Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938
(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 795]
| |
Kroniek van het proza
| |
[pagina 796]
| |
redeneeringen gedraagt. Alleen op dat plan is de ware grond en de ware bedoeling van een mensch te onderkennen, wordt het mogelijk over wilskracht en karakter te spreken. Onder 't lezen van Walschap's laatste boek heb ik in de hoofdfiguur Sybille zoo weinig specifiek vrouwelijks gevonden, en daarentegen zooveel dialectiek, zooveel betoog, dat ik er nauwelijks, en vooral na de verantwoording op het einde van het werk, den schrijver zelf in mijn overwegingen buiten laten kon. En wanneer de waarheidslievende, de ‘toppen van het intellectueele leven’ beklimmende Sybille, dus verstandelijk meerbegaafde voor beweegredenen van emotieven aard de ‘gnosis’ boven de ‘piscis’ stelt, en na inkeer door dezelfde drijfveeren den strijd verliest, dan stelt zich de vraag of Walschap geen partij heeft getrokken voor degenen, die het gevaar beminnend, in dit gevaar vergaan. Voorzeker zijn wij het met hem eens dat het leven van een in haar geloof geschokte ziel oneindig veel interessanter en grootscher is dan dat van een kwezel. Wij aanvaarden zijn verdediging die door de brave parochianen wordt belasterd, en wij denken hier aan de steeniging der overspelige vrouw, maar we staan verbaasd bij een katholiek auteur de genade onmachtig te weten tegenover de op hol gebrachte passie. Want hier wordt de thesis naar voor gebracht, dat de geloovige het tegen den ongeloovige aflegt, dat het niet meer mogelijk is in de nabijheid van den ongeloovige te leven en het dus beter is voor hem de plaats te ruimen of te verdwijnen. Deze capitulatie berust, ik voeg het er nog eens bij, op de sympathie (voor Sybille, de sympathie die liefde heet), voor den ongeloovige opgevat. Welnu, m.i. is deze sympathie, onder het zij welken vorm ook, kameraadschap, vriendschap, liefde, geen reden waarom alleen den geloovige moet geslachtofferd worden. Ik weet niet, of wegens de dwalingen van den Roomschkatholiek-levenden mensch, zelfs van den priester, de geloovige zich minderwaardig, gekwetst of onredelijk moet gaan gevoelen. Ik weet ook niet of per se de katholiek moet onderdoen. Hier verwijt ik Walschap bij het versleten thema te | |
[pagina 797]
| |
zijn gebleven en zijn boek weer te zeer als drama, als spel van tegenstellingen te hebben opgevat. Alle fanatisme is mij vreemd. Het verwondert mij daarom wel dat de Dr. Philosophiae Thomisticae Sybille, in het fanatisme van haar geliefden jeugdvriend, Harry, geen argumenten vond om zich te wapenen. Walschap heeft in zijn betoog te zeer geloof gehecht aan de zoogezegde verlichtere denkwijze van den ongeloovige. ‘Aan mijn kant staan alle verstandige menschen.’, zegt Harry ergens. Dergelijke uitlating wijst op anti-dogmatische beschouwingen. Denken wij nu aan de schriften en uitlatingen van Walschap in de laatste jaren met betrek op oorlog en vrede, en de heerschende levensbeschouwingen dan voelen wij hoe sterk zijn naar links geëvolueerde sociale opvattingen aan de basis liggen van zijn meer met de rede dan met het leven opgebouwd boek. Ten eerste heeft hij ditmaal toegegeven aan een persoonlijke stellingname, ten tweede heeft hij zijn artistieke bedoelingen aan de conjunctuur geofferd, ten derde wordt het verder nog onverklaarbaar dat iemand die een vorm van antiklerikale actie bijtreedt, - ik laat het in het midden of hij ongelijk heeft of niet, - de auteur is die er nog aan gelooft het katholicisme te verbeteren met huwelijken als deze van zijn Thys met de zottin Let. We kunnen ons hier af vragen waar de aap uit de mouw komt. Walschap is en blijft een omstreden figuur. Maar meteen blijft zijn werk, zijn onmiskenbare rasschrijverschap te buiten gelaten, naar den inhoud te impulsief, te onevenwichtig om duidelijk te weten waar hij heen wil. |
|