Een der denkers die het diepst Nietzsche's ontwikkeling beïnvloed hebben, is Darwin.
Wat leerde Darwin in zijn twee hoofdwerken, die in 1859 en 1871 het licht zagen? De diersoorten ontstaan in de natuur door natuurlijke selectie. De soort die zich het best kan aanpassen, die het best warmte of koude, water of droogte verdraagt, die de scherpste tanden heeft, de langste klauwen, de sterkste spieren, den klaarsten kijk, het snelst begrip der eischen van het ‘struggle for life’, behaalt de zegepraal, ziet zijn bestaan verzekerd en kan een hongeren graad van ontwikkeling en volmaaktheid bereiken. Eén enkele factor is permanent in dat eindeloos en onzeker woelen van de levende wezens om hun bestaan: het sterk-zijn, het beter-geschikt-zijn, het beter-gewapend-zijn. Het leven is sport, strijd, gezondheid, zegepraal, verdiend door physische macht of door schranderheid, niet door sentimentaliteit en redeneerende argumentatie.
Het verband tusschen de theorieën van Darwin en Nietzsche's ‘Ubermensch’ komt duidelijk tot uiting in het eerste beeld van den ‘Ubermensch’: het blonde beest der bosschen, dat tot het hooger wezen der toekomst, tot den hoogeren trap van het menschdom moet voeren.
Wij zouden het bij dien invloed van Darwin kunnen laten, indien Nietzsche zelf bij dit eerste begrip van den ‘Ubermensch’ ware blijven staan.
Men vindt echter in de werken van Nietzsche ten minste drie verschillende typen van den ‘Ubermensch’:
het eerste type is het sterke, gezonde, blonde beest der bosschen;
het tweede type is het genie, de buitengewoon gezonde, buitengewoon wilskrachtige, maar ook buitengewoon geestelijk begaafde mensch, vrucht van een wijze teeltkeus en van bijzonder geschikte huwelijken tusschen uitzonderlijk begaafde individuen;
het derde type is nog het genie, met of, ditmaal, ook zonder gezondheid, de ziener, de wijsgeer, de kunstenaar, de heilige, t.t.z. een uitzonderlijke personaliteit, uit een banale menschheid en soms uit zeer banale ouders gesproten, vrucht van een