Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1939(1939)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 185] [p. 185] Cantiek voor een jonge priester Gezalfd, geteekend, Godverbonden, van aardsche zorg en vrees bevrijd, hebt gij, geheiligd, 't Woord gevonden om alle blijheid uit te monden ver over tijd en eeuwigheid! Naar d'opdracht van den bisschop vaardig, gerezen in Gods licht en vuur... de wereld glimlacht, vindt het aardig. Wij weten 't ook: we zijn onwaardig, het is een goddelijk avontuur... Geroepen worden, plots erkennen het klare breken van dien kreet, zich aan dit hemelsch lied gewennen terwijl op zilvren vleugelpennen de seraf d'eeuwge verten meet. En toch! ge zijt het nu. Het wonder is stil en groot aan u geschied, niet met den flits van storm en donder... en toch... bezwijkt gij schreiend onder den pijl die Hij naar u afschiet. Men ziet u staan. Gij kunt beginnen: het Brood ligt op de Tafel klaar. Gij stamelt nog, gij leert beminnen, gij smeekt om rust in ziel en zinnen. Het wordt een vreemd en schoon gebaar. Het is haast om niet te gelooven wijl men de Consecratie belt en d'engelen den Vader loven wanneer de Geest gaat zweven boven het Lam door u terechtgesteld. [pagina 186] [p. 186] Gij weet niet hoe gij dit zult zeggen, een bloesem geurig als jasmijn, alles wilt gij u nu ontzeggen voor dit geluk: God neer te leggen in 't hart dat snakt naar dit festijn! Maar als gij, tot dit ambt verkoren, dienaar den Meester niet onwaard, de schroef ook door uw hand voelt boren dan bloeit uit bloedig wondengloren de Liefde tot den dood aanvaard. Geteekend stapt gij door de straten: men kijkt u aan, gezegelmerkt. De wereld speelt maar voort zijn haten. Gij duizelt soms: ben 'k niet verwaten? Maar 't is een Ander Die u sterkt. G'herleert het woord dat lang vergeten in zware hoofd weer helder klinkt, gij troost den mensch die moegereten de prooi van duizend wilde beten straks in verloren slaap verzinkt. Gij doopt in water rein gewasschen de zielen met den Geest doorvlamd, als satan 't kind reeds komt verrassen richt gij 't, zijn eersten groei ontwassen eer 't sluipend gif het merg verlamt. Gij breekt en brijzelt, absolveerend de keten rond het hart geboeid, gij zuivert wat men, zich bezeerend en blind naar eigen wijsheid keerend niet tijdig uit de twijgen snoeit. De handen door mekaar gevlochten, vereend, verinnigd voor Gods blik, bezegelt gij voor verre tochten langs dal en heuvel, beek en bochten: men worstelt tot den laatsten snik! [pagina 187] [p. 187] Dan treedt gij zacht de kamer binnen, gij fluistert in het schemerlicht, gij zalft, vergevend 't spel der zinnen. Nu weet men eerst wat is beminnen en God herkent Zijn Aangezicht. De priester gaat, gemerkt, geroepen, verheven, vrijgesteld, gekeurd, prediker langs stegen en stoepen, op hem zal God Zelf Zich beroepen als Hij den nacht van 't oordeel scheurt. Getuige, voor den Meester zwerend, discipel, voortrekker, heraut, gewijde, dood en leven leerend, geen krans dan Zijne kroon begeerend als Hij u diep in d'oogen schouwt. Ik zing voor u, die Godverbonden, ontdelfd uit aardschen grond bevrijd, het Godswoord bevend gaat verkonden om allen jubel uit te monden ten oceaan van eeuwigheid. Ik zing voor u die groot en machtig, die zwak en klein verkoren zijt, TE DEUM juich ik, God indachtig, Wiens altaar gij omhelst waarachtig, Wiens Wezen uwe jeugd verblijdt! gery helderenberg. Vorige Volgende