| |
| |
| |
Kritiek van het racisme
door Max Lamberty
De grondstellingen van het racisme.
De grondstellingen van het racisme kunnen als volgt worden samengevat:
1o | alle rassen dienen tot twee groote groepen te worden herleid: de Noordsche, of Arische rassen, en de Oostersche rassen, waartoe ook de Afrikaansche en, over het algemeen, alle Kleurlingen behooren; |
2o | deze twee hoofdgroepen hebben geen gelijke waarde en dan ook geen gelijke rechten; het Arische ras is voorbestemd om eeuwig te heerschen, het Oostersche ras is voorbestemd om eeuwig te dienen; het Arische ras beschikt over de scheppingskracht, zonder welke geen Staat en geen cultuur mogelijk zijn; het Oostersche ras is voor eeuwig beroofd van deze scheppingskracht en is voor eeuwig tot een minderwaardige positie gedoemd; |
3o | de Germanen zijn de zuiverste tak van het Arische ras; |
4o | het diepste wezen van een ras schuilt in het bloed; |
5o | alle uitingen van het geestesleven zijn gebonden aan den aard van het bloed: dit geldt voor de zedeleer evenals voor de kunst, voor den godsdienst evenals voor de wetenschap; |
6o | de geschiedenis der volken wordt niet verklaard door den strijd tusschen koningen en keizers, niet door den strijd tusschen hoogere en lagere klassen, niet door den strijd tusschen uiteenloopende ideeën, maar wel door de tegenstelling en wisselwerking tusschen het hoogere en het lagere ras. |
Welke waarde hebben de racistische stellingen? Komen zij met de historische, sociologische en biologische werkelijkheid overeen? Zijn zij juist? Welke zijn haar tekortkomingen? Dienen zij de waarheid of verkrachten zij haar?
| |
| |
| |
De menschenrassen, de menschensoort en de natuur.
Alfred Rosenberg, schrijver van ‘Der Mythus des XXsten Jahrhunderts’ en voornaamste vertegenwoordiger van de racistische philosophie, onderscheidt in de wereld twee groote groepen van menschenrassen: de Noordsche groep en de Oostersche groep.
Die rassen zijn voor eeuwig van elkander gescheiden. Zij kunnen evenmin elkanders eigenschappen overnemen als een paard die van een arend zou kunnen verkrijgen. Het ras der heeren kan nooit een ras van slaven, het ras der slaven nooit een ras van heeren worden.
Rosenberg doet de geschiedenis der menschheid zeer laat beginnen. Inderdaad: de geschiedenis der menschheid begint niet met het bestaan van twee scherp gescheiden rassen, maar met het ontstaan van de menschensoort.
Het bestaan van de rassen is noch het begin noch het einde, integendeel slechts een moment van de geschiedenis der menschheid.
Ware hij begonnen met het begin, d.w.z. met het ontstaan van de menschensoort, had hij rekening gehouden met de overblijfselen van onze oudste voorouders, dan had hij moeten erkennen dat de natuur niet zulke scherpe grenzen getrokken heeft tusschen de verschillende rassen. De natuur ging niet racistisch te werk. Zij kent slechts één menschensoort. En zij heeft tusschen de verschillende takken van deze soort geen kloof laten gapen zooals er een bestaat tusschen de menschensoort en de apensoort. De huwelijken tusschen menschen van verschillend ras zijn niet tot onvruchtbaarheid gedoemd. Dat blanken, gelen en zwarten zich met elkander kunnen verbinden en kinderen kunnen telen, dat niet alleen bevruchting, maar ook bloedtransfusie mogelijk is, toont op besliste wijze aan dat in de natuur geen absolute scheidingslijn tusschen de verschillende takken der menschensoort getrokken is, terwijl zulks wel het geval is tusschen de menschensoort en alle andere soorten van levende wezens, d.w.z. alle diersoorten.
We zullen ons niet verdiepen in het vraagstuk van den oorsprong van den mensch. Wij stellen eenvoudig het voor eenieder tastbare feit vast dat, op het zuiver physiologisch
| |
| |
terrein, geen absolute scheidingslijn tusschen de verschillende rassen bestaat.
Rosenberg slaat overigens zijn eigen stelling stuk, wanneer hij die absolute scheidingslijn trekt, vermits hij betoogt dat het Noordsche bloed zich voortdurend vermengd heeft met het Oostersche.
| |
Welk is het criterium der superioriteit?
Er zijn rassen en rasverschillen. Dat is een feit.
Maar welk ras is de meest volmaakte verwezenlijking der menschensoort? Welk ras is het superieure ras? Waaraan kan men die superioriteit erkennen? Wat is, met andere woorden, het criterium der superioriteit? Is het de lichamelijke volmaaktheid en kracht? Is het de intellectueele bekwaamheid? Is het de zedelijke volmaaktheid, het moreele peil van de bevolking?
Zoo het de lichamelijke volmaaktheid is, dan bekleeden de Zwarten de eerste plaats. Dat heeft de Olympiade te Berlijn, in de hoofdstad van het racisme, bewezen.
Zoo het de intellectueele bekwaamheid is en zoo als index dezer bekwaamheid het getal Nobelprijzen kan in acht genomen worden dan zijn het de Joden die de eerste plaats bekleeden, want zij hebben naar verhouding het grootste getal Nobelprijzen behaald. 25 t.h. van de Nobelprijzen aan Duitschland toegekend, tot einde 1931, werden door Joden bekomen, terwijl de Joden slechts 1 t.h. van de gezamenlijke Duitsche bevolking uitmaakten. Steunt men op de intellectueele bekwaamheid, dan zou het Ras der Heeren wel eens het ras der Joden kunnen zijn.
Moet het criterium der superioriteit in het moreele peil van de bevolking worden gezocht? Dan kan de kroon der superioriteit aan geen enkel afzonderlijk volk of ras verleend worden, maar aan een uitgelezen schaar moreel hoogstaande menschen, die men in den schoot van ieder volk of ras aantreft en waarvoor nergens een vast percentage aan te geven is.
Is de beschaving het criterium der superioriteit? De beschaving geldt als een criterium. Maar wat is de beschaving? De sociologen zijn het daarover lang niet eens. Waar- | |
| |
aan moet de beschaving gemeten worden? Aan de politieke en sociale instellingen? Aan het getal scholen? Aan de grondigheid van het onderwijs? Aan de wetenschappelijke en literaire prestaties? Aan de technische toerusting? Aan het percentage der criminaliteit? Aan de aangeboren gaven? Aan de levenswijze?
Er is geen methode die toelaat de subjectieve waardeering door een objective meting van den beschavingstoestand te vervangen. Het is dan ook onmogelijk te zeggen welk volk het meest beschaafde is.
De geschiedenis laat in ieder geval toe te zeggen dat er, zoowel in het leven der Oostersche, als in het leven der Noordsche volken, momenten geweest zijn die algemeen gelden als momenten van hooge beschaving. Men denke maar even aan China, Indië, Egypte, Griekenland, Italië, Spanje, enz. Die momenten waren blijkbaar niet aan den aard van de bevolking gebonden. De momenten van hoogen glans, welke de aard van de bevolking ook was, werden gevolgd door momenten van inzinking, van onvruchtbaarheid en van slaap. Na een ‘Gouden Eeuw’ kwam steeds een ‘Pruikentijd’, zonder dat de aard van het land en de bevolking veranderde.
| |
De scheppingskracht als criterium der superioriteit.
De beschaving is overigens niet het criterium waaraan de racisten het eerst denken. Zij spreken van scheppingskracht en van cultuur. Wij kunnen dan ook nauwkeurig nagaan wat zij bedoelen. Sedert de 18e eeuw wordt in Duitschland, een onderscheid gemaakt tusschen cultuur en beschaving. Cultuur wordt opgevat als schepping van waarden, beschaving (civilisation) als nabootsing van het reeds geschapene.
