Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 391] [p. 391] Verzen Zee - bad Laat me in 't water staan met druipende haren en lachen om de kleine woorden van mijn vrees - recht-op stààn, en den kouden arm der baren gestrengeld voelen om mijn warme vleesch. Mijn hijgend harte aan het hart van 't water: het eeuwig-kloppende in ebbe en vloed aan 't kleine tijdlijke, dat bonst in elke ader en in de driften van mijn bloed. O, als ik 't lamme leven niet meer kàn verdragen, dat me verworgen wil in kleinigheid; - dan zal ik om de mildheid van het water vragen en daar gaan beedlen om wat eeuwigheid. maurits wille. [pagina 392] [p. 392] De heersers Om zonder 't aanschijn door het zweet te schenden Zij garen onverdroten huize' en land De tanden in de rijpe vrucht geplant - Te heersen over moe-gedrilde benden. Mijn akker ligt niet onder eender zon Zijn gisten voel ik op mijn verste tochten Der schoonste vruchten die 'k er ooit op won De bitterheid doorheen mijn vlees gevlochten. Zij tonen deugd en vrezen wel Gods rijk Maar dieper dan het diepst omwoelde slijk Waar ik de reden van ons zijn betracht. Al naar mijn droom en lusten mij verzoeken - Al heeft hun ebbe al zwaar mijn ploeg bevracht - Zal eens hun ziel vergeefs genade zoeken.... ludo poplemont. [pagina 393] [p. 393] De zieke boom Ik zie het leven aan, 't bloeit open om mij heen, 't bloeit raaklings langs mijn hand en in mijn hand bloeit géén. 't Is zwaar wat ik behoud, 't wordt ijzer wat was goud en teederheid en droom verlaten dezen boom, die in geen Lente ooit zijn blaadren schieten zal, 't sap dat zijn stam bezwaart splijt deze overal en nutloos stort 't zich uit, gestold eer 't naakt den grond en in den dood verstard omparelt 't ieder wond. Het wekt verwondering zeer, bij 't kind dat langs komt gaan, dat die geschonden stam in 't schoone woud moet staan. gabrielle demedts. [pagina 394] [p. 394] De lintjeskoopman Hij loopt bij elk groot feest temidden van 't volk rond, zonder rust of duur, hij is op zijn manier een ridder doch van de droevige figuur en: op eens ànders glorie-uur. De distinctieven op zijn kussen krijgen een speelsche, zonnige vlucht, wanneer hij haastig voortgaat tusschen de feestgangers en onbeducht zijn koopwaar prijst met veel gerucht. Hij doet met menschenkennis zaken onder dit vreugdevol publiek, dat zich nu eenmaal wil vermaken op zulk een dag vol romantiek, vol vlaggen en lawaai-muziek! Wie nooit de heeren zullen worden die rijk met goud zijn uigedorst, zij dragen als een adels-orde getroost zijn lintje op hun borst - dat daarbij niet veel heeft gekost. Dit is symbolisch: meest het kleine in deze wereld is oprecht, de grooten mogen schooner schijnen, hun gulden pronk is opgelegd en al te zelden wezens-echt... a.j.d. van oosten. [pagina 395] [p. 395] Ik ben een wezen Ik ben een wezen uit een vrouw geboren Kort van dagen, boordevol van onrust... Ik weet, besloten tusschen twee getallen zal heel mijn ik en enkelvoudigheid in ruimte en tijd met lot en leven vallen tot ik weer afreis naar mijn eeuwigheid. Meer wijsheid heb ik niet. Antieke schriften willen het goede van het kwade schiften bestemmend na den dood mijn eeuwig lot. Wat scheert me weemoed om die vergezichten komt ooit geloof mijn stompen geest verlichten, ik zal deemoedig zijn en zeggen - ‘God’. Ik ben een wezen uit een vrouw geboren Kort van dagen, boordevol van onrust. w.a. de witte. 22 Januari 1937. Vorige Volgende