| |
| |
| |
Als de dagen lengen
door Stefanie Claes-Vetter
(Vervolg)
III
Dit was de heerlijkste zomer, dien Pierre ooit beleefd had. Alle dagen mooi weer en zon, een overvloed van fruit en bloemen, een overdaad van levensvreugde en bij alle menschen een stemming, alsof een deel van het aardsche Paradijs zich jaarduizenden verscholen had om in België open te bloeien in dit schoone jaar Onzes Heeren negentienhonderden-veertien. Een jaar waarin noch zorg, noch ramp, noch smart, noch rouw de menschen treffen kon in het kleine stukje land dat ligt tusschen de Ardennen en de Noordzee. Negentienhonderd-en-veertien - een gezegend jaar.
Pierre floot een studentenliedje, en toen nog een, en toen weer een ander en lachte in zichzelf. Wie had ooit gedacht dat hij, met zijn stillen weemoed, zijn zwijgenden aard, zijn eenigszins afgetrokken levenswijze, dat hij in korten tijd, een paar weken nauwelijks, zoo veranderen zou?
Nu waren daar de lange namiddagen in het atelier van de Dwarsstraat, waar Bastien Delorge huisde en waar zijn nichtje werkte. Ze had wel een kamer op de Renbaanlaan, waar ze ook teekende en schilderde, maar ze wilde zooals Bastien zich uitdrukte ‘al dat geloop in huis en al dien rommel en smeerboel’ haar tante Mariette, Bastien's zuster, niet op den hals halen en werkte dus meestentijds bij Bastien.
Als hij de koetspoort doorgegaan was en in het tuintje stond, naar boven, naar de ramen van het atelier keek, dat in het achterhuis boven de groote werkplaatsen lag, en wist dat hij de trap maar moest opklimmen om op den kleinen overloop als antwoord op zijn klop een vriendelijk ‘Binnen’ van
| |
| |
Myra, of een nijdig ‘Ben je daar al weer’ van Bastien te hooren - als Zonzon haar kopje naar hem toe zou draaien en blij uitroepen: ‘O, oom Pierre, nu wordt het heusch ikzelf!’ en als hij dan over Myra's schouder zou kijken naar dat echte mooie levende kind op het doek, met de oogen die zagen, en den mond die ademde en de wangetjes die bloosden als kinderwangetjes van vleesch en bloed onder de donzige huid, een Zonzon, honderdmaal mooier dan het beeldschoone kind op de beeldschoone foto van Buyle - als Myra na een tijdje op zou staan om samen met Zonzon in het zijvertrekje thee te zetten en Zonzon haar daarbij zou helpen en alvast aan de koekjes beginnen - als somtijds eenige kennissen van Bastien, of Fons en Annie Vandermarck dan tegen half zes ook nog kwamen oploopen en als ze met hun allen op de wakkelige canapé, op kussens en zetels bij elkaar zaten en praatten en oordeelden over kunst, muziek, politiek, Vlaamsche beweging en Hollandsche literatuur, terwijl alleen Myra gewoonlijk zweeg, daar ze volgens Bastien de eenige vrouw was, zoo verstandig om haar mond te houden over dingen, waar ze niets van af weet - als het licht schuiner begon te vallen door het hooge glazen dak en op sommige afgietsels een valen gloed wierp - als de schaduw kwam, links van het marmeren borstbeeld, dat Bastien Delorge pas had voltooid en nu hier boven had geplaatst, dan kreeg Pierre het gevoel of hij nooit, nooit zoo lang hij zich herinneren kon, zulk een zomer had beleefd.
Hoe licht en gemakkelijk was alles gegaan. De vriendelijke ontvangst op de Renbaanlaan, waar de kennismaking den eersten dag reeds, dank zij de jovialiteit van Bastien Delorge met Myra's familie van een leien dakje was geloopen. Bastien had een toon aangeslagen of zij oude vrienden waren, en toch hadden ze elkaar na de collegejaren nagenoeg uit het oog verloren, elkander nog maar eens toevallig ontmoet op een tentoonstelling of Vlaamschen kunstavond. Dien eersten keer reeds had mevrouw Carel Wynanda hem ten eten gevraagd voor den volgenden Zondag en Bastien had hem gezegd, dat hij op zijn ateliers kon komen wanneer hij wilde. Myra werkte gewoonlijk den heelen middag, en als hij eens een keer nie- | |
| |
mand trof moest hij maar terugkeeren, voor hem die in de Koninklijke straat woonde was 't niet ver. 's Middags zou hij er trouwens af en toe menschen ontmoeten, want sedert Myra in zijn atelier werkte kwamen de verfkladders en muzieklawaaiers om van de pennevruchtfabrikanten niet te spreken op zijn atelier af als wespen op het fruit. Gelukkig dat Myra een degelijk meisje was, dat gezworen had niet met een Belg te trouwen, waarop Myra antwoordde dat ze heelemaal nooit zwoer, en dat de pers even goed voor zijn werk kwam als voor het hare.