Zooals hun voorloopers hechten de racisten het meest belang aan de schepping van waarden, die dan door de andere volken overgenomen worden. Wij begrijpen meteen waarom zij er zooveel prijs op stellen de scheppingskracht als een monopolie van het Noordsche ras te beschouwen.
De scheppingskracht, dwz. het vermogen om waarden te
| |
| |
scheppen, cultuur- en beschavingswaarden, is, in hun oogen, het beslissend criterium van de superioriteit.
Laten we dat criterium aanvaarden. Is de scheppingskracht een monopolie van het Noordsche ras? Is, want daarop komt het aan, de scheppingskracht aan den aard van het bloed gebonden?
Rosenberg spreekt liefst over de voorgeschiedenis die wetenschappelijk moeilijk te controleeren is en waar altijd meer plaats over is voor poëzie en legende dan voor objectieve vaststellingen. Het laat zich begrijpen. De gekende en wetenschappelijke controleerbare geschiedenis weerlegt volkomen zijn thesis.
Inderdaad: waar zijn de sporen van de pyramiden, de tempels en standbeelden, de wetboeken, de heldendichten, de wijsgeerige verhandelingen, de wis- en natuurkundige wetenschap te vinden, in deze gebieden van waar het Noordsche bloed gekomen is en dat door Noordsch bloed bewoond werd, namelijk IJsland en Scandinavië? Wat deden de bewoners van Scandinavië en Duitschland toen de Indiërs hun heldendichten schreven, toen de Egyptenaren hun pyramiden en de Grieken hun tempels bouwden, toen de Romeinen hun wetboeken samenstelden? Wat deden de Germanen toen Plato en Aristoteles hun werken schreven, toen Phidias het Parthenon ontwierp en uitvoerde, toen de Venus van Melos uit marmer gehouwen werd, toen Virgilius de Aeneas dichtte? Zij bestonden. Tacitus heeft ze voor het nageslacht beschreven. Zij leefden. Dat was al. Zij hebben geen sporen van hun scheppingskracht nagelaten, sporen waarvan de Duitsche racisten een overvloedig gebruik hadden kunnen maken.
De racisten laten zich daardoor niet ontwapenen. Wij weten het reeds: al wat in de Oudheid rond de Middellandsche zee en zelfs in Indië werd tot stand gebracht, is een vrucht van het Noordsche bloed. Die bewering, die nog te bewijzen valt, vermindert niets aan het feit, het even eenvoudige als onomstootbare feit, dat het Noordsche bloed niet vanzelf cultuurwaarden tot stand bracht waar het bestond en van het oogenblik af dat het bestond.
Naast de scheppingskracht vermelden de racisten ook de
| |
| |
‘Gestaltungskraft’, het vermogen om een gestalte, een vorm te geven, inzonderheid een vorm aan de volksgemeenschap, dwz. het vermogen om een Staat te bouwen.
Is het vermogen om een Staat te bouwen een monopolie van het Noordsche ras? Hier staan wij weer voor een onweerlegbaar feit, namelijk het feit dat het Oosten Europa vóór geweest is in het bouwen van Staten. Er waren Staten in het Oosten toen het eigenlijke Europa nog bewoond werd door stammen die geen andere organisatie kenden dan de meest primitieve, namelijk de horde en den stam, een organisatie die door de Duitsche sociologen trouwens op merkwaardige wijze werd beschreven.
Daarbij komt nog een ander feit: het Duitsche volk is het laatste geweest in Europa om zijn staatkundige eenheid te verwezenlijken. Eeuwenlang bleven de Duitschers verspreid in zoowat 350 koninkrijken, hertogdommen, prinsdommen, bisdommen, vrije steden en vrije heerlijkheden. Het Heilige Roomsche Rijk van de Germaansche natie was slechts een schim. Meer dan welk ander volk in Europa legden de Duitschers een volslagen gemis aan politieke ‘Gestaltungskraft’ aan den dag.
De scheppingskracht kan zich ook uiten op andere gebieden, namelijk op commercieel of industrieel gebied. En wij stellen hier vast dat vele van de meest indrukwekkende handels- en nijverheidsondernemingen van het moderne Duitschland, door Joden werden tot stand gebracht: A. Ballin, E. en W. Rathenau, H. en L. Tietz en vele anderen.
Er is nog een gebied waar de scheppingskracht der Duitschers zich liet voorbijstreven: in den schoot van het Semietische ras werden drie groote godsdiensten geboren: het israëlitisme, het islamisme en het christendom. De poging der Duitsche racisten om een nieuwe religie in het leven te roepen, komt bijna tweeduizend jaar na de vestiging dezer godsdiensten door de zoo gesmade, onvruchtbare Oosterlingen.
Van het marxisme zullen we hier niet gewagen. Het is wel in Duitschland ontstaan. Maar de theoretische grondslagen er van werden ook weer door een Jood gelegd.
| |
| |
| |
Ras en intellectueele geschiktheid.
Nu is het een feit dat niet alle rassen dezelfde gaven hebben. Er zijn namelijk, wat de geschiktheid en de begaafdheid op intellectueel gebied betreft, merkelijke verschillen tusschen de rassen vast te stellen.
De Negers - die door Rosenberg in de groep der Oostersche rassen worden gerangschikt - zijn, naar het schijnt, op intellectueel gebied slecht bedeeld. Maar niet alle Negers zijn even slecht bedeeld. Evenals niet alle Chineezen, Japanners, Joden of Blanken even goed bedeeld zijn.
Er zijn verschillen van ras tot ras. Er zijn nog grootere verschillen van mensch tot mensch in den schoot van hetzelfde ras, van hetzelfde volk.
Overal treft men, in den schoot van dezelfde ras- of volksgemeenschap, zeer uiteenloopende typen aan: heilige priesters naast onverbeterlijke zondaars, scherpzinnige geleerden naast hopeloos domme schepsels.
De intellectueele en moreele waarde van den enkeling is een individueel bezit. Er zijn verstandige Ariërs en domme Joden. Er zijn verstandige Joden en domme Ariërs. Er zijn moreele en immoreele wezens in iedere volksgemeenschap.
Moest de intellectueele en moreele waarde door het ras worden verleend, dan zouden alle leden van eenzelfde ras intellectueel en moreel ongeveer denzelfden aanleg hebben, wat nog nooit en nergens het geval was. Uit hetzelfde ras worden genieën en misdadigers geboren. Het Duitsche volk heeft het licht geschonken aan een Goethe en aan een Beethoven, tevens aan een Haarmann, den vampier van Dusseldorf en aan den massamoordenaar Weidmann.
De individueele aanleg wordt zelfs niet altijd van de ouders geërfd. De kinderen van eenzelfde gezin zijn nooit heelemaal gelijk. Zeer merkwaardige ouders hebben dikwijls zeer middelmatige kinderen. Zeer middelmatige ouders kunnen aan geniale kinderen het licht schenken.
