| |
| |
| |
Gestalten in 't verleden door M.E. Belpaire
XI
Ontheffend waren die eerste dagen van den oorlog. Een nieuwe tijd brak aan. Men stond voor iets ontzaggelijke en vreemd. Alle krachten moesten gespannen worden. Alle geesteskrachten ingeroepen. Geen lafheid, geen zwaarmoedigheid. Het harnas diende aangegespt.
Mijn leven was niet gespaard geweest. Zeer vroeg had ik het lijdensbrood geëten. Overvloedig had ik geweend. Terwijl allen rond mij als in een Paradijsstemming verkeerden, leed ik alleen, en een treuratmosfeer was ik gewoon. Maar nu week dat plots voor het stalende van een beproeving die allen trof, die boven de menschelijke krachten scheen. Twee dingen heeft de oorlog mij geleerd: Pal te staan en vloeiend Vlaamsch te spreken.
Wij waren uit Gooreind terug gekomen den 27 Juli. Antwerpen zouden wij niet meer verlaten, voor het in handen van den vijand viel. Den 28n verklaarde Oostenrijk den oorlog aan Servië. Nu volgden de gebeurtenissen snel op elkaar. Den 30n werd ons leger gemobiliseerd. De klassen van 1910-11 en 12 werden opgeroepen en in den nacht van Zaterdag 1 Augustus, al de andere klassen tot 1901. Overal, in de stad, legerden soldaten, in de gemeentescholen, bij de Jesuieten, in St. Jan Berchmans, op den Bell-telefoon. Op 't Atheneum werd een ambulance ingericht.
België was ineens uit zijn vrede- en neutraliteitsgedommel wakker geschoten, en stond paraat. Prachtig was de houding der bevolking. In massa kwamen de vrijwilligers op, uit alle streken, uit alle standen; zoowel uit het Vlaamsche land als
| |
| |
uit het Waalsche; zoowel uit de burgerij als uit het volk - voornamelijk uit het volk.
Lang had het geduurd, voor men zich in dit land rekenschap gaf van het gevaar dat ons bedreigde en gehoor gaf aan de verwittiging van onze wijze vorsten. Leopold I en Leopold II hadden op het gevaar gewezen. Ons land, weerloos tusschen twee machtige naburen, was een gemakkelijke prooi. Van 't ontstaan zelf van onze nationaliteit, had de eerste Koning gezien dat een sterk leger noodig was, in die dagen vooral tegen Frankrijk. Men weigerde hem te volgen. Alle partijen vleiden het volk. De Katholieken, de meeting-partij, droegen een groot deel van de schuld. Leopold II had de politiek van zijn vader voortgezet en nog meer aangedrongen over de noodzakelijkheid van een sterk verweer, ditmaal tegen Pruisen. Maar slechts op zijn sterfbed mocht hij eindelijk de wet teekenen die een late voldoening gaf aan zijn wenschen. Dit was op het einde van 1909. Albert had nog meer reden om op zijn hoede te zijn. Persoonlijk was hij verwittigd geworden door Keizer Wilhelm II, van de snoode projecten van zijn generalen staf. Maar hij moest zwijgen, zelfs tegenover het bedreigde Frankrijk, dat hij slechts zijdelings kon verwittigen - en dat de gewichtige woorden in den wind sloeg, opgeslorpt als het was in zijn oorlog tegen de Kerk en alle moreele krachten.
Wat een inwendige strijd voor den vorst, die later op het slagveld zulk een onverschrokkenheid aan den dag zou leggen. Maar het was een tijd van grootschheid, zoowel voor de enkelingen als voor de gemeenschap.
Vol rumoer was de stad in die eerste Augusti-dagen. De banken werden bestormd, ook de winkels van levensmiddelen. Men bereidde zich voor op den tijd dat de stad zou omsingeld worden; men vreesde het ergste. Aan alle ramen verschenen plots de nationale drie kleuren. Dit gaf de stad een feestelijk uitzicht, eerder dan dat van een dreigend gevaar.