- Als ze in vredesnaam maar niet over schilderkunst spraken, hè Myra? spotte Bastien.
- Ik praat immers ook niet over dingen, waar ik geen verstand van heb.
- Maar je matigt je toch een oordeel aan over mijn groep.
- Den hond zul je veranderen, oom Bastien, had het meisje onverstoorbaar beweerd. Als je wilt zal ik een Gordonsetter voor je schilderen, die van de groep is niet goed. Natuurlijk kun je dat nu op het oogenblik niet toegeven, omdat ik de jongste ben, maar later verander je hem toch.
Toen bij zijn eerste bezoek Bastien de natte doeken van de klei had willen afnemen om hem te toonen, waar hij aan bezig was, had Myra hem tegengehouden, en twee dagen nadien was gebleken, dat hij zijn werk weer in den kleibak had gegooid.
En zooals ze op den dag van hun kennismaking stil en netjes hem en Bastien sigaren en port had aangeboden en toegeluisterd toen ze praatten, zoo had ze over Bastien's werk niet meer gesproken, tot Pierre's oog op een pracht van een staanden jachthond viel, met zwart krijt op grauw papier geteekend en tegen de deur van het zijvertrek gepind.
- Zeg Bastien, wat een magnifieke teekening. Dieren, dat is toch eigenlijk je specialiteit.
Aan den schildersezel zat het meisje in haar korenblauw kleed met een groote schort er overheen en schilderde zonder om te kijken naarstig verder aan de beeltenis van een ander meisje.
Bastien Delorge trad dicht op hem toe:
| |
| |
- Die hond, hè, alleen maar zoo'n hond die daar staat.... Verdomme, verdomme....
- O, antwoordde Pierre alleen, is de teekening van haar.
- Myra, Pierre vindt dien setter niet kwaad, sprak Bastien hardop.
- Als hij u bevalt, begon het meisje, dan....
- Dan zal ik er voor u ook wel een teekenen, teemde Bastien haar stem nabootsend. Bewaar ons Pierre, dat ligt nu in haar mond bestorven. Ze heeft het nog van de bewaarschool overgehouden als ze een mooi matje had gevlochten, blauw, groen en rood, blokjes en sterretjes. Dadelijk lieftallig bereid om er voor jan en alleman net precies zoo een te maken.
Pierre keek den beeldhouwer aan, verwonderd over de uitbarsting. Deze was met de armen over elkaar gekruist blijven staan en staarde naar den hond.
- Als ik een jachtgroep maak half zoo goed, hoor je me Pierre, half zoo goed als die teekening....
- Bastien, het water kookt, zet jij alsjeblieft thee, ik maak nog gauw een paar vegen af, verzocht Myra.
Daarna dronken ze thee en aten petit-beurres en Myra speelde met Zonzon van ‘Ik-zie-ik-zie-wat-jij-niet-ziet’ en juist toen de beide mannen ook mee zouden doen kwamen Fons Vandermarck en zijn vrouw hen met een luidruchtig ‘Binnen zonder kloppen!’ overvallen.
- Zeg jongens, begon Fons onmiddellijk, het schijnt dat het er spant in de politiek, hoor!
- Daar heb je Het Laatste Nieuws, de Gazet van Antwerpen en de dameskoffievisite weer, spotte Bastien. Hallo Fonske, wat heb je nu weer voor praatjes in 't café opgedaan?
Myra had Annie's hoed en handschoenen aangenomen, even beleefdheidshalve omdat deze er naar vroeg, den ezel met Zonzon's portret wat in het licht geschoven, monsterde daarna een rieten stoeltje, keek of de kussens niet te stoffig waren, daar Annie een mooi toiletje aan had, en vroeg toen:
- Wil je zoo lang een schort van mij aandoen? In een atelier, waar er met twee gewerkt wordt loop je altijd kans
| |
| |
je vuil te maken. De andere kant is anders de mijne, van den verfrommel kun je je dus wel afhouden.
Maar Annie, die het juist verschrikkelijk interessant vond in haar violine crêpe-de-laine kleed, te midden van kunstenaars in een bevallige houding op een divan te liggen net als madame Récamier, schudde het hoofd:
- O welneen, Myra, het komt er niets op aan.
