| |
| |
| |
Gestalten in 't verleden
door M.E. Belpaire
Zoet is het, als de schaduwen dalen, den vroegen morgen op te roepen. Deze kinderdagen van ongestoord, argeloos geluk. Dien jeugdtijd in vol-romantischen roes opgebloeid. Ik deed het gedeeltelijk in de boeken aan de geschiedenis mijner familie gewijd, maar de echos die ik er van opving zijn het juist die mij aanzetten om deze herinneringen te boeken.
Scendelasera.... zingt Fogazzaro in een zijner schoonste gedichten, en die poëzie ademt heel den weemoed van een eindigend leven. Zoo ook de sereniteit van de lange ervaring die ik zou willen overlaten aan bekende en onbekende geliefden.
Romantisch was mijne jeugd. Is niet iedere jeugd romantisch? Is de jeugd niet de tijd waar het hart opengaat voor geluk en liefde en poëzie? En wat is romantisme anders - hoe gewraakt en gesmaad soms - dan de eeuwige zucht van 't menschelijke hart naar het eindelooze rijk van geluk, van liefde, van poëzie?
En is iedere jeugd in het bijzonder romantisch, dan is ook de gemeenschap der jeugden, het volk, romantisch in zijn vroege jaren.
Een jong volk is een romantisch volk.
Ons Vlaamsche volk was uiterst romantisch in de eerste jaren van zijn opgaan in blijde hoop, in fier zelfbewustzijn. Ons volk is als gekenteekend door het romantisme, daar het zoo eenvoudig, gemoedelijk, naïef is. - Hoe zou zijn herleven door de Vlaamsche Beweging dan kunnen gedijd hebben in de kille atmosfeer van 't Calvinistische Holland, onder de superieure blikken van geleerd pedantisme? - Neen, dan nog liever het tergend onbegrip der franskiljons, dat als spoorslag diende.
| |
| |
Ik schrijf geen betoog. Ik pen slechts herinneringen. Toch dient daaronder wat orde gehouden en ik zal enkele perioden aanduiden.
| |
I
Vooreerst de eigenlijke romantische periode. Die van de jeugd mijner ouders. Die van de ontkiemende Vlaamsche Beweging. Zelf heb ik ze natuurlijk niet beleefd, maar ik heb er zooveel over hooren vertellen dat het is of ik ze persoonlijk had gekend. Iedere mensch trouwens leeft om zoo te zeggen eerst in zijne ouders, ieder geslacht in het vorig geslacht. Dat is de mysterieuze aaneenschakeling die heel het menschdom verbindt in één geschiedenis. Dat is het voortleven van ouders in kinderen.
- De romantische periode der jaren '30.
Die van Lamartine, Alfred de Musset, Victor Hugo, in Frankrijk. Die van Byron, Keats en Shelley in Engeland. Die van Heine, Eichendorf, Uhland in Duitschland. Onloochenbaar is de invloed van heel die poëzie over de poëzie der Vlaamsche dichters: Ledeganck, van Beers, Van Duyse, De Laet, over schrijvers zooals Conscience en zijn opvolgers. Jan Frans Willems was de ‘vader der Vlaamsche Beweging’, ja; maar wie er als de moeder van was, dat was Conscience, hij die zijn volk leerde lezen.
- De taak der moeder is het kind te leeren spreken. Het Vlaamsche volk was toen in zijn kindsheid. 't Was Conscience die het opwekte ten leven, bewust maakte van eigen grootheid en vatbaar voor hoop in een roemrijke toekomst. Willems sprak de rede aan; Conscience het hart. En hart gewonnen, alles gewonnen. Nu nog, na zooveel jaren vooruitgang op elk gebied blijven de boeken van Conscience de geliefde lectuur van zijn volk, zoozeer beantwoorden zijn eenvoud, zijn gemoedelijkheid, zijn romantisme vooral aan den diepen grond van den Vlaamschen aard.
Romantisch geslacht, heel dat geslacht van schrijvers en dichters. Romantisch ook die Teichmanns en Belpaires, die ‘agendas’ schreven, albums hielden, met muziek en poëzie dweep- | |
| |
ten, vreemde talen aanleerden - Engelsch, Italiaansch - om Byron en Silvio Pellico in 't oorspronkelijke te lezen. Die de aanbeden dichters - Lamartine, Victor Hugo - op muziek brachten - mijn vader en zijn neef en boezemvriend, zijn zielebroeder, Edouard Huberti, even als hij aangedaan door de kwaal van den tijd, de ongeneesbare melancholie, het kenteeken van het romantisme.