In optimisme verkeerde ik steeds. De herinneringen uit den oorlog van 1870-71 bleven mij bij. Toen ook waren de Belgische soldaten naar de grens getrokken, maar geen schot werd gelost. En weer was het op Frankrijk dat de Duit- | |
| |
schers het muntten. Ik bedacht niet dat die Duitschers - Beyerschen, Saksers, Rijnlanders - wijd verschilden van die van thans. Eerder schoorvoetend waren zij dan op Pruisens spoor getreden. Maar nu was 't werk van Bismarck tot voltooiing gekomen: heel Duitschland was verpruisd, het protestantisme zegevierde overal - tot over de mentaliteit der getrouw gebleven Katholieken.
Wij zouden het ondervinden.
Zaterdag 1 Augustus klonk de mare: Duitschland heeft Rusland den oorlog verklaard. De Zondag brak aan. Het was een prachtige zomerdag, vol licht en zon. - Dit zomerweer zou trouwens al die eerste weken van den oorlog duren. - In de groote zaal van den Dierentuin moest de repetitie gehouden worden van Benoit's Lucifer, dat volgens jaarlijksch gebruik, voor het Peter Benoit's Fonds, 's anderendaags zou uitgevoerd worden. Wij besloten er naartoe te gaan, ondanks het spannende van 't oogenblik. Maar de aandacht was elders, zoowel voor het publiek als voor de uitvoerders. In 't orkest bleven plaatsen open: instrumentisten waren onder de wapens teruggeroepen. Zoo zagen wij Arthur Van Sintruyen niet.
En allerlei nieuws werd verteld, 't een slechter dan 't ander. De Duitschers hadden Frankrijk een ultimatum gezonden. De Duitsche troepen waren het Groot-Hertogdom Luxemburg binnengerukt.
In den nacht kwam het ultimatum van Duitschland aan Belgë: Indien het land den vrijen doortocht aan het Duitsche leger niet verleende, was het oorlog. - De verwittiging van keizer Willem aan Koning Albert kwam in vervulling. Maar de bedreiging vond den Koning gereed. En ook het land.
De historische zitting van den Dinsdag 4 Augustus, toen Koning en parlement van zooveel beslistheid getuigden, konden wij niet bijwonen. Wij konden slechts uit de verte, maar intens, die sterkende oogenblikken meeleven.
Zoo was het ook voor de gebeurtenissen die, snel op elkander, volgden. Het verschijnen van den Duitschen vijand, langs Dolhain en Visé, vóór Luik; het heldhaftige verweer der forten, den amper mislukten aanslag op generaal Leman. Als
| |
| |
leeuwen vochten onze jongens, het 9e en 12e regiment, onder de muren van Luik, maar zij waren tegen de massa der overrompelende Duitschers niet bestand. Alleen de forten bleven weerstand bieden. De stad was ingenomen.
In onze kathedraal had men eene noveen voor den 15 Augustus begonnen. Geen vermaarde processie, dit jaar, maar dagelijks, onder 't lof, zouden vurige gebeden gestort worden voor 't eeuwenoude beeld van Antwerpen's Patrones. Een smeekende menigte volgde de oefeningen. - De kerken liepen vol in die eerste dagen van den oorlog. - Mgr. Cleynhens, de deken, las de gebeden. Van den tweeden dag af, den 7e, klonk het na het lof: ‘Wij zullen ook een kruisweg doen voor onze dappere soldaten’. - Zij sneuvelden dus, onze jongens, ginds op 't glorieveld! 't Was geen verzinsel, iets dat men in geschiedenisboeken leest, maar een realiteit, iets van heden en ons dicht rakend. Allerlei nieuws deed de ronde. Niet altijd betrouwbaar, vooral als het uit officieele bron kwam. De pers loog stelselmatig het publiek voor. Zoo bleef de Métropole tot op den vooravond van den val van Antwerpen beweren, dat de forten niet in te nemen waren. Dit geschiedde natuurlijk op bevel der militaire censuur, die de bladen ophief wanneer zij de waarheid durfden verkonden. In hoeverre het een goed systeem is, den waren toestand der zaken aldus te verzwijgen, zal ik hier niet onderzoeken. Veel geschiedde er in het begin van de vijandelijkheden dat niet in den haak was: aanhouding en overal ontdekken van spioenen; zelfs fusilleering van verdachten zonder voldoend onderzoek; nutteloos slechten van kerktorens, op bevel van 't genie, neervellen van eeuwenoude boomen. Was dat te vermijden? Ons land was zoo weinig op een oorlog voorbereid; ons leger had nooit gediend. Eerder mag het een wonder heeten dat België zulk een prachtigen weerstand bood.