Ze draaide haar vogelkopje achterover in den hals, schudde haar schouders heen en weer en manoeuvreerde zoodanig dat ze naast Bastien op de sofa te zitten kwam.
De beeldhouwer strekte zijn hand uit en nam achter zich een stoffig Boeddahbeeldje, dat hij mevrouw Vandermarck in den schoot legde.
- Houd eens vast, beval hij, ik zal je nu eens laten vergelijken Fons, met wat ik gisteren opgesnuffeld heb.
Ik verzeker je dat het spookt in den Balkan, vervolgde Fons tegen Pierre.... Einde Juni moord te Serajevo, 23 Juli ultimatum van Oostenrijk aan Servië. Je zult zien, dat het misloopt.
- Fichez-moi les Balcans dans les Dardanelles et qu'on n'en parle plus, citeerde Bastien en Annie keek eenigszins angstig toe hoe hij naast een blijkbaar nieuw gekocht pronkstuk van een antieke kast twee nog veel stoffiger kunstvoorwerpen afnam.
- Schoonmaken mogen ze hier nooit, uit vrees voor breken, en klei en gips geeft veel vuiligheid, verontschuldigde Myra hem huismoederlijk. En daarna met een blik op de heeren:
- Annie, geloof je, dat dit nu nog mogelijk is, oorlog, hier, in onzen tijd? Als ik in de litanie van alle heiligen lees: Van oorlog, pest en hongersnood, verlos ons Heer, dan vind ik dat altijd zooiets verouderds.
- Il ne faut jamais jurer de rien, zelfs niet op een Boeddahbeeldje, beweerde Bastien terwijl hij met liefkoozende blikken vergelijkingen maakte. Wie weet zien wePierre en Fons nog eens heldhaftig optrekken om aan de Waalsche grens te gaan kijken of de Duitschers en de Franschen als ze vechten wel op een behoorlijken afstand van ons onzijdig vaderland blijven. Sedert een maand beginnen ze alweer te
| |
| |
korten, Myra merkt het bij haar werk, maar als de dagen weer gaan lengen, wie weet hoe 't er dan hier in den Belgique uit zal zien! Allemaal morsdood of in boeien en banden geslagen, net als Andreas Hofer te Mantua.
Doch Fons, eigenlijk een hazenhart en altijd tot tegenspreken geneigd, vond dit vooruitzicht onaannemelijk.
- Welneen, hoe kom je er bij, hij schoof onrustig op zijn kruk heen en weer, terwijl hij een sigaret van Pierre aannam, ik bedoel maar dat het er daar in dien Zuid-Oostelijken hoek van Europa leelijk uitziet.
- Ze moeten toch de kranten ergens mee vullen. Hallo Myra, geef ons wat te drinken.
Zonzon ging met koekjes rond en een zakje pralines door mevrouw Vandermarck meegebracht. Het was een fijn donker kind, met schitterende oogen, een prachtige gelaatskleur, een lenig lijfje, en Myra vond het heerlijk haar levensgroot te schilderen. Ze poseerde met buitengewoon veel gemak, scheen nooit vermoeid en verveelde zich niet, daar Pierre of Bastien er gewoonlijk ook waren en voor de noodige afleiding zorgden.
- Werk je niet wat veel, Myra? vroeg Vandermarck plotseling.
- O ontzettend, antwoordde Bastien in haar plaats. We schilderen er maar op los alsof 't voor God en Vaderland was, alle mooie kinderen en hun nog mooiere Brusselsche mama's moeten er aan gelooven, en we verdienen geld als slijk. Heb je ‘Mevrouw Ons-aller-ideaal’ al gezien? Het is klaar, of ten naaste bij.
Hij nam een groote, reeds ingelijste schilderij, die tegen den muur stond, draaide ze om en er viel een stilte over het groepje.
Een zeer jonge vrouw met reebruine oogen, waarin een vreemde vochtige glanzing lag, en een halfgeopenden lachenden mond, die een zonderlinge tegenstelling vormde met den ernstigen blik, hield met beide handen een prachtige blonde baby op haar schoot vast, terwijl een donker jongenskopje van een jaar of twee, drie, over haar schouder gluurde.
- O Myra, hoe magnifiek. Dat is het beste wat je ooit
| |
| |
gemaakt hebt, en Annie perste haar lippen samen, hield het hoofd achtereenvolgens schuin van links naar rechts en keek met een beslistheid, welke haar volkomen bekwaamheid tot oordeelvellen uitdrukte naar de schilderij.
- Inderdaad Myra, beaamde Fons, dit is goed werk.
