Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1939(1939)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Die 't paradijs verloren Zij gingen vlug den morgen door en traag den avond in; de stilte zoog de stappen op; de wind bepraatte met de boomen het geheim; de uilen krasten hun het sleutelwoord; de sterren pinkten hun het tooverteeken na. Zij zagen 't niet, zij vatten 't niet... zij gingen maar. Zij gingen uit het veilig moederhuis; zij minden als het kinderhart kan geven, zij zagen hoe de jaren moeders ving'ren kromden, hoe de dood reeds loerde door de mazen van de doornenhaag. Zij leden wel de pijn die snijdt... en toch zij gingen weg. Zij gingen van een vroolijk bruiloftsfeest; hun voeten trippelden de mate na van 't lied dat echo vond in hun begeeren; de spijzen geurden in hun kleeren nog, hun tong hersmekte eens den koelen wijn, en toch zij toefden niet... zij gingen voort. Zij zochten niet, zij vroegen niet, zij gingen maar de ruimte in die niet verwonnen wordt. Het wisselen van zon en maan verlustigde den weg, een bete brood verzadigde hun honger, een klare beke-dronk hun dorst; zij hoopten maar een horizon die vluchten zou... en gingen voort. Zij vonden bij het schemeruur een uitgegraven bed. Zij sperden d'oogen bij dat graf en zamelden in 't bosch een grepe mos, een peluw voor hun moe-gekeken oog. Zij plantten in den grond naar 't Oosten toe, het land der nieuwe zon, hun pelgrimsstok... Hij lente-bloeide op hun rust. b. de craene. Vorige Volgende