Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938
(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| |
De aristocratie der toekomst
| |
[pagina 346]
| |
komen gelijk blijft door de wisselvalligheden der geschiedenis heen. De aristocratie is een machtsverdeelingsstelsel in de samenleving, krachtens hetwelk het gezag toevertrouwd wordt aan enkele menschen, die het best geschikt geacht worden om het uit te oefenen. Het geldt hier al de macht: politieke, administratieve, maatschappelijke en zedelijke, in enkele handen vereenigd. In dien zin wordt de aristocratie een soort oligarchie; maar het feit dat de macht aan de bekwaamsten, aan de besten, toegekend wordt, onderscheidt haar. Bijgevolg is de aristocratie een stelsel dat de keuze, de aanduiding van de meest bevoegden in zich sluit. Montesquieu merkt dit zeer te recht op: ‘de stemming aan het lot en het toeval overlaten, ligt in den aard der democratie, stemmen volgens keuze, in dien van de aristocratie’Ga naar voetnoot(1). De aard van die keuze werd door de historische ervaring bepaald. In den beginne van den ontwikkelingsgang der huidige samenleving, hing de keuze voor de aanwerving van de aristocratische instelling, hetzij van de verkiezing door het volk, hetzij van de eigenmachtigheid van den vorst af. De herhaalde keuze in eenzelfde familie deed ten slotte de erfelijkheid overheerschen. Door de geschiedenis bekrachtigd, werd de aristocratie een erfelijke instelling; dit kenmerk bleek zoo opvallend, dat de meeste denkers geen andere aristocratie meer kennen, dan de erfelijke aristocratie. Dat ligt aan het feit dat de historische invoering van de aristocratische erfelijkheid, geenszins willekeurig geschiedde; zij was nauw verbonden aan de diepgaande werkelijkheden van de volkenpsychologie. Desbetreffende zegt Dr. Carrel: ‘De verdeeling van de bevolking van een land in onderscheidene standen is geen toeval, noch het gevolg van maatschappelijke overeenkomsten. Zij heeft een diepgaanden biologischen grondslag. Want zij hangt van de physiologische en geestelijke eigenschappen der enkelingen af’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 347]
| |
Dat de erfelijkheid een factor van de keuze der aristocratie is, spruit tegelijk voort uit de biologische en geestelijke particulariteiten, die in een ras voortbestaan, en uit de geheime drijfveeren van de menschelijke ziel, die in haar het verlangen naar overlevering doen ontstaan. De behoefte om te blijven leven is zoo sterk dat de mensch wil herleven in een voortzetter van zijn actie, in iemand die naar zijn geestesgesteldheid gevormd werd, in zijn geheimen ingewijd is en zijn gedachte voorstaat. Verder is de erfelijke opvolging in een geslacht dat dezelfde rol speelt, een wijselijke ervaring en de kenteekenen van een weldadige en onheugelijke instelling blijven niet lang uit. Bewuste instelling geniet de achting van het volk en het gezag dat uiteraard samengaat met al de scheppingen van den tijd. De voortreffelijkheid van hetgeen na den dood van een mensch voortduurt, wordt in elke samenleving en door alle beschavingen diep gevoeld; heeft het dan iets verwonderlijks dat deze regel ook op de aanwerving van de leiders toegepast wordt? De ongelijke verdeeling van de gaven brengt een arbeidsverdeeling mede, die aan zekere enkelingen het bevelhebberschap toevertrouwd; bij het uitoefenen van hun ambt, ondergaan zij die behoefte aan overlevering, dat instinct van voortduur, en allengs wordt hun beroep erfelijk, door de stilzwijgende instemming van hun omgeving, die in hun verleden een waarborg voor de toekomst vindt. De ervaring van de volkeren bevestigt dat de natuurlijke neiging van het menschdom om zijn bedrijvigheid niet alleen onder