Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 311] [p. 311] Verzen door Lisbeth van Thillo I Aan de goedertierenen O gij die in uw diepste denken een smartelijke onrust draagt en in elk vluchtig handenwenken een teeken van de liefde vraagt. Gij die den glans van droeve oogen boven al andere licht bemint en aan twee zuivere wenkbrauwbogen uw broze, bleeke vreugde vindt. O gij die in den schelp der nachten het ruischen van de stemmen hoort van wat u naar den dood doet trachten en tot het leven weer bekoort. Gij die slechts eet het fruit der droomen die in uw ziel zoet rijpend zijn en uit den schaduw van die boomen niet treden durft in zonneschijn. Gij die geen enkelen blonden morgen met een volmaakte vreugde groet omdat uw hart in ieders' zorgen in ieders' angsten deelen moet. O gij die bloedt uit aller wonden en nimmer eigen ziekte heelt, die in den dorren tuin der zonden nog argelooze bloesem teelt. [pagina 312] [p. 312] Gij zijt gedoemd tot duizend dooden gij zijt gewijd tot elke smart omdat gij over duizend nooden de vreugd verschreit van 't eigen hart. [pagina 313] [p. 313] II Kleine ode aan den dood Reik me mijn morgenbrood stille dood, trouwe dood. Waak aan de dagenpoort, wenk met uw luidloos woord. Schaduw van 't zonnevuur, temper het middaguur. Leid me den avond in, klaar me zijn donkren zin. Berg me in diepen nacht, houd bij mijn slaap de wacht. God van het stervend licht toon mij uw aangezicht. Schud ge den jongen tak raap dan den twijg die brak. Hoeksteen van 't leven gij wijk niet te ver van mij. Vlei m'in uw ouden schoot stille dood, trouwe dood.... Vorige Volgende