De koortsige Augustidagen 1914! Wie zal ze beschrijven? Men leefde in een roes van spanning, van heldenmoed; men verwachtte dag voor dag, uur voor uur wat ging komen; men dorstte naar nieuws. Niet enkel om wat in 't land voorviel, maar in Frankrijk, Engeland, Rusland.
| |
| |
Engeland had zich eindelijk uigesproken. Men mag zich afvragen of de Duitschers niet zouden geaarzeld hebben zulk een oorlog te ontketenen, indien zij dit geweten hadden. Van psychologie heeft dat volk weinig benul. Doch is het niet ijdel zulke veronderstellingen te uiten? Life is a failure. 't Is al vallend en dwalend dat de mensch - en het geheele menschdom - zijn doel bereikt. Den ganschen oorlog door, gold die les.
Terwijl heel de aandacht gevestigd bleef op de forten van Luik en hun weerstand, kwam ineens het nieuws van een schitterende overwinning behaald door onze ruiterij, onder generaal de Witte, te Haelen. Loxbergen ligt niet verre van Haelen, en onze gedachten gingen onmiddellijk naar Cuppens. Slechts veel later, enkel na den oorlog volledig, vernamen wij hoe hij de gekwetste soldaten had verzorgd, de strijders aangemoedigd, vurig deel had genomen aan wat in zijne nabijheid voorviel. De Duitschers zochten hem na den slag op. Hij was verplicht te vluchten als een boer verkleed, tot in Holland. Zijn huis, met al het artistieke dat hij erin verzameld had, ging in vlam op - want niets, geen tijdelijke nederlaag, kon den vloed stremmen der overrompelende vijandelijke troepen.
Cuppens heeft zijn vurige vaderlandsliefde lucht gegeven in zijn gedicht: De Slag der zilveren helmen. - In zijn gedacht was die slechts een herhaling van den Guldensporenslag; waren de Belgen van 1914 de voortzetters van de strijdenden der veertiende eeuw, hun leven veil hebbend voor geloof en vrijheid. Want de tijdelijke overwinning van Haelen had slechts voor een oogenblik de overrompeling gestuit. Steeds rukten de Duitschers verder.
Men had in hoop uitgezien naar Fransche hulp. Frankrijk toch had gereed moeten staan: de Duitsche bedreiging was te klaar. Een machtig land was dit naburige land, dat zoo lang op de loer was geweest om ons in te palmen. Daar bestonden oorlogstraditiën. De Franschen waren krijgsgezind, zoo meenden wij te goeder trouw. Maar in den laatsten tijd had het Fransche volk slechts tegen de kerk oorlog gevoerd, weerlooze nonnekens en paters uit hun klooster verjaagd. -
| |
| |
In de buurt zelf van Loxbergen hadden uitgedreven benediktijnen, met den geleerden Dom Besse, een toevlucht gezocht. Op den vooravond even van den strijd, werd in de Fransche kamer den drie-jaren-diensttijd gestemd. Dat wisten de Duitsche krijgslieden. En ook dat het land verzwakt was door gebrek aan kinderen. Nooit zouden de Duitschers den oorlog verklaard hebben, hadden ontelbare legerscharen paraat gestaan.