enkelingen, maar onder erfelijke individuenreeksen (m.a.w. standen) te verdeelen, aan de samenleving groote diensten bewijst. De leerjaren in het leven zijn lang en bezwarend en verschillen naar gelang de functie die elkeen moet waarnemen; het standenverschil, dat niet anders dan de bevestiging van het gezinsleven is, maakt het mogelijk ieder enkeling tegelijk een zedelijke opvoeding en een stoffelijken status te geven, in overeenstemming met zijn rol in de maatschappij. De begripsbepaling van de aristocratie wordt dus volledig gemaakt door een natuurlijk kenmerk: de erfelijkheid van de uitgeoefende macht. | |
[pagina 348]
| |
Hier kunnen wij onderscheidene uitzichten van de aristocratie aanhalen, die talrijke bijkomende begrippen deden rijzen. Om haar leidende rol in de maatschappij te spelen, was de aristocratie de bewaarster van de overleveringen en vooroordeelen in den meest verheven zin. Zij leidde de samenleving tot haar doel, zich steunende op de ervaring voortgesproten uit en bewaard door de traditie en op de door de voorvaderen aangenomen en beoordeelde levensvoorschriften, die den toets der geschiedenis doorstonden. Dat is de rol die Edmund Burke haar toeschreef; hij wierp ze hoofdzakelijk op als de bewaarster van de gebruiken en de waarborg van de bestendigheid der regeeringen. Door dit kenmerk wordt de aristocratie allicht vereenzelvigd met de contrarevolutie en de reactie. Dit vraagstuk dient later nader besproken. Onder de regeeringswijzen en de levensvoorschriften die door de aristocratie voor vernietiging gevrijwaard worden, onder de geweldige verscheidenheid van haar zedelijk patrimonium, zijn er deugden die door den adel angstvallig bewaard worden en waarin hij zichzelven met het grootste welbehagen herkent. Ik bedoel hetgeen de hertog van Broglie heette: ‘het behoud van de kieschheid en maatschappelijke netheid’. Met deze kenmerken van de aristocratie zijn wij het best vertrouwd, omdat zij langer dan de andere in den schoot van de oude geslachten voortbestonden. Zij overleefden er het teloorgaan van de macht, de opheffing van de voorrechten en zelfs de vernietiging van het ouderlijk bezit. Wellicht zullen zij ten slotte ook verdwijnen; edoch, ten huidigen dage althans, mogen wij nog hopen dat eer, trouw, hoffelijkheid en edelmoedigheid nooit uit onze toekomst zullen gebannen worden. Naast de onvolledige bepalingen van de aristocratie, dient nog gewezen op een onjuiste definitie, waarbij gewag gemaakt wordt van een streng afgesloten en eenzijdige kaste. Ofschoon de leiders gewoonlijk langs erfelijken weg aangeduid worden, is het verkeerd te beweren, dat persoonlijkheden, het bevelhebberschap waardig, en in staat om het waar te nemen, niet rechtstreeks uit de massa mogen afstammen. | |
[pagina 349]
| |
Integendeel, eeuwenlange ervaring toont aan dat nieuwe leiders vaak opdagen, met al de voortreffelijkheid en gebreken van de jeugd, om aan de behoeften aan nieuwigheid en geestdrift, de deugden van een sterk volk, te voldoen. Wordt de aristocratie van een land niet geregeld verjongd door nieuw bloed, dan is zij tot verzwakking en verbastering gedoemd. Er zijn natuurlijk aangewezen leiders, die zich bij ieder opkomend geslacht in den schoot van de massa onderscheiden. Werden zij niet in de aristocratie opgenomen, dan ware al hun kundigheid er slechts om de maatschappij uit haar voegen te rukken. Daarom moet de aristocratie een voor alle begaafde lieden genaakbaar machtsstelsel zijn, waarin iedere kracht en elk licht, dat bij de ontluiking van de beschaving opdoemt, aan haar eeuwigdurend doel dienstbaar gemaakt worden. De aristocratie is, aldus beschouwd, een maatschappelijk stelsel, gesteund op de natuurlijke verschillen onder de