Boekbespreking
Johan Theunisz: Johan de Witt. - H.P. Leopold's Uitg. Mij. N.V., Den Haag, 1938.
Dit boek is het vierde van een reeks geromanceerde biografieën van beroemde Nederlanders door vooraanstaande letterkundigen of bevoegden geschreven.
Na Oldenbarneveldt, De Ruyter, Coen, nu de Witt. Ik kan het opzet van deze reeks niet minder dan gelukkig achten, in de eerste plaats voor de Nederlandsche letterkunde die daardoor haar veld gevoelig uitbreidt. Er wordt daarbij voortaan een nauwere band tusschen heden en verleden, tusschen het levende geslacht en de voorouders gesmeed, hier wordt de continuïteit, reeds zoo merkwaardig voor de Nederlandsche cultuur, het volk nog beter bijgebracht. Voor ons, in Vlaanderen, die op enkele gestudeerden na, nog zoo bitter weinig van de Noord-Nederlandsche geschiedenis afweten en van de voorgeschiedenis, die eenmaal alle Groot-Nederlanders zullen moeten kennen, in het dagelijksche leven om zoo te zeggen niets meer vernemen, zijn deze boeken een onverhoopte inlichtingsbron en een ontspanning meteen. Met dergelijk werk en met belangstelling wordt een groote stap gedaan in de richting eener geestelijke verstandhouding tusschen Noord en Zuid.
Het leven van de Witt (1625-1672), dat het begin van Holland's bloeitijdperk (1648-1748) inzet, is, zooals de schrijver zegt, moeilijk van de toenmalige vaderlandsche geschiedenis los te maken. De Nederl. geschiedenis is er waarlijk eene van bijna zuiver politisch-economischen aard. Haar groote staathoofden en haar koningen en ministers hebben zich niet, als die van Frankrijk en Engeland door amoureuze en frivole beleving onderscheiden. Maar des te krachtiger komt hun gestalte uit tegen den achtergrond van vrijheidsdrang, oorlog, avontuur en partijstrijd, die den Nederlandschen staat tot stand brachten. In dien strijd voor nationaliteit, grootmacht en koloniaal bezit is de Witt, de raadspensionaris, een figuur van eerste grootte geweest, waarvan, door zijn neerlaag in binnenlandsche politiek, nl. zijn onderdoen voor het Huis van Oranje, de beteekenis voor het nageslacht nooit zeer sterk werd opgehemeld. Ook op dit feit drukt Johan Theunisz, die met waardige, spannende en betreurende hand van de Witt's tegenspoed en ondergang gewaagt. Het einde van Johan de Witt en van diens broer Cornelis is niet in overeenstemming met hun verdienste geweest en is niet goed te praten. Ernstig en plichtbewust zijn die levens, zij het ook eenigszins verdonkerd door den afstand die de Hollandsche regenten van het volk scheidde.
Wellicht liet de beperking niet toe deze tijdschildering meer kleur te geven. Het valt nochtans op dat het milieu waarin de Witt zich bewoog met wat schrale verven behandeld werd.
P.D.V.