Engeland was ons tweede toeverlaat. Maar Engeland was nog veel minder voorbereid om op het continent strijd te voeren. Bleef het verre Rusland.
Aan eigen krachten overgeleverd, moesten wij bezwijken. En toch gaven wij den moed niet op. - Hoe angstig, hoe ongeduldig, werd uitgezien naar Fransche en Engelsche hulp! Die kwam stilaan, maar zonder beslissend gevolg. Integendeel was het te wijten aan de Fransche tusschenkomst, dat te Dinant de eerste atrociteiten gebeurden. De Duitschers gaven de inwoners de schuld van de schoten die door de aftrekkende Fransche troepen gelost werden, en begonnen hun beulenwerk.
Van wat er te Dinant, te Andenne, te Tamines, te Aarschot voorviel, kregen wij, te Antwerpen, van het overige land afgesloten, maar langzamerhand kennis, en weigerden in 't eerste het te gelooven. Ik vooral, die teerde op mijn herinneringen van den eersten Fransch-Duitschen oorlog.
Antwerpen werd stilaan overrompeld door de vluchtelingen van het platte land, en door hen hoorden we vreeselijke dingen vertellen. Wij bekommerden ons, in den Vrouwenbond, om in hun nood te voorzien en met dat doel waren wij den 20 Augustus, op het Institut vergaderd. Frans Van Cauwelaert en Dr. Van de Perre waren onze groote helpers in die spannende oogenblikken. Terwijl wij vergaderd waren, bracht E.H. Floris Prims eenige boerenfamiliën aan uit de kanten van Westmeerbeek, Herenthout, enz. Die vonden plaats in de Beroepsschool, niet verre van 't Institut, en dadelijk organiseerde daar E.H. Prims den dienst voor die ongelukkigen wier getal dagelijks aangroeide. De onderwijzeressen der Beroepsschool en toegewijde jufvrouwen, waaronder
| |
| |
vooral Angèle Ramboux, hielpen den ijverigen geestelijke bijna dag en nacht. Op dienzelfden 20 Augustus was te Mechelen de tijding gekomen van Pius X's dood. Jules Belpaire, die aalmoezenier in een fort te Wilrijk was, bracht ons het nieuws; - Bruno was als krijgsaalmoezenier op het fort te Borsbeek. Denzelfden dag nog vertrok Kardinaal Mercier naar Rome om deel te nemen in het conclaaf.
Het milde hart van den Paus uit het volk had de afschuwelijkheden van den oorlog niet kunnen verduren. De vredesvorst was bezweken.
Te midden van de dwarrelingen der gebeurtenissen, geraakte dit spoedig op den achtergrond. Den 17 Augustus was de Koningin, met de drie Prinsen, op het paleis, op de Meir, aangekomen. Ook de Regeering week uit Brussel naar Antwerpen en de meeste ministers logeerden in het Grand Hôtel. De Generale Staf kwam in onze muren den 19n. Meer en meer scheen de verdediging zich in Antwerpen te concentreeren. Den 20n hadden de Duitschers hun intrede te Brussel gedaan. Niet alleen vol krijgsvolk was de stad, ook vol van de vluchtelingen die steeds meer en meer kwamen toegestroomd. In de Beroepsschool waren er den 21n 150, den volgenden dag 247. Mannen, vrouwen, kinderen, ouderlingen krioelden door elkaar. Heele dorpen waren in schrik voor de Duitsche horden gevlucht. Overal zocht men ze te herbergen, in de stadsscholen, in alle openbare gestichten, maar alles geraakte vol.
Die van de kanten van Aerschot verhaalden hoe de Duitschers daar te werk waren gegaan. Het was om de haren te berge te doen rijzen. Die ongelukkigen konden echter in de overbevolkte stad niet blijven. Van den 24n af, zocht de militaire overheid ze verder te sturen.
