Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 460] [p. 460] Vers voor F.V. Toussaint van Boelaere. Al was de hoop me een altijd milde üier, 't wordt tijd dat ik de scherven samenschuier van al het duurbaars, dat mij reeds ontviel, zonder geluid, maar niettemin tot gruizel gemalen onder 't wentelende wiel van 't leven met zijn sroomen en zijn duizel. Al wat beloofd scheen, schoof aan mij voorbij, ontglippend aan mijn aarzelende handen, die 't broos geluk verbrijzelden tot brij. Wat baat het vloeken dan en 't knarsetanden? Wie moedig is rent als een man vooruit en jaagt op kudden nieuwe en schooner droomen. Niet iedereen blijft tikken aan de ruit. Ik wil ook eens over den drempel komen. Ik heb den moed en ik bezit geduld genoeg om maanden, jaren mee te kunnen, totdat het wonder wordt aan mij vervuld, dat ik mij wensch en velen wenschen 't hunne. Zoo blijft de hoop me een altijd milde üier, al heb ik 't loon en 't leven van een kruier. m. de doncker. Vorige Volgende