Hier moet nog op een ander uitzicht van de vraag gewezen worden: een uitzonderlijke begaafdheid kan vruchtbaar of onvruchtbaar zijn. Het hangt niet uitsluitend van haar af. Het hangt grootendeels af van het milieu. Om niet slapende
| |
| |
te vergaan moet de uitzonderlijk begaafde dan nog tot werken en tot handelen gedreven worden. Hij moet een gunstigen bodem vinden, een midden waar zijn belangstelling wordt gewekt, waar hij de mogelijkheid heeft om te kiezen of verplicht is te kiezen. Menige historische figuur zou nooit uit de grauwe, anonieme massa opgerezen zijn, indien zij niet, van af haar eerste levensjaren, in aanraking gekomen ware met groote, godsdienstige, intellectueele, politieke, sociale of zelfs literaire stroomingen die de tijdgenooten vereenigden of verdeelden. Rubens zou de roem onzer schilderkunst niet geworden zijn, indien hij niet, van zijn eerste jaren af, een reeds bestaande en zeer verspreide belangstelling voor de schilderkunst op zijn weg ontmoet had. Luther zou een onbekende monnik gebleven zijn, ware hij niet geworpen geweest in den strijd der geestelijke stroomingen die de Reformatie voorafgingen en die de koortsige belangstelling van al de intellectueelen van Europa wakker hield. Napoleon zou een doodgewoon officier gebleven zijn, ware hij niet een tijdgenoot van de Fransche Revolutie geweest.
De uitzonderlijke aanleg, inzoover hij door de ouders, en over de ouders heen, door de nabije en verre voorouders - het ras - aangebracht wordt, heeft wat anders noodig dan hetgeen hij in zichzelf vindt: een milieu. En dat milieu is niet noodzakelijk dat van het bloedeigen ras. Vele Romeinsche keizers kwamen uit het Oosten. Vele leiders van Arische volksgroepen waren en zijn Joden. Hitler en Rosenberg behooren door hun onmiddellijke afkomst niet tot het eigenlijke Duitsche volk.
Bij ons, in Vlaanderen, kunnen wij verwijzen naar Conscience, die, naar het bloed, slechts een halve Vlaming was.
De noodzakelijkheid rekening te houden met het milieu vermindert aanzienlijk de beteekenis van den aangeboren aanleg: hij wordt relatief, waar hij door de racisten absoluut is opgevat; hij wordt een factor naast een anderen factor; hij is niet langer de factor, maar een der factoren van de geschiedenis.
| |
| |
| |
Ras, scheppingskracht en klimaat.
De quaestie van het milieu verdient een nader commentaar. Tot het milieu behoort ook het klimaat. Naast het bloed vermelden de racisten gewoonlijk het geografisch milieu, dat nauw met den geest verbonden is. ‘Blut und Boden’ is de leus. Het bloed van het Noordsche ras beantwoordt aan de landschappen van Scandinavië en Duitschland. Met andere woorden: het Noordsche landschap maakt deel uit van de Noordsche ziel.
Heeft het geografisch milieu veel beteekenis? Zoo ja, dan hebben de fjords en de vlakten langs de zee de Noorderlingen niet tot veel vruchtbaarheid aangezet vermits deze alleen maar leefden, terwijl de volken langs de Middellandsche zee - al of niet met Noordsch, maar in ieder geval met Oostersch bloed doordrenkt - een cultuur tot stand brachten die tot heden toe geestdriftig bewonderd wordt.
Heeft het geografisch milieu, o.m. het buitengewoon gunstige klimaat, een beslissenden invloed op de scheppingskracht?
Het antwoord der feiten op deze vraag laat noch aan het bloed, noch aan het klimaat de eerste plaats over.
Laten we bij het voorbeeld van de Middellandsche zee blijven. Heeft het gemakkelijk bestaan op de heerlijke oevers van het blauwe water, de levens- en scheppingskracht dezer naar het bloed onzuivere volken bestendig aangevuurd? Of heeft het bestendig tot luiheid, onverschilligheid en vadsigheid aangezet?
De invloed van het klimaat is al evenmin als die van het bloed bestendig aan te wijzen. Bedoelde volken van Zuid-Europa, van Klein-Azië, van Noord-Afrika, hebben nu eens periodes van koortsige scheppingskracht, dan weer periodes van inzinking doorgemaakt. Op de periodes van expansie volgden periodes van lusteloosheid. Het bloed dezer volken bleef hetzelfde. Het klimaat eveneens. Alleen hun levens- en scheppingskracht kende hoogten en laagten door de eeuwen heen. Zij rees vooral hoog telkens wanneer, nu eens hier, dan weer daar, een vurige belangstelling, een hartstochtelijk geloof, een groote idee, hetzij van een vorst, hetzij van een
| |
| |
heerschende groep, hetzij van een volk, de geesten in beweging bracht....
| |
Ras en godsdienst.
De religie moet artgleich zijn, leeren de racisten. Zij oordeelen dat het christendom niet beantwoordt aan de diepste neigingen van den Noordschen mensch. Zij wijzen het af als artfremd, als wezensvreemd voor den Noordschen mensch.
Laten we alleen een feit vaststellen dat in eenieders bereik ligt en afdoend is: gedurende meer dan duizend jaar hebben de Duitschers er prijs op gesteld christenen te zijn. Ook nu nog, ondanks een sterk percentage van afvalligheid, toe te schrijven, deels aan de racistische propaganda, deels aan den druk van de heerschende partij die zich met den Staat vereenzelvigd heeft, behooren de overgroote meerderheid van de Duitschers tot de protestantsche of tot de katholieke, dus tot een christene geloofsbelijdenis.
Gedurende meer dan duizend jaar hebben de Duitschers aan oorlogen of aan revoluties deel genomen, maar het waren geen oorlogen tegen het christendom. Tijdens de godsdienstoorlogen stonden christene geloofsbelijdenissen, geen heidenen en christenen, tegenover elkander.
Gedurende meer dan duizend jaar hebben de Duitschers het christendom vrijwillig aangenomen. De racisten betoogen dat het hun door Karel den Groote met wapengeweld werd opgelegd. De Middeleeuwsche, trouwens Germaansche keizer, wordt dan ook tegenwoordig ‘Karl der Schlächter’, Karel de Slachter genoemd. Het argument van het wapengeweld houdt echter geen steek. Want dezelfde Germanen hebben, na hun bekeering, het christendom helpen verspreiden: zij hebben de Slavische stammen uit het Oosten helpen bekeeren. Zij hebben deelgenomen aan de Kruistochten.
In Luther ziet Rosenberg den grootsten redder van de Westersche cultuur en in de Reformatie een eerste uitbarsting van het Noordsche bloed tegen den wezensvreemden Oosterschen godsdienst, een eerste doorbraak van den Noordschen aard, van het Noordsch bewustzijn, van den Noordschen geest.
| |
| |
Maar wat was ook weer het uitgangspunt van de Reformatie? Een verzet tegen zekere al te mondaine zeden die in de leidende middens der Roomsche Kerk gedrongen waren met den geest der Italiaansche Renaissance en die het godsdienstig gevoel tevens verzwakt en verwereldlijkt hadden. De beweging, door Luther ingezet, ging gepaard met een verlangen om het godsdienstig gevoel te verdiepen en het te ontdoen van zekere uiterlijke vormen die door een deel der geloofsgenooten oppervlakkig en inhoudloos werden geacht.
Dat de reactie tegen de toenmalige verwereldlijking van den godsdienst tot een strijd tegen Rome uitgroeide en tot de opheffing der geestelijke eenheid van Europa voerde, is een andere zaak die reeds meer dan eens bestudeerd werd. Wanneer een steen aan het rollen gaat, weet niemand waar hij terechtkomt. Nooit echter heeft een protestant in de Reformatie een strijd tegen het christendom gezien. Nooit heeft er een betoogd dat het christendom een ingevoerde Oostersche waar was, die niet te vereenigen was met den eigen aard van zijn volk. Integendeel, allen meenden oprecht den geest van het christendom beter te benaderen. Het gaat niet op in de Reformatie een eerste doorbraak van den Noordschen geest te zien, de racistische revolutie te laten aansluiten bij de Reformatie en haar als een tweede doorbraak van den Noordschen geest te beschouwen.
| |
Ras en zedeleer.
