noodlottigen tijd vonden wij bij het dorp, toen wij op de groote baan terugkwamen, uit het ‘pad der artisten’ - een meisje, nevens de gracht gezeten. Zij was een soldaat gevolgd, wie weet uit welke streek? en die had ze daar verlaten. Wij deden wat wij konden voor 't arme schepsel, maar hoevelen verkeerden in denzelfden nood!
Den Zondag 26 ondernamen wij nog een langere wande- | |
| |
ling, te voet langs het strand, tot aan Coxyde. Wij wilden daar den hoogsten duin van de streek, den ‘Hoogen Blikker’, beklimmen, in de hoop iets te ontwaren van wat daarachter, in de plein, gebeurde, van onze strijdende jongens. En inderdaad, de blikken konden een heele vlakte overzien, Wulpen, Sint Joris. De strijd moest in vollen gang zijn. Hier en daar was er brand. In de richting van Nieupoort stegen gedurig witte wolken op. Wij keerden terug, langs de duinen, in den invallenden avond. Het verre kanongebof stoorde de vrede niet; maar in den nacht steeg de wind plots op en de storm loeide. De storm mocht wel loeien, want op den Maandag scheen alles te begeven. Allerlei nieuws werd rondgestrooid: dat de Koning naar Berghes vertrok; dat de Koningin de wijk nam, Frankrijk in. Niets van dit alles was waar, maar hevig woedde de strijd en 't gevaar was nijpend. Had ik het geweten, twee mijner jonge neven waren er aan blootgesteld: de eene zou sneuvelen, de andere zwaar gekwetst worden. Met zeven stonden zij onder de wapens, de klein-kinderen van mijn oom Alfred Belpaire, die zijn kruisdood had doorworsteld toen zijn aangebeden vrouw hem achterliet met zeven weezen. Laat getrouwd had hij op haar heel den hartstocht uitgestort van een gevoelige, zeer ingekeerde natuur. Niemand duldde hij bij de panden die zij achtergelaten had, niemand mocht haar plaats innemen, tenzij het zeer jonge meisje die ik toen was. - Als zeven zwaarden, kreeg ik toen die zeven weezen in 't hart, te samen met den doop der smart. Nu waren zij zelf getrouwd; eenige overleden, en hun kinderen streden met vurige vaderlandsliefde. Ik wil die noemen: Michel en Vincent Hanssens - later kwam Emmanuel of Manou ook aan 't front; Charles Belpaire-Woeste; Adolphe Siret; Maurice Belpaire - zijn twee broeders, Raymond en Alphonse kropen later onder den draad de grens over; Alfred en Louis de Mahieu. Maurice was slechts 16 jaar
toen hij dienst nam. Den 26 October werd hij zwaar in den rug gewond, na allerlei struksie en lijden naar Calais gevoerd en geraakte eindelijk in Engeland, waar hij goed verzorgd werd. Genezen, kwam hij aan 't front terug waar hij meevocht tot het einde. Vincent Hanssens sneuvelde op een dezer late
| |
| |
Octoberdagen, men heeft nooit juist geweten wanneer. Adolphe Siret bleef meer dan 24 uren, zwaar gewond op 't slagveld liggen en werd door de Duitschers opgeraapt.
Wij waren echter van dit alles onwetend, op die rijke Octoberdagen 1914. October is de maand van den wijnoogst. Welig werd de rijke wijn van 't sacrificie, het bloed, toen geplengd.
Den Dinsdag 27 kwam weer versche versterking aan vanwege de Franschen: jagers van Afrika, in schilderachtig costuum. Roode broek in hooge botten, breede roode ceinture, licht-blauwe jak, hooge, roode muts.
In den namiddag van den Woensdag 28 kregen wij voor de villa een zeeslag in miniatuur. De Engelsche en Belgische schepen begonnen plots, op een vast punt, in de zee te schieten, ongetwijfeld op een onderduiker. Het water schoot in stralen op. Het was feeëriek. Eindelijk, na twee geweldige detonaties, steeg een reusachtige waterstraal op. Het was gedaan, en het grootste der Engelsche schepen keerde majestatisch naar zijn vorigen post terug.
