Ringsteken
Ongeoorloofde redacteursstreken
De ‘Mededeelingen, officieel orgaan van den Bond van Noord- en Zuid-Nederlandsche letterkundigen’, nummer 100, October '32, bevat volgend stukje:
‘Ons lid Maurits Wagenvoort heeft een schrijven aan het bestuur gericht, waarin hij zich, zeer terecht, beklaagt over de behandeling, hem door den nieuwen redacteur van de Nieuwe Gids, dr. A.A. Haighton, aangedaan.
Van de grieven, waarvan de heer Wagenvoort ons mededeeling heeft gedaan, zijn er, die betrekking hebben op de altijd moeilijk te beoordeelen en juridisch zeer onzekere verhouding tusschen directie, redactie en medewerkers bij een tijdschrift. Wat echter, ook hierbij, zeer stellig ongeoorloofd mag worden geacht, is het veranderen, door de redactie, van copy door een medewerker geleverd, zonder dezen daarin te kennen. En wel in nog hooger mate, wanneer het meeningen betreft, welke de schrijver ten slotte met zijn naam moet dekken. Dit nu blijkt te zijn geschied met een artikel, en wel een Buitenlandsch Overzicht, door den heer Wagenvoort bijgedragen voor de Nieuwe Gids. De redacteur heeft daarin, naar de heer Wagenvoort ons meldt, “geschrapt, er bij gevoegd, sommige denkbeelden weggelaten of vervormd”, terwijl het artikel ten slotte is afgedrukt onder naam van den schrijver.
Dit is voorzeker een ontoelaatbare inbreuk op het Auteursrecht. Wij voldoen gaarne aan het verzoek van den heet Wagenvoort, om dit geval ter waarschuwing te publiceeren, en danken hem voor de gelegenheid, die hij ons daartoe gegeven heeft. Dat het, naar ons blijkt, zeer te bezien staat, of op deze schending van het auteursrecht eenig verhaal is te verkrijgen, maakt de zaak zeker niet beter.’
Wij zijn mede verontwaardigd over dergelijke handelwijze, doch voor den heer Wagenvoort vinden wij toch woorden van troost.
Destijds was het nog van belang dat iemand eene persoonlijke meening had en ze kon uiten zonder gevaar te loopen verbrand te worden op eene of andere groote markt. De tijden zijn echter veranderd. Eene persoonlijke meening is van nul en geener waarde. De vraag is slechts of iemand de meeningen heeft van zijne meesters en van zijne ‘volksgenooten’. Het is kenschetsend voor deze evolutie der waarden, dat dit den heer Wagenvoort wordt aan het verstand gebracht in het tijdschrift van den man, die kunst zag als de allerindividueelste emotie en die diensvolgens ook van de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste meening zijn recht maakte, dat hij ook bij anderen met respect wist te ontzien.
Was het van geen belang of de Nieuwe Gids-redacteur op eigen initiatief den heer Wagenvoort de meeningen van den redacteur, dan wel die van den heer Wagenvoort deed belijden, het is wel van belang dat de heer Wagenvoort willens