En het kader zelf van die romantische jeugd, hoe bekoorlijk! hoe beantwoordend aan den innerlijken droom. - Onze vroegere ‘Lei’. De Lei van geurige lindendreven, van bottende hagen, van blonde velden. Kabbelend liep het Leiebeekje van vijver tot vijver, onder mos en lisch, langs varens en brem, zingend zijn lied van stille poëzie en rustig geluk.... O Gioventu, primavera della vita.... kiest Victor Hugo als opschrift voor een zijner gedichten. - Eeuwig jong is die Lente van 't leven, eeuwig bekoorlijk en bezaligend van geslacht tot geslacht.
Op onze jeugd viel de terugkaatsing dezer bezaliging. Conscience, van Beers, De Laet leefden nog. Wappers, Gallait, Wiertz waren nog in eere. Aan muziek werd niet minder gedaan, en weldra zou Peter Benoit verschijnen, de eerste dezer sterke personaliteiten die zoo'n groote rol speelden in mijn leven.
Feitelijk was ik nog een kind, toen hij, in 1864, in ons midden kwam, maar een reeds droomend en zelfs dichtend (in 't Fransch, wel te verstaan) kind. Een kind dat verliefd werd op den genialen toonzetter en het zich in wroeging verweet, daar hij getrouwd was!
Niet het kind van elf jaar alleen onderging de macht van een grootheid die vooral goedheid was. - Van Beethoven, den grootsten der Vlamingen, dien subliemen Vlaming, wordt verteld dat zijn vrienden hem in de dagelijksche taal den ‘goeden’ Beethoven heetten. Benoit had veel van de eigenschappen van zijn onovertrefbaren voorganger: die eenvoud, die breede lijnen die zoo echt Vlaamsch zijn. Ook het plotse van de doordavering die sommige zijner muzikale zinnen in heel het wezen zenden - het Hosannah op 't einde van ‘Lucifer’ en heel het veroverende einde, het heroïeke
| |
| |
tweede deel van de ‘Schelde’. - Maar ook, als Beethoven, was Benoit eenvoudig en gemoedelijk ‘goed’. Van hem ging over heel ons midden een groote invloed uit. Vooral over Tante Constance die hij nu bewust Vlaamschgezind maakte. In 't hart was zij het immer geweest door haar gedurigen omgang met het volk. Uit Duitschland bracht Peter Benoit ons ook voor den eersten keer de theorie van het ras. Hoe noodlottig die theorie, tot haar uiterste gedreven, eens moest blijken in den terugkeer tot heidendom en barbaarschheid van het hitlerisme, dat was toen nog in de duistere toekomst verborgen. Zelfs Wagner had nog niet zijn materialistische muziek gewijd aan de Germaansche goden, maar reeds was zijn invloed overwegend in de Duitsche muzikale wereld. Benoit zou aan dien invloed niet ontsnappen, maar zijn Vlaamsche natuur moest hem helpen eenvoud en breede lijnen de voorkeur te geven. Was Benoit een romanticus? De vraag laat zich nauwelijks stellen. Hoogst romantisch zijn de onderwerpen zijner machtigste werken: Lucifer, De Schelde, De Oorlog; de geesten van aarde, water en vuur, van Lucifer; het dobberen op de baren van 't verliefde paar, in De Schelde. De rijmelarij van Emmanuel Hiel droeg daaraan gedeeltelijk schuld; maar toen Peter ontsnapt was aan den Siameeschen broeder, was het om zich te wenden - door Constance Teichmann aangezet - tot een andere romantiek: de harmonieuze verzen van Jan van Beers' Oorlog. Zoo zeer was de musicus door zijn onderwerp aangegrepen, dat hij er van droomde de slagvelden van 1870 te gaan beschouwen. De oorlog van 1870! Een mijlpaal in de geschiedenis der wereld. Een keerpunt in de geschiedenis der gedachten. Niet zelden zijn oorlogen een grenslijn tusschen de verschillende perioden. 1914 zou de zelfde beteekenis hebben.