Dienzelfden dag begon men te spreken van de sluizen open te zetten om de Duitschers onder water te brengen, wat werkelijk geschiedde.
Dr. Aug. Fierens zagen wij op den dijk passeeren op den Donderdag. Wij deden hem teeken; hij kwam met ons middagmalen en hij verhaalde ons zijn odyssee: hoe hij er in gelukt was, na den val van Namen, langs Frankrijk, terug aan 't Belgisch front te geraken. Men was zoo blij in die dagen weer kennissen, bevriende gezichten te ontmoeten.
Den volgenden dag - Vrijdag 30 October - waaide weer een paniekwind. De Duitschers waren, te Ramskapelle, over den IJzer gekomen. Reeds vielen er shrapnells te Oostduinkerke. Vluchtelingen kwamen van alle kanten naar de nog veilige Panne. Men wist niet meer waar ze onder te brengen. Achter de villas stonden de wagens van den nu niet meer rijdenden buurttram. Die moesten maanden lang tot woning dienen voor verscheidene families. Op den Zaterdag was de moed weer boven gekomen en de schrik geweken. Geregeld kwam versche Fransche versterking aan. Uitheemsche troepen,
| |
| |
waarover allerhande praatjes de ronde gingen: dat de Senegaleezen de ooren afhakten en collectionneerden, enz. De overstrooming begon nu ook haar waters te spannen tusschen ons en den vijand, zoodat men weer veiligheid voelde. Op den Zondag 1 Nov. - den grooten hoogdag van Allerheiligen - blonk een lentezon en de lucht was zoo zoel dat wij soldaten baden in de zee zagen nemen. Proppensvol was 's morgens het kerksken in De Panne en veel jongens gingen devoot te communie. Ook de hoogmis werd druk bijgewoond. Wij wilden den zieledienst 's namiddags niet missen, maar wandelden toch eerst wat langs het strand, in de richting van Duinkerke, om van de koesterende zon te genieten. Onze koning moest ook verleid geweest zijn, want wij ontmoetten hem met zijn aide-de-camp. Zijn hooge gestalte was licht te herkennen, afgeteekend op het wijde van strand, zee en hemel. Langs de duinen wilden wij het dorp weer bereiken. Daar was een boschke van kreupelhout dat echt verleidelijk was, midden in het barre zand. Nauwelijks waren wij het binnen getreden of wij hoorden een gesis dat wij maar al goed kenden! - een obus. En zoo dichtbij. Een tweede en derde volgde. De eerste obussen op Veurne. De laatste zouden het niet zijn, en weldra was de Generale Staf verplicht het schilderachtige stadje te verlaten, getuige van die eerste tooneelen van den IJzerstrijd. De overheden der geallieerden waren er door den Koning ontvangen geweest: de generaals Joffre en Foch, French en Lord Kitchener, Poincaré en Millerand. Zelfs een revue werd er gehouden. De Duitschers zouden dat natuurlijk niet onbelemmerd laten gebeuren. Het moest vijandelijkheden uitlokken. Zoo was die zonnige hoogdag toch nog gestoord door de oorlogsbedreiging. Nooit op die dagen was angst of kommer ver.
Op Allerzielendag liep het dorp vol van onze soldaten die, op rust, uit Nieupoort kwamen. Zij braken eenvoudig de ledige villas binnen om logies te vinden en vernielden er alles zonder om te zien. Bij ons kwam een officier vragen of wij vijftig man konden opnemen. Gelukkig vond hij elders oplossing.