- Nou Myra, als mijnheer en mevrouw Vandermarck tevreden zijn dan kun je wel zeggen, dat je dit maal den hoogsten vogel hebt afgeschoten, maar het was niet heel zeker of Bastien's sarcasme de schilderij gold of wel de uitspraken van Fons en diens wederhelft.
Pierre Verschaeve zweeg. Hij keek naar de jonge vrouw op de schilderij, naar de baby met den blonden krullebol, naar het jongetje dat zijns moeders evenbeeld was, naar die wondere weelde van licht, kleur en leven.
- Myra, fluisterde hij onhoorbaar, Myra.
Ze stond naast de schilderij in haar eenvoudig kleed, met het rustige gelaat en de blonde vlechten in den hals samengestrengeld. Ze stond naast dit beeld van verfijning, bevalligheid, voornaamheid als een nederige arbeidster: het wekte verwondering dat haar klare oogen en haar kleine handen dit gewrocht hadden.
- Het is natuurlijk razend geflatteerd, het moet geflatteerd zijn, veronderstelde Vandermarck.
- Neen, antwoordde Myra nuchter, ze zijn nog mooier alle drie.
Pierre Verschaeve's gedachten zwierven weg.
Hij dacht aan Brugge, deze relikwie der gothiek en de Vlaamsche Lievevrouwen van Jan van Eyck en Gerard David. Aan het mystieke huwelijk van Sinte Catharina en aan Ursula's schrijn. Al deze maagden waren de zusters en gezellinnen van Myra Wynanda. Ze hadden het lichte haar en de stille oogen, het gewelfde voorhoofd, den rechten neus, den fraaien mond, de oude meesters hadden hun modellen voor het grijpen gehad in de stemmige vrouwen rondom zich. Myra Wynanda had een van de vrome meisjes uit de late middeleeuwen kunnen wezen. De meester had de zielen geschilderd, door het zuivere omhulsel verborgen, maar door de eeuwen heen bleef met de wijding des geestes het lichamelijk schoon spreken tot den ingetogen toeschouwer.
| |
| |
Myra Wynanda stond daar met haar gewone gebaren, haar simpel werkkleed, haar rustigen blik, bijna een alledaagsch meisje. Maar als een ontdubbeling van haar wezen praalde daar naast haar het groote doek.
Zoo zijn de taaie zwoegers uit oudere tijden geweest, de nijvere arbeiders, de groote onbekenden, die kathedralen bouwden en meesterwerken schiepen, maar het onnoodig vonden dat hun naam genoemd zou worden na hun dood.
Pierre keek plotseling naar Bastien Delorge. Ja, de beeldhouwer had gelijk: smeek den hemel dat de goden hun macht verliezen over wie ze liefhebben.
Myra Wynanda, ze bleef iets vreemds, een raadsel trots haar eenvoud.
- Ik heb eigenlijk spijt dat deze schilderij afgeleverd moet worden, sprak ze onverwacht.
- O, maar als je het zelf zoo mooi vindt, kun je er wel een ander maken, teemde Bastien, wederom plagend haar stem nabootsend.
Ze werd plotseling korzelig.
- Dat is onzin Bastien, je weet heel goed dat er sommige dingen zijn, die men maar eens maakt. Kijk naar de schetsen en de losse studies van elk afzonderlijk, telkens is toch weer iets anders.
Zonzon, die zich een beetje begon te vervelen onder de groote menschen nu er geen spelletjes gedaan werden, had haar hoed opgezet.
Pierre en het kind namen afscheid. In de deur bleef hij nog een oogenblik dralen. Midden in het atelier stond Myra, het portret van Zonzon wierp een lichtglans af in den donkerwordenden hoek. De figuren van de jonge vrouw met de twee kinderen schenen te leven tegen den zijwand. Links daarvan toonde de teekening van den jachthond nu veel grooter, en zijn oog viel op verschillende dingen, die hem vroeger ontgaan waren: de bloemenverkoopster in de volle zon, een hoekje van de Groote Markt bij regen, de kop van de karakollenvrouw, gebogen over haar wagen.
Myra wendde zich naar hen toe:
- Meende u nog iets te zeggen, of hebt u wat vergeten?
| |
| |
vroeg ze beleefd. Het scheen niet bij haar op te komen, dat iets van haar hem vasthield.
Pierre schudde het hoofd.
Zoo waren de noeste werkers, de arbeiders uit den vroegeren tijd. Die dachten niet aan roem of grootheid, maar werkten dagelijks verder aan een vaste taak, met ijver en volharding, terwijl de kunst haar onsterfelijken adem woei over hun schepping.
Wordt voortgezet.
|
|