Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 533] [p. 533] Kampeeren Van alle vreemden ver, van cinema's en steden, In 't ruisen van de wind door boomen langs 't kanaal, Lig ik in vriendentent te luisteren naar de taal Van 't rijk der stilte, dat wij als een kerk betreden. De nacht waakt over ons en alle driften rusten. Op d'hoeve krijst een pauw en in die onheilskreet Hoor ik bereids de regen rofflen op het kleed, En de angsten schieten wakker bij de felbewusten. Daar scheurt een lang geloei het zwijgen in de dreven. Een boot komt aangekliefd, verdwijnt, spijts heur misbaar Machteloos snel gelijk elk onzer uit het leven, En onverschillig slecht het water baar na baar. Nu schiet een plotse lamp een lichtstraal door de kieren. De nacht stelt zich te weer, het licht slaat op de vlucht, De wielen zoeven weg, - en verder geen gerucht - Wij hooren bij de wind, het water en de dieren. Van alle vreemden ver, van cinema's en steden, Beveiligd door de nacht, nabij de kalme vaart, Wat rest er van de tijd, die ons het hart bezwaart? Nog tussen wake en droom verzinken we in 't verleden. a.g. christiaens. Vorige Volgende