Een aangenamer bezoek was dat van onzen neef, Luc Her- | |
| |
toghe, die ofschoon hij zijn medicale studie niet voleind had, toch dienst deed als militair dokter. Door hem kregen wij nieuws van Jules Belpaire, die onder 't bombardement van Antwerpen, zoo Luc vertelde, iedereen moed gaf door zijn koelbloedigheid, overal meehielp, een handje leende. Luc sprak ons ook over den moed der Belgen. Zelfs de Duitschers waren in bewondering voor hun dapperheid. De vlag van het 5de linieregiment werd gedecoreerd te Ramskapelle, die van het 7de te Nieupoort.
Den volgenden dag kregen wij een militair schouwspel van anderen aard. Wij waren naar het dorp gegaan om andermaal het artistenpadje door te wandelen toen wij heelder regimenten tegenkwamen die met schetterend muziek naar het strand togen. Benieuwd, deden wij ommekeer en volgden ze. Op het strand hadden zij zich gevormd in een groot carré. Wij vroegen ons af wat er ging gebeuren, of men daar ook een vlag ging decoreeren, toen wij twee sukkelaren, met knikkende beenen, zagen verschijnen, ieder opgeleid door een gendarme en begeleid door een aalmoezenier. Men zeide ons dat het deserteurs waren die men ging fusilleeren. Wij keerden ons af, teleurgesteld en bedroefd. Doch gelukkig had men hen slechts schrik willen inboezemen door dit strijdappareil en de Koning schonk hun genade.
Een aantal Fransche manschappen, uit de kanten van Arras en Amiens, kwamen weer den Woensdag avond (4 Nov.) aan, ook guides van bij ons. Waar al die troepen gelogeerd? De kerk, de casino, alles geraakte vol.
Op den Donderdag 5 Nov. was het weer in 't dorp de bontste wemeling van troepen van allen aard en alle kleedij. Paarden, muilezels, karren, mitraljeuzen, het dwarrelde alles door elkaar. Twee aalmoezeniers waaronder E.H. Arthur Boon, kwamen ons op de villa nieuws geven van Jules Belpaire. - Arthur Boon en Jules Belpaire waren te samen professor geweest op het St. Romboutscollege te Mechelen. - Zij gaven ons tevens nieuws van het front. Volgens hen bleven er nog slechts 25.000 Belgen over, maar die streden heel dapper. Ook van hun officieren zeiden zij veel goeds.
Op den zelfden dag, kregen wij ook - eindelijk! - nieuws
| |
| |
van onze familie in Engeland. De pastor van De Panne, E.H. Van Beveren, die later zoo'n goede, intieme vriend moest worden, bracht een brief van Frédéric Belpaire. Hij, en zijne familie, alsook mijn broer met de zijnen, was gevestigd te Oxford. - De Belpaires hadden den pastor goed gekend onder hun verblijf in De Panne, en zelfs had Pastor Van Beveren latijnsche lessen gegeven aan den zoon, André.
Oxford, de stad van geleerdheid, het mooie middeneeuwsche schrijn, moest de laatste levensdagen zien van Frédéric Belpaire. Meer dan tachtig jaar oud, kon hij toch zijn liefdadige gewoonten niet laten varen. Hij stichtte er een conferentie van St. Vincentius a Paulo, ten voordeele der Belgische vluchtelingen. Ook Persyn, met zijn talrijk kroost had de wijk genomen naar Oxford. - Waar kon hij beter zijn? - Hij ook zette er zijn studieus leven voort en schreef er zijn Glance over de Vlaamsche letterkundige geschiedenis, om de Engelschen in te lichten over ons roemrijk verleden. Tusschen de twee mannen ontstonden nauwe banden van vriendschap en wederzijdsche vereering, en Frédéric Belpaire stond peter voor Persyns zoon, Albert, die te Oxford geboren werd.
De Belgische aalmoezeniers die wij aantroffen spraken niet met veel lof over de houding der Franschen tegenover de onzen. Zelfs jegens de gekwetsten toonden zij zich onvriendelijk. En toch, zonder den Belgischen wederstand, ware de vijand tot in 't hart van Frankrijk gedrongen. Hoe anders handelden de Engelschen die de geringste vluchtelingen prinselijk ontvingen!!