enkelingen; gerechtvaardigd door de hechtheid en de voortplanting van het geslacht en stevig gegrondvest op de psychologische drijfveeren die diep in den mensch wortel schieten. Zij vergemakkelijkt de verwezenlijking van het doel dat de enkeling nastreeft, door de uitslagen van voorouderlijke ervaringen, belichaamd in vooroordeelen en gebruiken, in zijn bereik te stellen en door gaandeweg de verfijningen van de naastenliefde, die in de hoffelijkheid uitblinken, te bewerken. Nu blijft er ons nog alleen over na te gaan of het machtsverdeelingsstelsel in de samenleving, krachtens hetwelk het gezag toevertrouwd wordt aan weinige personen die het best geschikt geacht worden om het uit te oefenen en die om hun ‘familiale’ vorming gekozen werden, werkelijk bestaan heeft, of het door de aanraking met de macht ontzenuwd werd en of het in ons hedendaagsch klimaat en in ons vernieuwd midden tot verdwijnen gedoemd is. | |
[pagina 350]
| |
Heeft de Aristocratie bestaan?Het is buiten kijf, dat sedert ten minste twee eeuwen, de geestelijke krachten in de wereld, de ideeën waarop de geschiedenis berust, onverzoenlijk gekant zijn tegen de aristocratie zooals hooger bepaald. De leden van de geslachten, waaruit de aristocratie vroeger bestond, zijn vaak de eersten geweest om haar heilzame actie te verloochenen. Zij hebben de ‘idées-forces’, de stuwende ideeën, die haar in discrediet brachten, helpen verbreiden; zij keurden deze gedachtenwending, die de door den tijd bekrachtigde waardebepaling verandert, goed. Sedert graaf Shaftesbury, sedert baron de Montesquieu, sedert de markiezen Mirabeau en de La Fayette en zooveel anderen nog, verleent het ideaal, dat den volkeren tot navolging wordt voorgehouden, den voorrang aan den enkeling boven het gezin, aan het heden boven de toekomst, aan de persoonlijke willekeur boven de rede en de ervaring. Dit ideaal veroordeelt het standenverschil, de machtsconcentratie en de verdeeling van den maatschappelijken arbeid. De aristocratie, een duurzaam stelsel, de bevestiging van de ‘familiale’ macht, de onderwerping van den enkeling aan een erfelijke taak, is in strijd met de nieuwe theorieën. In rechte moet zij verdwijnen. Is zij in feite verdwenen? De vraag verdient opgeworpen te worden, want ondanks de theorieën van het revolutionnair romantisme, ondanks de verheerlijking van den enkeling, overleefden de volken. Hun toekomst lijkt ongetwijfeld wankelbaar, hun plannen zijn kortzichtig, maar de maatschappij is niet vernietigd, de logica van gelijkheid en democratie heeft haar eindoogmerken niet bereikt. Deze schijnbare tegenstelling wordt duidelijk bij het inachtnemen der feiten. Ons tijdperk is inderdaad buitengemeen huichelachtig; theoretisch beschouwd, behoort de macht tot de massa vrije en gelijke enkelingen; het onomkoopbare, alwetende vergoddelijkt volk wordt bewierrookt, maar voor wien de spelregels en de drijverijen achter de schermen kent, blijkt het al ras dat de machtsversnippering een mythe is, de keuze van het volk een geweldige leugen en dat de ware macht op werkelijk doel- | |
[pagina 351]
| |
treffende wijze door weinige personen geoefend wordt. De politieke macht is thans in handen van partijleiders, van clubtechnici, van psychologen die handig vleierij, overredingskracht, ijdelheid en alle eeuwige menschelijke hartstochten, uitstekende drijfveeren, uitbuiten. De economische macht behoort tot een handvol organiseerende menschen: vakbondsoprichters, secretarissen van coóperaties, carteldictatoren, genieën van financieele concentraties. Om het intellectueel gezag wordt gestreden tusschen leiders van leerstellingen en ideologen-groepen. Het gezag in zake van godsdienst wordt uitsluitend geoefend door hiërarchisch sterke Kerken. Op alle gebied heerscht oligarchie; zij schuilt achter al wat sterk is, om veiligen steun te zoeken. Ware het geoorloofd hier een fabeltje te vertellen, dan zou ik zeggen: ‘Het menschdom, een slak gelijk, liet zich overhalen om zijn “huis” te verlaten; aldus meende het zich vrijer te kunnen bewegen. Maar toen het zonder beschutting aan de weersgesteldheid bloot stond, en door de onvermijdelijke zucht tot overleving gedreven, scheidden zijn klieren, wellicht onbewust, een nieuwe schelp af, waarin gansch zijn toekomst een schuilplaats zocht.’ De menschheid is zich nog niet bewust van gansch het stelsel, dat instinctmatig in haar ontstond; voor wien goed toeziet, zijn de nieuwe ‘machten’ echter klaarblijkelijk. Augustin Cochin, de befaamde geschiedkundige, beschreef er de onfeilbare wet van: ‘Elke maatschappij steunende op de gelijkheidstheorie, bevindt zich onvermijdelijk, op een gegeven oogenblik, in handen van enkele personen. Zoo is de loop der dingen.’Ga naar voetnoot(1). Het gebeurt vaak dat hedendaagsche menschen, vol van romantische en revolutionnaire theorie, met luider stemme klagen over de belemmeringen van de vrijheid, welke hun door het dagelijksch leven geopenbaard worden. Het gebrek aan logica en de tegenstelling tusschen hun wijsgeerig stelsel en hun ervaring, ergeren en ontmoedigen hun. Zij veroordeelen de oligarchie, het nieuwe stelsel van de machtsconcentratie. Daardoor toonen zij hun verblindheid, want het ware | |
[pagina 352]
| |
jammer, de tweede schulp van de slak, of maatschappij, te vernietigen; de beweringen van de individualistische theorie in werkelijkheid omzetten, zou gelijk staan met den ondergang van de maatschappij. Natuurlijk kan de waarde van een huichelachtig stelsel in twijfel getrokken worden; Cochin zelf zegt van zijn grondwet: ‘Het volk gaat over van de handen der minderheid, die het recht van bevelen bezit, in de handen van de minderheid, die de kunst van bedriegen verstaat.’Ga naar voetnoot(1). De oligarchie van heden heeft niet precies dezelfde verdiensten als de aristocratie van het verleden, maar kan zij niet naar dezelfde begaafdheden, naar dezelfde verhevenheid verlangen? Kan de souvereine minderheid van heden bogen op de medewerking van de tot regeeren best geschikte krachten? Het antwoord op die vraag kan niet brutaalweg ontkennend zijn. Ongetwijfeld komt het tal van verstandige menschen voor, dat de huidige leiders van de politieke partijen, de volksmenners, de inrichters van het economische leven de meeste deugden van de aristocratie niet bezitten. Het komt er op aan het wezenlijke niet met het bijkomstige te verwarren. Opdat de oligarchie van heden een aristocratie weze, moet ze niet noodzakelijkerwijze volmaakt verfijnd zijn, noch het besef van de eer hebben, fijngevoelig zijn of nauwgezette eerlijkheid betrachten. Iets is echter onontbeerlijk: zij moet derwijze regeeren dat het doel van de samenleving verzekerd en bevorderd wordt en haar continuïteit gewaarborgd. De hoedanigheid die van de oligarchie verlangd wordt om tot de aristocratie over te gaan, is vooral het besef van een verre en supra-individueele toekomst. Als wij dien maatstaf aannemen en er de deugden van de huidige leiders der maatschappij aan toetsen, dan zullen wij er velen tijdelijke marionnetten kunnen noemen, maar anderen daarentegen ook eerste-rang-edellieden. Zij zijn niet talrijk genoeg, daarom rijst het vraagstuk van de élite, het vraagstuk van de aristocratie. Hun voortduur in een nageslacht, de voortplanting van hun ras in hun rol, | |
[pagina 353]
| |