Zijn de zedeleer, de kennis van het moreel goede en het moreel gebod, aan het ras en het bloed gebonden? De zedelijke voorschriften zijn niet overal dezelfde. Wat hier plicht is wordt elders verboden. Wat hier recht is, heet elders misdrijf.
Er is echter iets dat alle volken en rassen gemeen is: het besef van het goede en het slechte. Overal kennen de menschen het onderscheid tusschen moreel en immoreel.
Wat is overal de moreele handeling? De handeling die eerbiedigt wat waardevol wordt geacht. Wat is overal de immoreele handeling? De handeling die schendt wat waardevol wordt geacht. Wanneer de voorstelling van hetgeen waarde- | |
| |
vol wordt geacht, dwz. van het goede, dezelfde is, ook bij wezens van verschillende afstamming, dan is de voorstelling van de moreele en van de immoreele handeling ook dezelfde. De missionnarissen kunnen getuigen dat wanneer een Zwarte of een Gele tot het christendom bekeerd zijn, deze beide kleurlingen ook de christene waardenschaal overnemen en het met den Blanke eens worden om moreel of goed te noemen wat met de tien geboden overeenkomt en immoreel of slecht wat met deze geboden in strijd is.
Wanneer een volk een waarheid aanneemt, dan neemt het ook de waarden aan die bij deze waarheid behooren, zonder dat het bloed en het ras hierbij een noemenswaardigen invloed uitoefenen.
Indien er daarover eenige twijfel mocht bestaan, dan zou het voorbeeld van het racistisch Duitschland zelf hem dadelijk opruimen: gedurende eeuwen hebben zij in het volk personen gezien aan welke absolute, onvervreemdbare, onschendbare rechten toekwamen. Het nieuwe recht stelt in de plaats van het onvervreemdbare en onschendbare recht van den persoon, het absolute recht van het ras en het bloed.
Waarom? Is dat het gevolg van een opstand van het Arische, laat staan het Duitsche bloed? Neen. De diepe wijzigingen in het personen- en zakenrecht, alsmede in het strafrecht gebracht door het nationaalsocialistisch bewind, zijn alleen ingegeven door de nieuwe waarheid, de racistische philosophie, welke door het bewind als richtsnoer wordt genomen. Het is de nieuwe waarheid, niet het eeuwenoude bloed, dat de eeuwenoude normen heeft afgebroken en door nieuwe heeft vervangen.
Het is niet het bloed, niet het ras, wel de ideeën, die invloed hadden op de evolutie van de zedeleer en van het recht in Duitschland.
Een Fransche spreuk leert: ‘Dis-moi qui tu hantes, je te dirai qui tu es.’ Men zou mutatis mutandis kunnen zeggen: licht mij in over den godsdienst, over de philosophie, over de ideeën van een volk, en ik zal U uiteenzetten welke de ethica, het recht en de zeden zijn van dat volk.
Het zou echter onmogelijk zijn te zeggen: Licht mij in over
| |
| |
het ras en het bloed van een volk en ik zal U uiteenzetten welke godsdienstige, wijsgeerige en ethische principes het er op na houdt.
Inderdaad: het ras en het bloed blijven door de eeuwen heen onveranderd; de leidende ideeën echter veranderen bestendig.
Dit leert ons de geschiedenis van het Duitsche volk, tègen de theorieën der racisten in.
| |
Ras en rede.
Ondergaat de menschelijke rede den invloed van het ras? Geen ernstig man kan het beweren. De fundamenteele verrichtingen van het intellect, de wijze waarop de voorstellingen, begrippen en oordeelen samengesteld worden, de deductieve en inductieve redeneerprocessen, de criteria van het ware en het valsche, zijn dezelfde bij alle rassen. De vormen van het denken zijn universeel. Alleen de inhoud kan verschillen. De inhoud bestaat gedeeltelijk uit de feitelijke werkelijkheid. De feitelijke werkelijkheid is niet overal dezelfde. Maar zij wordt door alle menschen, volgens dezelfde intellectueele processen, waargenomen, in oordeelen geschakeld en in systemen verwerkt. Het is daarom dat de Oostersche intellectueelen kunnen begrijpen wat hun Noordsche collega's zeggen. Het is omdat gelijkaardige feiten op gelijke wijze beredeneerd worden, dat gelijkaardige houdingen kunnen aangenomen worden, niet alleen op wetenschappelijk, ook op wijsgeerig, ook op politiek en sociaal gebied: in alle werelddeelen zijn er spiritualisten en materialisten, nationalisten en internationalisten, marxisten en fascisten, democraten en totalitairen. Precies omdat het intellect, wanneer het hier of ginder vóór dezelfde feiten komt te staan, deze feiten op een zelfde wijze in voorstellingen, begrippen en oordeelen omvat en volgens vooraf door het intellect gekende systemen ordent en classificeert.
Moest het bloed in de keus der systemen een rol spelen, dan zouden wij niet weten wat wij over het Duitsche volk moeten denken: het marxisme is uit een Joodschen geest geboren. Het drong in alle continenten door. Het vond echter
| |
| |
in Duitschland niet alleen zijn talrijkste maar ook zijn meest bewuste en meest onderlegde aanhangers.
| |
Ras en gevoel.
Het gevoel. Ziedaar een gebied waar, op het eerste gezicht, de racisten ruime mogelijkheden krijgen. Verschillen de gemoedsreacties niet van volk tot volk? Wordt er niet gezegd dat de volken van het zuidelijk deel van Europa gepassionneerd, terwijl die van het Noorden koel zijn? Bovendien schijnen de gevoelsreacties ook verband te houden met den physischen aanleg, met zekere klieren, met het zenuwstelsel, met de zintuigen.
Er moet evenwel opgemerkt worden dat de gevoelsreacties zoo universeel zijn als de bouw zelf van het menschelijk lichaam.
Wat is voelen? Het voelen gaat gepaard met het bewustworden, met het gewaarworden, met het zien en het hooren. Er komt echter wat bij dat de gewaarwording van het gevoel onderscheidt van de gewaarwording van het verstand, namelijk het bewogen-zijn. Het voelen is zien met emotie. Dit laatste woord, afgeleid van het Latijn, is sprekend: emovere, voortbewegen, in beweging brengen. Hij die voelt is innerlijk bewogen, of wil zich bewegen, hetzij om iets te benaderen, hetzij om zich van iets te verwijderen, hetzij om in te grijpen. De intensiteit van het voelen verschilt, maar het bestaat bij alle volken. Het is universeel. Alle volken, alle menschen - de literatuur en de sociologie hebben het bewezen en bewijzen het nog iederen dag - kennen liefde en haat, vereering en misprijzen, bewondering en afschuw, opgeruimdheid en ontmoediging, schaamte, deemoed, eergevoel, fierheid, hoogmoed, enz.
Niet alle volken en alle menschen voelen op dezelfde wijze. Moet, ter verklaring van het verschijnsel, aan het ras en het bloed gedacht worden? Hoe vreemd het ook, op het eerste gezicht, moge schijnen, het antwoord op deze vraag is: Neen. Inderdaad: de gevoelscapaciteit verschilt veel minder van ras tot ras dan van mensch tot mensch. De individueele aanleg schijnt meer belang te hebben dan de aanbreng van het ras.
| |
| |
In den schoot van ieder ras zijn er menschen met sterke, andere met zwakke gevoelscapaciteit. Zelfs in een zelfde gezin zijn de eenen dikwijls ‘ongevoelig’, terwijl de anderen ‘overgevoelig’ zijn.