Te Yperen concentreerde zich de Engelsche macht. Het bombardement van deze eenig-schoone stad begon den Vrijdag 6 November. Denken dat de prachtige hallen, de St. Martenskerk, gingen vernietigd worden vliemde als een priem door het hart. Barbaren! - Ook op Veurne begonnen den Zaterdag-nacht weer bommen te vallen, maar voor 't overige was de vijand overal tegengehouden, ook te La Bassée.
De schepen waren voor onze villa weer verschenen en den Zondag 8 Nov., 's namiddags, hadden wij de verrassing van een kanonschot, dat heel de villa plots deed daveren. Het werd vanuit een groot Engelsch schip gelost dat dicht bij
| |
| |
't strand kwam staan, zoo dicht dat men ieder detail kon ontwaren. Na dat schot, verwijderde zich het vaartuig, terwijl een avion er boven vloog.
Al die tafereelen uit de zee waren hoogst interessant, maar op het strand was het niet minder pittoresk toen wij er de ‘goumiers’ zagen verschijnen, op hun elegante arabische paarden, met wuivenden mantel, turbans en burnous. Een van hen was heelemaal in 't rood gekleed en men zeide ons dat die hun priester of derviche was. Zij werden weldra een familiair zicht in het landschap van De Panne, maar toch was er iets uiterst exotisch in die nerveuze paardjes te zien stijgen op de zandige duinen van Vlaanderen. Altijd riepen zij mij voor den geest den bonten stoet der Drie Koningen ten tijde van Christus.
De zoon van den heer Collon was hem uit Engeland komen bezoeken en door hem vernamen wij de bijzonderheden van wat te Antwerpen voorgevallen was na ons vertrek. De stad, zoo hij vertelde, was door Louis Franck, voorzitter van het internationaal comité, overgegeven geweest en Strauss deed dienst als burgemeester. Groot was de teleurstelling van de Duitschers geweest, ze ledig te vinden. Slechts 10.000 inwoners waren nog gebleven. Het goud was weg, alsook de platen om deviezen te drukken. Het petrol had men laten vloeien. Er was geen voorraad meer. In 't bombardement hadden 21 menschen het leven verloren. De Duitschers vleiden zich met de hoop alles tot een normalen toestand te zien terug keeren, handel en nijverheid heropbloeien. Men weet hoe zij bedrogen werden.
Niet enkel nieuws bracht ons het bezoek van den heer Collon; ook een verandering in onze levenswijze moest er het gevolg van zijn. Hij ging zijn familie medenemen naar Engeland, zoodat zijn vader en zijne zuster heel alleen bleven op het Swiss Cottage. Wij besloten ze te gaan vervoegen en huis voor hen te houden met onze twee meiden. Op de villa Joliette kregen wij meer en meer mannen te logeeren. - Op den Maandag 16 November twintig en een sergeant. - De winter begon ook te nijpen en in onze groote villa op den dijk, waren wij blootgesteld aan de hevige winden. Niet zonder
| |
| |
spijt echter verlieten wij de vriendelijke Villa Joliette die ons geherbergd had in de eerste dagen van onze ballingschap. Het Swiss Cottage zou voortaan ons verblijf zijn, en, hadden wij 't geweten! vier jaar lang. Op een binnenweg gelegen, was het meer ingesloten; maar men miste er het eenig spel der zee.
Wat al menschen moesten zijn drempel betreden! Het trapken opstijgen dat door de glazen deur leidde naar de eenige huiskamer. Geen middel om te zeggen dat men niet thuis was. De bezoekers vielen binnen, zonder melding of oorlof. En zij waren allen welkom, soldaat of minister, aalmoezenier of piot, Vlaming of Waal. - Gezegende dagen van verbroedering en gedeeld gevaar.
|
|