Plots, in den nacht van den 25n Augustus, klonk een geknal boven ons hoofd - twee, drie vreeselijke ontploffingen. Ik schoot wakker: ‘Qu'est-ce-que c'est que ça?’ - Van uit haar bed, nog half in slaap, antwoordde Tia: ‘C'est le tram qui passe.’ Een zeppelin vloog over de stad, en de eerste bom was voor onzen tuin geweest, waar zij de groote druivenserre vergruizeld had. Niets bleef er van over en een diepe put was
| |
| |
er ingeslagen. - De kinderen Hertoghe werden er nevens gefotographeerd en verschenen in de geïllustreerde bladen als.... de jonge prinsen. - Een tweede bom kwam terecht op den hoek der Lozana- en Harmoniestraat. Doffer werden de slagen. De zeppelin vorderde zijnen weg over de stad. In de Schermersstraat, nevens het huis der Belpaires-Rieth, werd een arme meid gedood, eene andere doodelijk gekwetst. Ook in de Twaalf-maandenstraat en op den Ouden Waag werden bommen gesmeten. 't Was de eerste dier laffe luchtaanvallen die zooveel moorderijen verwekten. Den 26n begon het kanon in de verte te donderen. 't Gevaar kwam nader.
Van den 27n af kwam het bevel 's avonds alle lichten te dooven. De nachten waren prachtig, de sterren fonkelden in den diep-blauwen hemel en men kon van 't verheven schouwspel genieten, nu 't aardsche licht was uitgedoofd. Het bracht mij den tijd mijner kindsheid te binnen, toen de Lei nog een droomverblijf was van vreugde en vrede. Later, in De Panne, zou ik ook dien indruk hebben van den vollen buiten in scherp contrast met het akelige van de omgeving.
En steeds meer vluchtelingen! Want Mechelen werd nu bedreigd. Den 29n kregen zij allen bevel de stad te ontruimen. De meeste werden naar Gent en Brugge gestuurd, sommigen, de armste, naar Engeland. De exode onzer menschen naar Engeland begon - en de onuitputtelijke milddadigheid van 't Engelsch volk tegenover onze bevolking.
De Zondag 30n Augustus was weer een dezer prachtige zomerdagen die ondanks alles opbeurden en moed gaven. Oom Frédéric had ten middagmale uitgenoodigd Minister Helleputte, dien hij zoo goed kende, zijne echtgenoote en haar broeder, Minister Schollaert. Na het eten zaten wij in den tuin, onder de schaduw der oude boomen. Het was er zoo zonnig en rustig, maar hoe akelig klonk wat onze gasten te vertellen hadden over de atrociteiten door de Duitschers, te Leuven gepleegd! Daar hadden wij reeds den 27n van gehoord, in eene vergadering op het Institut gehouden, maar wij weigerden geloof te hechten aan wat Frans Van Cauwelaert meldde. Zelfs daarna had ik tegen Tia gezegd: ‘Hoe kan een ernstig man zulke dingen voortvertellen!’ -
| |
| |
Eilaas! het was maar al te waar.
't Was op dien Zondag 30 Augustus enkel dat Oostenrijk aan België den oorlog verklaarde; wat, in ons gedacht, niet veel wijziging aan den toestand kon brengen. En toch was het onder de Oostenrijksche kanonnen dat de Antwerpsche forten begaven.
Op den laatsten dag van Augustus verliet de Koningin Antwerpen met haar kinderen, om ze in veiligheid naar Engeland te brengen. ‘Zal zij nog terugkeeren?’ vroeg men zich af. Men kende toen nog zoo weinig de zielesterkte van Haar die aan de zijde van Koning Albert, al de gevaren van den oorlog zou trotseeren. Tot dan toe had zij in de schaduw, eerder teruggetrokken geleefd, zich in acht nemend wegens haar tenger gestel, maar het stalende van den oorlog zou bij haar nieuwe krachten baren.
|
|