Het is dan ook noodzakelijk een zeker voorbehoud in acht te nemen ten aanzien van de publicisten die hun lezers over het voelen van het eigen volk of dat van andere volken willen inlichten en meestal aan een of ander volk hun eigen meening toeschrijven. Het voelen is individueel. Het zijn de enkelingen die voelen - op zeer verschillende wijze en volgens hun individueelen aanleg - niet het volk, noch het ras.
Het voorbehoud aangaande de publicisten moet in de eerste plaats Alfred Rosenberg gelden: hij gelooft natuurlijk dat een volk en een ras kunnen voelen en hij schrijft zelfs aan sommige rassen bepaalde gevoelens toe, gevoelens die bij deze rassen en bij geen andere of toch niet in dezelfde mate bestaan.
Hij schrijft bijv. aan het Noordsche ras, het Ras der Heeren, een scherp eer- en waardigheidsgevoel toe. Het eergevoel is een specifiek kenmerk van den Noordschen mensch. De Noordsche mensch plaatst de eer boven de liefde. Dat is zelfs een der redenen waarom het christendom niet te vereenigen is met den Noordschen geest. Christus is een God van liefde. En de liefde die zich uitstrekt tot alle wezens is een oorzaak van verzwakking en ontbinding.
Laten we voor een oogenblik aannemen dat het eergevoel het kenmerkend, het domineerend gevoel is van den Noordschen mensch en dat het ook het domineerend gevoel is van het geheele Noordsche ras, waarvan het Duitsche volk de zuiverste kern is. Vermits dat gevoel zoo verbonden is met het Duitsche volk, dan moet zich dat altijd, door de eeuwen heen, betuigd hebben.
Welnu wij denken aan de jaren 1918 en 1919, de jaren van de Duitsche instorting en nederlaag. Er zijn weinig voorbeelden in de geschiedenis te vinden van een volslagen en zelfs onwaardige onderworpenheid in de nederlaag als deze die Duitschland toonde in die jaren. De Duitsche nationalisten hebben de sociaaldemocraten en katholieken beschuldigd van
| |
| |
verraad en van lafheid. Zij hebben dezen aan de kaak gesteld die het Verdrag van Versailles onderteekenden, een Verdrag dat inderdaad Duitschland's schande verkondigde.
Maar het blijft een feit dat zij die dat Verdrag onderteekenden, door de overgroote meerderheid van het Duitsche volk werden goedgekeurd, tien jaar lang. De oppositie, waaruit het nationaalsocialisme ontstond, was een verzwindend kleine minderheid; de nationaalsocialistische partij telde geen tien leden toen het Verdrag onderteekend werd.
Het geheele Duitsche volk heeft hiermede, beter dan Rosenberg, aangetoond in hoever zekere gevoelens een bijzondere eigenschap van zekere rassen kunnen zijn.
| |
Ras en ‘volksmentaliteit’.
Bij sommige volken zijn er motieven die meer dan andere op den voorgrond treden, o.m. in de letterkunde en in de filmproductie. Zij drukken een bepaalde belangstelling en waardeering uit voor zekere individueele of sociale houdingen, zekere gedachten, zekere gevoelsreacties. Juist omdat de film er meer rekening mee houdt dan de romanschrijver, moet men aannemen dat deze motieven de belangstelling van breede lagen van het volk gaande houden.
Laten wij bijv. de Vereenigde Staten en Duitschland vergelijken:
in Amerika wordt zichtbaar de zegevierende bedrijfsleider of zakenman gehuldigd;
in Duitschland worden, even zichtbaar, de militaire macht, de officier en de soldaat gehuldigd;
in Amerika wordt in het vrij initiatief, in Duitschland in de organisatie belang gesteld;
in Amerika worden de koele, sportieve humor en de gelijkmoedigheid, in Duitschland de dweepende ernst gewaardeerd.
Zijn deze verschillen tusschen beide volken - die toch allebei tot de Noordsche groep behooren - aan het ras toe te schrijven? Of aan traditie, scholing, voorbeelden, levenswijze, gewoonten en zeden?
Het antwoord kan niet twijfelachtig zijn, wanneer men bedenkt welke diepe verschillen de godsdienstige traditie
| |
| |
doet ontstaan tusschen volksgroepen die nochtans onmiddellijke bloedverwanten zijn. Wij verwijzen naar het verschil in de mentaliteit dat de protestantsche Duitschers van Pruisen onderscheidt van de katholieke Duitschers van Rijnland, Beieren en Oostenrijk. Ook naar het verschil in de mentaliteit dat de protestantsche Hollanders onderscheidt van de katholieke Vlamingen.
| |
Ras en cultuur.
Dat alleen het Noordsche ras in staat was en is een cultuur te scheppen, is een bloote bewering.
Rosenberg betoogt dat de Indische cultuur aan invallen van het Noordsche ras toe te schrijven is. We zullen wachten om onze houding te bepalen tot het bewijs hiervan geleverd is.
Intusschen merken wij op dat er in Azië nog een andere cultuur ontstond dan die van Indië, namelijk de Chineesche. Deze cultuur wordt niet ingelijfd bij het bezit van het Noordsche ras. Zij wordt alleen maar over het hoofd gezien. Dat neemt echter niets weg van haar zelfstandig bestaan en haar oorspronkelijkheid. Dat bewijst bovendien dat een cultuur kan ontstaan ook waar het Noordsche bloed niet doorgedrongen is.
Is de verspreiding van een cultuur door de uitbreiding van het ras bepaald? Terecht merkt Prof. Haesaert, onze geleerde Vlaamsche socioloog, op dat de groote godsdiensten zich verspreid hebben zonder zich te storen aan de rasverschillen of aan het klimaat.
Met vele cultuurmotieven geschiedde hetzelfde. Vele elementen der Europeesche cultuur zijn gemeengoed van alle rassen geworden: de wetenschappelijke werken (vooral deze die betrekking hebben op de natuurwetenschappen, de economie, de sociaalphilosophie, enz.) de groote literaire werken, ook ten deele de muzikale prestaties, enz.
Anderzijds hebben de Europeanen en Amerikanen ook weer cultuurelementen van de Kleurlingen overgenomen: zonder de Blanken zou de jazzbandmuziek een specialiteit van de Afrikaansche negerdorpen gebleven zijn. Ook de
| |
| |
Negersche, de Chineesche, de Japansche plastiek vonden in Europa ingang.
Uit het feit dat er cultuurprestaties zijn die bij alle rassen ingang vinden en door alle rassen nuttig, of schoon, of aangenaam worden geacht, kan het volgend besluit worden getrokken:
ofwel dat de manende stem van het ras louter een fictie is van het racisme;
ofwel dat de rasgenooten er dikwijls doof voor blijven en zich door een anderen maatstaf laten leiden, een maatstaf die niet ontleend is aan het lichaam, maar aan den geest.
| |
Ras en kunst.
Er is in ieder kunstwerk iets dat verband houdt met het eigen uitzicht van de plaats waar het ontstaat. Er worden immers, in ieder kunstwerk, elementen opgenomen die rechtstreeks door den kunstenaar ontleend zijn aan het milieu waarin hij leeft: steden, dorpen, landschappen, met eigen kleur, eigen bijzonderheden, eigen atmosfeer. Zelfs wanneer onze Vlaamsche schilders religieuze onderwerpen behandelen, bijv. tooneelen uit het Evangelie illustreeren, dan plaatsen zij nog hun figuren in een kader dat rechtstreeks en overigens bewust ontleend is aan de Vlaamsche dorpen en landschappen.