wordt niet door de instellingen verzekerd. Alleen de tijd, bondgenoot van den mensch, is bij machte om dat grootsche werk tot een goed einde te leiden, maar de menschen kunnen er toe bijdragen. Desbetreffende ware het gewis wenschelijk, dat de nazaten van de vroegere aristocratie, het verleden aan de toekomst verbonden. Het mag niet dat een te groote kloof ontstaat tusschen henzelf en hun zedelijk patrimonium ter eener zijde en het komende gezonde deel der natie ter anderer zijde. Dat is het hedendaagsch uitzicht van het vraagstuk der élite; dat is de grens van onzen onmiddellijken plicht. | |
De actueele uitzichten van het vraagstuk der AristocratieDe hedendaagsche maatschappij is een menigte, een vormelooze kudde, waarin niets de eentonigheid verstoort, waarin geen enkel zichtbaar en bewust gezag de gemoedsbewegingen leidt. De menigte volgt de partijen, de dagbladen, de redenaars. Zij is in handen van personen waarvan een groote aantrekkingskracht uitgaat, die ontvankelijk zijn voor allerlei losse gedachten en voor de verlangens van het volk; zij is vooral in de macht van sterke persoonlijkheden en van wilskrachtige lieden, die hun gezag kunnen verbergen. De hoedanigheden van deze gebieders komen zelden voor in den schoot van de oude aristocratische geslachten, die gewoon waren aan het bestuur van een gehierarchiseerde maatschappij, gevoelig voor geestelijke waarden, gehecht aan de gebruiken, gegrond op tradities en die de maatschappelijke verschillen openlijk verdroeg. Om deze wereld te besturen waren er andere deugden noodig dan thans; zij brachten geen buigzaamheid, noch toegeeflijk begrijpen van de vraagstukken eener geteisterde volksziel, noch de kennis om de massa te vleien met zich. Daarom dient thans dan ook vastgesteld, dat de oude geslachten van het gezag afstand gedaan hebben; zij zonderen zich hoe langer hoe meer af, vol minachting, en vergeten tevens, dat men eens van de macht verwijderd, alras de onontbeerlijke hoedanigheden om ze uit te oefenen verliest. Deze onthoudingspolitiek veroorzaakt zeer spoedig | |
[pagina 354]
| |
noodlottige vergissingen in het beoordeelen en had tegelijk een enge behoudingsgezindheid tengevolge. Ten slotte werd dit als argument aangehaald om de aristocratie met de reactie te vereenzelvigen. Waarom moeten de nazaten van den middeleeuwschen adel zich verplicht achten het uit de Revolutie geboren kapitalisme te steunen? Wie maakte hen tot bewaarders van de liberale instellingen? Welke saamhoorigheid bindt hen aan een centraliseerend en ‘gelijkschakelend’ patriotisme? Waarom zijn zij de strenge opmerkingen van den markies d'Argenson ten opzichte van de ‘satrapie de roture’, of dwingelandij van den burgerstand, die het geldelijk voordeel van het kapitalisme in handen heeft, vergeten? Waarom verlangen zij er toch zoo gretig naar, zich zonder fierheid aan een totalitairen Staat te onderwerpen, zelfs al ware hij theoretisch rechtsch? Het is bedroevend te moeten vaststellen, dat hun oordeel over de politiek, vaak uitsluitend de weerschijn van hun aanslagbiljet is. Om ten huidigen dage de macht te oefenen volstaat het niet van aanzienlijke voorouders af te stammen; allereerst moet men zich aan de hedendaagsche machtsvormen aanpassen en ze met stalen wil en onberispelijke vaardigheid hanteeren. Dergelijke begaafdheden doet men niet in salons op; zelden zijn ze overeen te brengen met de overheerschende sportvereering of met de gezelschapsvermaken. Het ware nochtans tot heil van de komende maatschappij, dat de aristocratie der toekomst niets van de deugden van den ouden adel zou verliezen en van haar komst af aan de verfijning, de netheid, de geest en de breedheid van gedachte zou bezitten, welke vroeger, eerst na eeuwen beschaving, veroverd werden. Te dien einde ware het noodzakelijk dat de oude geslachten de verantwoordelijkheid van de macht niet versmaadden en ze van hun eigen hoedanigheden doordrongen. De oplossing van deze moeilijkheid ligt gewis in de ‘familiale’ vorming. De maatstaf van de waarde is thans zooals altijd, de zeldzaamheid. De enkelingen die boven de massa uitsteken hebben hoedanigheden die geen gemeengoed zijn. In de XXe eeuw ontbreekt het niet aan geleerden, noch aan | |
