finantieel onbelangrijk, zelfs wel eens bespottelijk gemaakt. Nu is erkenning door een jury, die werkelijk gezag heeft, zeker belangrijker, althans in de gedachtenorde waar het om te doen is, dan het bedrag. Maar er zijn toch ‘eeregelden’, zoo luttel gelds dat er ook geen eer aan is, voor den schenker wel te verstaan. Een staat die het beste literaire werk met een aalmoes vereert, geeft geen hoogen dunk van zijn waardeering voor geestelijke waarden. Zoolang de staats- en provinciekassen leeg zijn en van peraequatie met kan gesproken worden, zouden de jury's, telkens wanneer zij een prijs niet in zijn geheel en met overtuiging kunnen toekennen, het bedrag ervan moeten voegen bij dat van het volgend jaar. Dat schijnt op boekhoudersbezwaren te stuiten, maar die zijn niet onoverkomelijk.
Er zijn hier letterkundige prijzen genoeg in verhouding tot onze productie. Er is niets bij verloren als er eens eentje niet toegekend wordt en er is wel iets gewonnen aan prestige, tegenover de landen, die toonen wat meer over te hebben voor de kunst, als nu en dan een onderscheiding kan toegekend worden die ook pecuniair wat meer om het lijf heeft.
Zelfs ten voordeele van een prijskamp met welomschreven onderwerp als dat van ‘De Leeuw van Vlaanderen’ valt iets te zeggen. Er wordt geen enkel gedicht uit plicht ingeleverd, want wie geen zin heeft doet niet mee. En wie zou de verantwoordelijkheid durven op zich nemen om alles wat op kunstmatige wijze verwekt is, te vernietigen? Wij hebben gehoord dat bijna alles van Bach dan zou moeten verdwijnen, benevens tooneelstukken van Vondel en Racine. Gezelle heeft zeer mooie doodsanctjes gemaakt, eenvoudig omdat hij het de bedroefde familie niet kon weigeren. Balzac heeft heel zijn leven tegen de dood op geschreven uit angst voor zijn schuldeischers. Hij zou misschien wat beter geschreven hebben, had hij het rustig kunnen doen, maar indien iemand zijn schulden betaald had, ware, wie weet, misschien ‘Eugenie Grandet’ nooit verschenen.
In elk geval, voor prijskampen als die van ‘De leeuw van Vlaanderen’, pleit dat het bekroonde werk goed is, zeker niet slechter dan menig ‘spontaan’ geschreven tooneelstuk. Het