Het milieu van den kunstenaar is niet overal hetzelfde. Reeds de woningen, de bergen of vlakten, de boomen, planten en bloemen verschillen. De godsdienstige en historische tradities, de politieke, economische en sociale toestanden verschillen evenens. Ook de mentaliteit, het karakter, de houding, de reacties der personen verschillen. Het kunstwerk is dus, naar den vorm en den inhoud, door de keus van het onderwerp en het illustratieve materiaal, aan de plaatselijke en tijdelijke omstandigheden gebonden. Er is dus bijna noodzakelijk een verschil tusschen de kunstuiting bij het eene en de kunstuiting bij het andere volk.
Nochtans is het verschil zelden zoo groot dat de toeschouwer uit het eene continent den kunstenaar uit het andere niet begrijpt.
| |
| |
De geestelijke afstand tusschen een kunstenaar en een beoordeelaar die allebei tot hetzelfde volk behooren, is wel eens grooter dan de geestelijke afstand tusschen een Europeeschen beoordeelaar en een Japanschen kunstenaar. Ik ken volbloed Ariërs die de Japansche kunst waardeeren, maar niets begrijpen van de expressionistische kunst van sommige hunner land- en rasgenooten.
Er zijn kunstwerken die algemeen-menschelijk worden genoemd en universeel zijn. Het zijn precies de werken van de grootste figuren aller tijden. Zij worden door alle rassen begrepen. Zij die niet begrepen worden, noch door den vreemdeling, noch door den rasgenoot, worden met wantrouwen bejegend. Eerst wanneer zij begrepen worden door hun tijdgenooten of door het nageslacht, of soms.... door vreemdelingen, nemen zij plaats onder de erkende kunstenaars. Een erkende kunstenaar is er een wiens werk tevens aangevoeld en begrepen wordt, begrepen omdat het aangevoeld, aangevoeld omdat het begrepen wordt.
Het materiaal der kunst kan aan plaatselijke gegevens ontleend zijn. Haar wezen ligt in het voelen en begrijpen, dienvolgens in universeele, d.i. algemeen-menschelijke verrichtingen en reacties der menschelijke psyche.
Algemeen-menschelijk zeggen wij. Dit geldt natuurlijk slechts voor al deze menschen die vatbaar zijn voor de kunst, dwz. die aldus besnaard zijn dat zij de kunst kunnen aanvoelen en begrijpen, om het even in welk continent zij verblijven, om het even tot welk ras zij behooren.
Spelen het ras en het bloed een beslissende rol in het ontstaan en in het begrijpen van de kunst?
Moesten de gave van den kunstenaar en de receptiviteit van zijn publiek een aanbreng van het bloed zijn, dan zouden alle leden van hetzelfde ras, min of meer op dezelfde wijze bedeeld zijn. Zulks is echter allerminst het geval. De gave van den kunstenaar en de receptiviteit van den beoordeelaar zijn in de eerste plaats een individueel bezit. Zij zijn een attribuut van den enkeling, niet het attribuut van een volk.
Moesten anderzijds bepaalde kunstvormen en kunstuitingen door het bloed geïnspireerd of - wat beter past bij de
| |
| |
racistische opvatting - opgelegd zijn, dan zou er doorheen de eeuwen een zekere stabiliteit waar te nemen zijn. Dat is ook niet het geval. De kunstvormen en -uitingen ondergaan een bestendige evolutie. Nemen we als voorbeeld de geschiedenis der muziek in Duitschland, gedurende de jongste twee eeuwen, dan stellen wij, van Bach tot Beethoven, en van Richard Wagner tot Richard Strauss, een evolutie vast die zóó grondig is, naar inhoud en vorm, dat iedere stap een sprong is. Dergelijke sprongen kunnen zich uitzonderlijke personaliteiten veroorloven, niet de noodgedwongen logge en uniforme massa van het bloed.
Moest de kunst nauw aan het ras verbonden zijn, dan zou er door de eeuwen heen, bij alle grootere of kleinere volksgroepen, een zekere weerstand te bespeuren zijn tegenover alle kunstuitingen van den gebuur. Dat is ook niet het geval. Men heeft kunnen nagaan dat de geschiedenis der Europeesche schilderkunst een internationale geschiedenis is. De kunstenaars hebben van oudsher de motieven behandeld die zij het meest interessant vonden. De motieven waren soms aan de eigen landgenooten, soms aan de buren, soms aan in tijd en ruimte verafgelegen volken ontleend. In een zekere periode van zijn leven was de rasechte Duitscher Goethe uitermate ingenomen met de kunst der oude Grieken. Veel van zijn werken uit zijn rijpe jaren dragen de zichtbare sporen van die belangstelling. Soms waren de motieven aan andere tijden, aan andere continenten en aan andere rassen ontleend: om zijn indrukkend Paleis van Justitie te Brussel te bouwen, heeft de rasechte Vlaamsche bouwmeester Poelaert stijlmotieven ontleend aan al de volken en rassen die de oevers van de Middellandsche zee bewoonden.
Laten wij ten slotte niet uit het oog verliezen den trek naar het exotische, naar de verre landen en de verre tijden, naar het uitheemsche, het vreemde en vreemdsoortige, dat in de inspiratie van zoovele kunstenaars te voorschijn treedt en die een der kenmerken was van een belangrijke periode in de kunst der 19e eeuw, namelijk van de Romantiek. Het exotisme leidde de Europeesche kunstenaars van hun eigen natuurlijk milieu af. Zij werden hun land en hun tijd
| |
| |
ontrouw. Toch hebben de Arische kunstenaars daaraan toegegeven, de Duitschers evenals de anderen.
Zij hebben de racistische stellingen over de gebondenheid van de kunst aan het bloed en den bodem weerlegd, lang vóór Rosenberg ze ontwikkelde.
| |
Tot slot
De berooving van den enkeling.
De verhouding tusschen enkeling en ras is zeer eenvoudig bij Rosenberg: al wat de enkeling is, al wat hij brengt, al wat hem eigen is, al zijn eigenschappen, hoedanigheden en gebreken, komen van het ras.
Het is niet noodig de erfelijkheidstheorieën in te roepen om in te zien dat de stelling niet kan worden aanvaard.
Vooreerst, kan men ze zeer goed omkeeren en zeggen: al wat het ras is, al wat het brengt, al wat het heeft, komt van de enkelingen. Het zijn immers de enkelingen die het ras uitmaken.
In de oogen van het racisme is er tusschen het ras en den enkeling de verhouding die er bestaat tusschen den boom en zijn bladeren.
Een ras is echter geen boom en een enkeling geen blad. Ook de verhouding tusschen ras en enkeling is niet dezelfde als deze tusschen boom en blad: de enkeling staat zelfstandig tegenover het ras, met eigen geweten, eigen wil en eigen bewegingsmogelijkheden. Terwijl al de bladeren van een boom, zooniet door hun afmetingen, dan toch door hun structuur en samenstelling, identisch zijn, kan men in geen enkele volksgemeenschap twee menschen aanwijzen, die physisch en psychisch, heelemaal dezelfde zijn. Wanneer een boom geplant wordt, dan weet men hoe de bladeren er zullen uitzien. Wanneer echter een kind geboren wordt, dan is nooit vooruit te zeggen hoe het er zal uitzien, welke eigenschappen het zal hebben, welke zijn latere oriëntatie zal zijn.
Geen enkele mensch is de som van de hoedanigheden en gebreken zijner ouders of voorouders. Hij geeft soms veel meer, soms veel minder dan hetgeen de som der hoedanighe- | |
| |
den en gebreken van zijn ouders laat verwachten. De anthropologen zijn er nog nooit in gelukt een genie te verklaren door zijn ouders of voorouders. Het heeft immers al evenmin gelijken onder zijn voorouders als onder zijn afstammelingen. Wanneer zij een misdadiger trachten te verklaren door zijn ouders of voorouders, komen zij meestal tot denzelfden negatieven uitslag. Zij geraken heel wat verder wanneer zij het maatschappelijk milieu onderzoeken d.w.z. wanneer zij zich verwijderen van het eigenlijke gebied der afstamming, van het ras en van het bloed.