[pagina 355]
| |
wijsgeeren; intellectueelen en houders van diploma's zijn legio; degenen die er als genieën beschouwd worden zijn inzonderheid met wilskracht begaafde lieden. Deze eeuw behoort vooral aan de weinigen die de energie bezitten om het te willen; het geldt hier geen gewone gestrengheid, noch hevigen hartstocht, maar verstands-wilskracht, doordachte tucht en taaie volharding. Dat zijn geen deugden die uit onze beschaving voortvloeien; gemakzucht troont overal; er dient niet meer gestreden voor het bestaan. Degenen die zulke zeldzame deugden bezitten, weten wat lijden is, lijden in volle besef, voor een zaak, met het oog op de trapsgewijze verwezenlijking van een ideaal, lijden met rede, met geduld, overtuigd mettertijd te zullen slagen. Lang bewaarden de oude aristocratische families het geheim van dergelijk lijden, het vermogen om bij de wisselvalligheden der beproevingen een volkomen overeenstemming van evenwicht en kracht te behouden; maar ook op dat gebied is de opkomende generatie armer dan de voorbijgaande. Opdat de oude adel in de aristocratie der toekomst een plaats zou innemen, dient in zijn schoot meer belangstelling te heerschen voor de vorming van mannen met taaie wilskracht, geduld en doorzicht. Alleen het gezin kan de daartoe noodige poging aanwenden. Als logische voortzetting van de persoonlijke vorming, moet een man, om zich in zijn volle waarde te openbaren, te gepasten tijde een goed gekozen beroepsopleiding genieten. Eertijds stonden er, volgens het gebruik, slechts een beperkt aantal loopbanen voor den adel open; namelijk dienst nemen bij den vorst, in het leger of in de diplomatie, in het Parlement treden en in geringere mate, in 's lands administratie, of een geestelijk ambt aanvaarden. Het is buiten kijf dat deze werkkringen heden niet volstaan om de maatschappij te besturen. De centralisatie brengt alles onder Staatsgezag, maar de Staat is in de macht van de partijen, dagbladen en financie en wordt er niet voor gewaakt, dan zal hij eerlang ook nog meesters hebben in de georganiseerde beroepen. Om in de maatschappij mede te regeeren, moet men de techniek van de partijen kennen en er in het geheim heerschen; de adminis- | |
[pagina 356]
| |
trative sleur onder de knie hebben (want daarop berust het dagelijksch bestuur); de pers beheerschen en er de subtiele psychologie van te nutte maken; in alle inrichtingen voor kunst en vrijen tijd, alsook in het bestuur van intellectueele en universitaire kringen doordringen; syndicale en beroepsverantwoordelijkheden op zich nemen; het onmetelijk net van allerlei verzekeringen leeren kennen evenals de geheimen van de speculatie en van den effectenhandel, en het zaad der onbaatzuchtigheid verspreiden in de financieele inrichtingen, die 's lands economisch leven beheerschen, om ze tot de hoogte van hun ware verantwoordelijkheid te verheffen. Alexis de Tocqueville zegde eens dat de adel niet afkeerig van den arbeid was, als hij geen winst ten doel had. Gansch de opvoeding van de adellijke geslachten en gansch hun verleden getuigen van de verheerlijking der dienstvaardigheid; daarom kwam het kapitalisme hun niet gelegen. Nu het liberaal kapitalisme veroordeeld is, is voor hen het oogenblik aangebroken om ijverig de taak te hervatten. Een beroep dat de adel nooit afstond is dit van grondbezitter. Op dat gebied behield hij zijn realisme en zijn besef van voortduur, doch, de