Iedere mensch is, van af zijn geboorte, een nieuw en een zelfstandig wezen. Wat hij erft, een zekeren aanleg, neigingen en karaktertrekken, de invloeden die hij ondergaat in de familie, of in de school, verwerkt hij tot iets eigens, tot iets dat van hèm is en van hem alleen. Hij is een ik. Hij zegt: ik denk, ik ben, ik wil. Hij is een persoon. Zoo voelen wij het allen, van af de eerste kinderjaren: onze daden zijn ónze daden, niet die van onze ouders, niet die van ons ras.
Het ras heeft onzekere grenzen op physiologisch gebied. Het heeft nog onzekerder grenzen op psychisch gebied. Het ras is onpersoonlijk. Het is een massa. Voor het ras gelden de curve van Gauss, de wet op de individueele variaties van Quételet en de toepassing van deze wet op het intellectueel gebied, door Galton: het gemiddelde peil overweegt steeds - circa 70 t.h. - terwijl de uitersten, de meer begaafden of de minderwaardigen, het aan weerszijden met 15 t.h. kunnen stellen. Het ras dat is de massa, de overgroote en amorphe meerderheid der middelmatigen.
Wanneer een enkeling zich door een of andere eigenschap, door zijn verbeelding of scheppingskracht, zijn intellectueel assimilatievermogen, zijn scherpzinnigheid, zijn intuïtie of zijn gevoel zoodanig onderscheidt dat hij in de 15 t.h. der meer begaafden plaats neemt, dan verwijdert hij zich meteen van de 85 t.h. anderen, van den grooten hoop, van de massa, van het eigenlijke ras. Werd er niet gezegd dat de groote figuren nooit typische vertegenwoordigers van hun volk zijn? Het is in ieder geval een feit dat zij niet altijd door het eigen
| |
| |
volk het eerst en het best begrepen worden. Nietzsche, in wien de Duitsche nationaalsocialisten zoo gaarne een voorlooper zien en een verkondiger van den echten Noordschen geest, werd door zijn volk niet begrepen tijdens zijn leven en moest een deel van zijn hoofdwerk op eigen kosten laten drukken.
De racistische opvattingen miskennen den waren aard van de personaliteit. Zij miskennen ook den waren aard van de massa die men ras noemt. Zij miskennen ten slotte de ware verhouding tusschen de personaliteit en die massa.
| |
De onwetenschappelijke biologie.
Wij zullen ons hier niet verdiepen in het onderzoek van de eeuwenoude wijsgeerige en theologische vraag over de verhouding tusschen geest en lichaam.
Wij zullen ook niet uitweiden over de mysteries van de biologische verrichtingen, over de cellen, de chromosomen, de zenuwen en aanpassingscentra, het werken der organen en klieren, de bloedvorming en de veelvuldige afscheidingen waarmee de organische chemie zich bezighoudt. De biologen weten er zelf bitter weinig over. Zij stellen zich tevreden met moeizaam te zoeken en veranderen meer dan eens van meening in een halve eeuw.
Plaatst het racisme zich trouwens op een zuiver biologisch terrein? Geenszins. Het blijft blind voor de universaliteit van den menschelijken lichaamsbouw. Het ziet niet, het wil niet zien, de universeele eenvormigheid van cellen, organen, klieren, en van al de daarbij hoorende functies.
Het bloed is hoofdzakelijk, in de racistische theorie, wat het niet is in de biologie: eenerzijds de uiterlijke gedaante van den mensch, anderzijds zijn psychische neigingen.
Deze beide elementen in den mensch, die overigens door verschillende vakken der wetenschap worden behandeld, zijn op willekeurige wijze verbonden en, zonder eenigen grond, ‘bloed’ gedoopt.
| |
De getuigenis van het intellect tegen het bloed.
De waarheid is dat de racisten een menschentype vóór
| |
| |
oogen hebben dat zij verafgoden en een ander menschentype dat zij verafschuwen.
Zij hebben zich een wereldbeeld geconstrueerd waarin het Noordsche ras op de meeste vleiende, het Oostersche ras op de meest afstootende wijze wordt voorgesteld.
Het onderscheid tusschen den Noordschen mensch en den Oosterling komt ongeveer overeen met het onderscheid dat er is tusschen de twee Wagneriaansche typen: Siegfried, den zonnigen held, en Hagen, den laffen bedrieger.
Dat wereldbeeld is artificieel: niet alle Duitschers zijn Siegfrieds, niet alle Oosterlingen zijn Hagens.
Dat wereldbeeld is echter vleiend voor de Duitschers. Daarom vindt het zoo gemakkelijk ingang: Maar wat wordt er, met dat wereldbeeld, in de Duitschers gevleid? Niet de lichaamscellen en het vocht waarin zij zich bewegen, maar zekere rein psychische neigingen, bovendien algemeen-menschelijke neigingen, onder meer het verlangen om méér te zijn, het verlangen om uit te blinken.
Er werd, door het nieuw regime, een zoogenaamde ‘mystiek’ rond het rasbegrip in het leven geroepen. Het nationaalsocialisme gelukte er in breede lagen van het volk te doen gelooven aan de reddende beteekenis van het rasbegrip. Maar die mystiek, dat geloof, dat is ook weer een rein psychische factor.
Er heeft nog een andere factor gewerkt: de intellectueele ontwikkeling die wij elders hebben geschetst. De geesten waren, door lectuur, scholing en intellectueele traditie op het onthaal van de racistische philosophie voorbereid.
Het is de geest, met zijn specifieke eigenschappen, niet het lichaam, die de doorbraak van het racisme mogelijk heeft gemaakt.
Om te verklaren dat het racisme zoo jong is, terwijl het Duitsche volk toch zoo oud is, betoogen de racisten dat het Duitsche volk zichzelf bewust geworden is. Maar waren de Duitschers dan niet bewust sedert zij door de Romeinen werden ontdekt? Waren hun mystiekers, hun wijsgeeren, hun componisten, hun geleerden, hun vorsten dan slaapwandelaars?
| |
| |
De bewering houdt geen steek. De Duitschers zijn niet bewust geworden. Zij hebben - althans een deel onder hen - een ander bewustzijn verworven. Zij hebben een andere voorstelling van de wereld gekregen. En die voorstelling werd hun niet door hun bloed, maar door hun intellectueelen verstrekt. De nieuwe philosophie hebben zij niet uit hun cellen en klieren, maar uit hun boeken gehaald. Zij hebben niet de wetten van het bloed, maar de wetten van den geest gevolgd, den geest die in eenieders leven, dagelijks zijn wetten weet op te leggen, ook aan het lichaam.
Zij hebben meteen op afdoende wijze bewezen dat, zoo er in de geschiedenis een factor bestaat die belangrijker is dan de andere hij eerst en vooral in den geest en zijn ideeën moet worden gezocht.
Er is, in de racistische philosophie, geen plaats voor het principe van de autonomie van den geest, geen plaats voor de vrije keuze, geen plaats voor den vrijen wil.
Maar indien de geest niet over een ruime mate van autonomie beschikte, indien de wil niet vrij was, indien er geen mogelijkheid voor den geest was om vrij te kennen, te kiezen en te willen, indien het bloed, in laatsten aanleg, de grenzen van de geestelijke belangstelling en bedrijvigheid moest trekken, dan zouden de Ariërs voor het oogenblik niet zoo verdeeld zijn over de politieke, economische, wijsgeerige en religieuze vraagstukken; dan zouden zij zich niet gereed maken om elkander opnieuw uit te moorden, dan zou Rosenberg zijn werk niet geschreven hebben, want hij heeft zelf ruimschoots gebruik gemaakt van de zelfstandigheid van zijn geest en van de mogelijkheid om vrij te kiezen en te willen, toen hij een boek ging schrijven dat zijn Duitsche - of Slavische? - voorouders met afschuw zouden veroordeeld hebben.
| |
De weg naar het nihilisme.
‘De ziel, schrijft Rosenberg, is niets anders dan het ras, van binnen gezien....’ Een volk denkt overeenkomstig zijn ras. Het zou niet anders kunnen denken. Het zou geen andere idealen kunnen begrijpen en nastreven dan deze die overeen- | |
| |
komen met zijn ras, met zijn bloed. Alle geestesleven ondergaat de wet van het bloed, is aan het bloed gebonden, is uit het bloed afgeleid, is door het bloed ingegeven.
Het physische menschdom, drager van het bloed, wordt in scherp gescheiden vakken verdeeld.
Het psychische leven van den mensch wordt verbonden aan zijn physische toerusting.
Aangezien het physische menschdom reeds vooraf in vakken verdeeld is, en het geestesleven aan het physische leven nauw verbonden is zoo is ook het geestesleven in vakken verdeeld. De racisten leeren niet alleen dat het zoo is. Zij betoogen ook dat het zoo moet zijn.
Zij willen uit het Arische vak, althans uit het vak dat zij beheerschen, alles weren wat niet volkomen tot dat physisch-psychische vak behoort. Het ware, het goede, het schoone, zijn niet meer absoluut, zooals alle godsdiensten en wijsgeerige systemen het eeuwenlang verkondigden. Zij zijn relatief. Wat het eene physisch-psychische vak waar, goed en schoon vindt, kan niet het ware, goede en schoone van het andere vak zijn. Overeenstemming is zelfs uitgesloten, wanneer het om een verschillend physisch type gaat. Wat waar, goed en schoon is voor den Oosterschen wijze, kan onmogelijk waar, goed en schoon zijn voor den Noordschen wijze.
Maar kan er dan nog sprake zijn van een godsdienst, van een wetenschap, van een wijsbegeerte, van een ethica en een esthetica? Zoo ieder ras zijn eigen waarheid heeft en zoo deze waarheid die onafscheidelijk gebonden is aan een bepaald ras, onmogelijk de waarheid van een ander ras kan zijn, dan is er geen waarheid meer.
In ieder waarheidsoordeel ligt het niet uitgesproken postulaat besloten dat het universeel is.
Wanneer wij zeggen: iets is, dan weten wij aanstonds dat wij hiermede bedoelen: het is, hier en elders, gisteren, vandaag en morgen, overal en altijd.
Wanneer wij een waardeoordeel uitspreken, wanneer wij zeggen: iets is goed, of iets is nuttig, of iets is schoon, dan spreken wij feitelijk een drievoudig oordeel uit: wij zeggen ten eerste dat iets is; wij zeggen, ten
| |
| |
tweede, dat het goed, of nuttig, of schoon is, d.w.z. dat het een waarde heeft; ten derde, aangezien er geen beperking van tijd of ruimte aan het oordeel toegevoegd is, bedoelen wij dat iets goed, nuttig of schoon is voor alle tijden en voor alle volken.
Het racisme voegt aan ieder waarheids- of waardeoordeel toe: iets is waar, goed, nuttig of schoon voor ons ras, alleen voor ons ras.
Wat in vroegere eeuwen werd gelaakt en geweerd, namelijk de singulariteit, wordt met het racisme een gebod, zelfs op het gebied van het ware: singulariteit in het physische en psychische leven, singulariteit in den godsdienst, singulariteit in de zedeleer, singulariteit in de wetenschap....
Een godsdienst, een wijsbegeerte, een zedeleer die universeel zijn, heet Rosenberg ‘bloedloos’.
Maar wat is een godsdienst, een wijsheid, een zedeleer die tot één enkel volk beperkt is? Folklore, meer niet!
Laten wij het goed in onzen geest prenten: wanneer ieder ras zijn eigen godsdienst, zijn eigen zedeleer, zijn eigen wijsheid heeft, dan is er geen godsdienst, geen zedeleer en geen wijsheid meer.
| |
Ideeënchaos... en toch een uitweg.
Het is niet de ‘rassenchaos’, - met zooveel klem door Rosenberg aangeklaagd -, die onze tijd onveilig maakt. Het is, in zekere mate, de storing van het economisch evenwicht. Het is ook, en nog wel in de eerste plaats de ideeënchaos, die alles in de war stuurt, ten deele zelfs de economische verhoudingen.
Tot dezen ideeënchaos draagt het racisme machtig bij.
Er is geen criterium dat toelaat met zekerheid te bepalen wat de superioriteit van een volk of een cultuur uitmaakt. Overigens ontneemt het racisme zichzelf de laatste mogelijkheid om dergelijk criterium te vinden met het principe van de eenheid en de universaliteit van het ware over boord te werpen. Wie de universeele waarheid den rug toekeert, verliest meteen den maatstaf die hem kan toelaten zijn rangorde tegenover de andere wezens te bepalen. Het is dan ook niet
| |
| |
geoorloofd een scherp onderscheid te maken tusschen de rassen en hierbij de eigen groep voor eeuwig alle gaven toe te schrijven en alle rechten toe te kennen, terwijl aan de andere groep voor eeuwig alle gaven ontzegd en alle rechten ontnomen worden.
De feiten bewijzen dat de groote geestelijke stroomingen zich evenmin aan de grenzen der rassen als aan die van de Staten hebben gestoord. Het is dan ook niet geoorloofd aan den geest iedere zelfstandigheid te ontzeggen en alle geestelijke verschijnselen te herleiden tot het bloed.
Er zijn veel factoren die de wording der geschiedenis bepalen: de gewapende macht en de economische toestanden, de massa en de helden, de aardrijkskundige factoren en het bloote toeval, de geestelijke factoren en het ras hebben hun aandeel in de wording der geschiedenis. Ook het ras. Maar de gekende feiten der geschiedenis laten niet toe aan het ras meer beteekenis toe te schrijven dan aan de overige factoren.
Het is dan ook niet geoorloofd aan het ras, als factor der historische ontwikkeling, een absolute beteekenis, in plaats van een relatieve toe te kennen.
Het racisme miskent de waarheid in zijn theoretische stellingen. Het doet de werkelijkheid geweld aan wanneer het deze, op grond van een dwaling, practisch wil beheerschen. Het verdeelt de volken en kweekt haat, wanneer het de eer van het ras, veeleer den hoogmoed van het ras, in de plaats wil stellen van de eeuwenoude boodschap van het christendom: de universeele liefde en verzoening.
Het racisme is de philosophie van een partij die over een machtigen Staat, bovendien een totalitairen Staat beschikt. Het is dus, door zijn werkmiddelen, indrukwekkend sterk. Het heeft gezag en invloed. Het is echter behept met een euvel waaraan het vroeg of laat ten gronde gaat: het miskent de waarheid. De geschiedenis heeft honderdmaal bewezen dat een leugen, al is zij voor velen nóg zoo aantrekkelijk, al is zij ook gesteund op een sterke militaire macht, niet kan opwegen tegen de waarheid. Vroeg of laat krijgt de waarheid weer haar beurt.
| |
| |
Vader Cats heeft het in alom bekende verzen gezegd:
De waarheid, schoon verkracht, en laat zich niet bederven;
De waarheid, schoon gewond, en kan toch nimmer sterven.
Al ligt de waarheid in het graf,
Al wat haar drukt, dat moet er af!
|
|