wetten verzwakten hem. Er kan veel gedaan worden om de maatschappelijke opbrengst van deze verrichtingen te verbeteren, door onnoodige tusschenpersonen af te schaffen en terug te keeren tot een functioneel en gewestelijk gemeenschapsgevoel, dat vaak door het individualisme bedreigd werd. Zooals voor de beroepskeuze van de jonge edellieden, dient ook hier een geschikte inrichting aan de behoeften van onzen tijd te voldoen. Vooral de ideeën die bij de aristocratische gezinnen ingang vinden, moeten aan de rol die hun ten deel valt beantwoorden. Laten wij niet vergeten dat zij in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor den romantischen en revolutionnairen stroom, die de vroegere maatschappij vernietigde. Wederopbouw vergt een ongeveinsden terugkeer tot de oorspronkelijke tradities en een juisten inventaris van de waarden dezer eeuw. De ‘familiale’ opvoeding, de beteekenis van de familie en haar zending, de solidariteit onder de opvolgende geslachten zijn onontbeerlijke begrippen voor het vervullen | |
[pagina 357]
| |
van den plicht van een aristocraat; hijzelf is slechts, volgens het uitstekende gezegde van den hertog de Lévis-Mirepoix ‘een oogenblik in de trage eeuwenoude energie’Ga naar voetnoot(1). Kortom, een zeker economisch midden moet het ontluiken van de noodige begaafdheden en de ontplooiing der van de aristocratie vereischte deugden bevorderen. Het vroegere stelsel zorgde daarvoor door het majoraat, het fideï-commis, door stipte erfenisregels; het is zeker niet onontbeerlijk terug te keeren tot instellingen die nauwkeurig naar deze geschiedkundige modellen geschapen werden, echter moet op dat gebied het Romeinsche begrip van den eigendom de plaats inruimen aan een christelijk begrip, zooals dat van het leenrecht; de eigendom is dan geen volstrekt recht meer, maar het middel om een maatschappelijke functie uit te oefenen, hij bevat evenveel lasten als voordeelen en, dienvolgens kan gelijkheid er niet het ideaal van zijn, om het even of het de gelijke verdeeling onder de kinderen van eenzelfde gezin betreft of de gelijkheid volgens het uitgangspunt der linksche sociologen. Vooral de geestesgesteldheid van den mensch moet den huidigen toestand wijzigen. Alvorens deze hervorming in de wetten kan opgenomen worden, moeten de gebruiken er langzamerhand van doordrongen worden, zoodat ze een geëerbiedigde gewoonte wordt. Dat is trouwens het kenmerk van het actueel uitzicht van het vraagstuk der aristocratie. Het begrip dat men er van heeft, het uitzicht dat zij in de verbeelding krijgt, dat alles dient aangepast, vernieuwd, in zijn eeuwigdurende werkelijkheid hersteld en in overeenstemming gebracht met den huidigen staat van de samenleving. Al schijnt het vanzelf sprekend dat een aristocratie zich gaandeweg onder om het even welk politiek stelsel ontwikkelt om aan de natuurlijke behoeften van den mensch te voldoen, toch gebeurt het allicht dat er een volledige breuk in de historische continuïteit tusschen de aristocratie van het verleden en die van de toekomst ontstaat. Dergelijke breuk veroorzaakt zeer gevoelige verliezen voor het zedelijk patrimonium van de menschheid, en zulks voor- | |
[pagina 358]
| |
komen is het vraagstuk dat de huidige generatie moet oplossen. Hier nu dienen de oude geslachten, die de aristocratie van het verleden vertegenwoordigen en sommige van haar kostbaarste hoedanigheden bewaarden, hun rol te spelen. Zij moeten den band van de continuïteit smeden en zooeven hebben wij bondig de krachtsinspanning en de opofferingen die daartoe noodig zijn aangetoond. Gaan zij de krachten van degenen die deze pogingen moeten doen te boven? Het is gewis niet misplaatst de vraag te doen rijzen, als men vaststelt tot welken graad van maatschappelijke ledigheid sommige dragers van groote namen vervielen; doch bij nader toezien, bij het nagaan van den onbekenden en grondigen arbeid van een zeer groot aantal oude geslachten, blijkt het duidelijk dat het omvangrijk werk dezer eeuw hun toewijding noch hun begaafdheid moet afschrikken. Zij zouden ongetwijfeld de vorige geslachten, medeplichtigen van het vernietigend liberalisme en romantisme, ter verantwoording kunnen roepen, maar zooiets ligt niet in de gewoonten van den adel. De waarde van zijn krachtsinspanning kan slechts getoetst worden aan den omvang van de te volbrengen taak; hoe oneindiger zij is, des te grooter de vreugde er zich aan te wijden. Dit, althans, is steeds gebleven zooals het was. | |
BesluitDe aristocratie, een machtsverdeelingsstelsel in de samenleving, krachtens hetwelk het gezag toevertrouwd wordt aan weinige personen, die het best geschikt geacht worden om het uit te oefenen en doorgaans op grond van hun geboorte voor deze functie aangeduid werden, is een bestendig en wederkeerend verschijnsel in de geschiedenis der menschheid. Als de door menschen van eenzelfde tijdvak algemeen aangenomen philosophie van individualistischen en ‘anti-familialen’ aard is, dan verbergt de aristocratie, die uit de heerschende oligarchie groeit, zich in een noodzakelijkerwijze bedrieglijken democratischen vorm, die alle gevaren van de onverantwoordelijkheid en de anonimiteit inhoudt. | |
[pagina 359]
| |
En het is juist dit maatschappelijk verschijnsel dat ons tijdperk kenmerkt; de oligarchie die in het geheim regeert verbergt de werkelijke macht onder het uiterlijk van een vernietigend individualisme, waaraan zijzelf niet ontsnapt. De vorming van de voor de gemeenschap onontbeerlijke élite krijgt dienvolgens een onbewusten vorm, die schadelijk is voor haar gezag en voor haar ontwikkeling. Indien de maatschappij overleeft, dan staat het nochtans vast dat de machthebbende oligarchie gaandeweg in een aristocratie zal veranderen ingevolge de speling van de natuurlijke krachten die het menschdom bewerken. Deze verandering onderstelt de overwinning van een anti-individualistisch wijsgeerig stelsel en de herstelling van het gezin in zijn oorspronkelijke hoedanigheid van maatschappelijke cel, welke zich voortplant in de achtereenvolgende geslachten, die aan de eeuwenoude verwezenlijking van eenzelfde doel gehecht zijn. Bij het nagaan van de geschiedenis der aristocratie in het verleden, blijkt dat parallel met den continuïteitszin en met den voorrang van de toekomst op het heden (hoofdzakelijke en onontbeerlijke deugden voor het volbrengen van haar taak) zich gansch een patrimonium in haar schoot ontwikkelde, dat thans bijna uitsluitend den rijkdom van de nog overlevende families van den vroegeren adel uitmaakt. Deze waarden van geestelijken aard dienen gevrijwaard opdat de aristocratie der toekomst ze meteen zou bezitten door een historische continuïteit tot stand te brengen tusschen het verleden en de toekomst van de aristocratie in de samenleving. Dat is de taak van de vertegenwoordigers der oude aristocratische geslachten; zij moeten ze vervullen door zelf rechtstreeks deel te nemen aan de hedendaagsche vormen van de macht. Dat zal niet zonder aanzienlijke moeilijkheden gaan; zij zullen in zich zelf onvoldoende realistische zienswijzen moeten overwinnen; onvermijdelijk lichamelijk en zedelijk leed moeten ondergaan, alsmede de gevolgen dragen van een reeks dwalingen die de vroegere geslachten begingen. Zoo zij in den grond van hun hart aristocraten gebleven zijn, die blijgezind hun eigen bestaan aan de toekomst van de komende geslachten willen opofferen, dan zal die taak slechts in verhouding tot hun toewijding staan. |
|