Om tot Peter Benoit terug te keeren, hoe werkte zijn invloed over de geesten onzer familie, over de bevolking onzer stad? Voor- of nadeelig? Weldadig voorzeker was zijne werking. Wat Conscience had verwekt door zijn woord, dat kleedde Benoit in de zooveel machtiger taal der tonen. De Vlaamsche muziek was geschapen. Ons volk was groot door zijn schilders. De poëzie was ontwaakt in de romantische her- | |
| |
leving; enkel de sluimerende schoone, de muziek, liet op zich wachten. Benoit was de wekkende Prins. Hij, de stoere zoon van het West-Vlaamsch stadje, die zoo weinig had van een hoveling of aristocraat, maar hij droeg in 't gouden hart 't geheim der liefde wie niets weerstaat, der liefde die poëzie en wederliefde verwekt.
En zijn rastheorie? - Gelijk alles hier beneên is er voor en tegen in 't begrip. Men kan in 't oneindige onderzoeken of er nog zuivere rassen bestaan; of alles niet neerkomt op een psychologie geschapen door samenleven, overeenkomst van zeden en geloof; in den grond, doet de theorie er weinig aan. Het gevoel laat zich vooral gelden, en ieder mensch voelt natuurlijk liefde voor zijn eigen land, voor zijn eigen taal. Dat is de natuurlijke grond van de Vlaamsche Beweging die bevorderd werd door Benoit's rijke en sterke persoonlijkheid op onbetwistbare en nooit te schatten wijze. Dat is de feitelijke zijde van 's meesters leven onder ons. Dat hij in Duitschland, behalve muzikalen invloed, ook dien had ondergaan eener rationalistische philosophie die hij maar zeer gebrekkig kende en nog vager begreep, dat eilaas! is maar al te waar; maar hij was de eenige niet, niet alleen in ons land, ook in andere landen: Frankrijk, Engeland.
Heel de denkende wereld werd verpest door de miasmen die uit Duitschland kwamen; en de zegeviering van Pruisen, in 1870, over 't wufte rijk van Napoleon III, beteekende heel iets anders dan eene verdiende afstraffing: het veroveren der geesten door godloochenend rationalisme.
| |
II
Kan men de romantische periode als afgesloten beschouwen met den oorlog van 1870-71? - Toch niet in den zin als zouden alle sporen ervan verdwenen zijn, maar een nieuwe geestesrichting maakte zich meester van de Europeesche landen. Frankrijk had zich niet enkel aan Pruisen gewonnen gegeven, stoffelijk gesproken. Het gaf zich geheel over aan de rationalistische strooming die van daaruit weldra de heele geestenwereld beheerschte. Renan was reeds vroeger op de
| |
| |
voetstappen van Strauss gevolgd en zijn Vie de Jésus was door de werken van den Duitschen geleerde geïnspireerd. Comte en zijn positivisme, en nog meer Taine en zijn materialistische kunstkritiek wonnen harten en zielen. Uit Engeland zouden Darwin's theorieën den genadeslag geven aan alle poëzie en zucht naar 't eeuwige en absolute. Dit alles onder den schijn eener wetenschap die verafgoddelijkt werd en waarvan men alle bevrediging verwachtte voor 's menschen hart, alle geluk voor 't menschdom in 't algemeen.
Tot aan den wereldoorlog zou deze levensbeschouwing overheerschend zijn, even doodelijk voor alle kunst, poëzie of kooger streven als voor elk geopenbaard geloof.
De heele spanne tijds tusschen die twee oorlogen - 1870-1914 - kan ik overzien. Ik heb de dagen van Renan, Comte en Taine, in Frankrijk, beleefd, het naturalisme van Zola zien opkomen; de republiek, met haar groeienden haat tegen de Kerk; de Dreyfuss-twisten. In Duitschland, heb ik den Kulturkampff van Bismarck zien woeden en zijn gevolgen voor ons land, dat als toevluchtsoord diende voor zoovele kloosterlingen van beide geslachten. - Welk luttelen dank moest België, in 1914, ondervinden van dezen welke het geherbergd heeft! Rampzalig is het lot der Duitsche Katholieken. Hebben zij het zich op 't hoofd niet geroepen door snoode ondankbaarheid? Al die jaren door, was het mijn zucht dat rijk van ongeloof, dwingelandij, verdrukking en verpesting der geesten te zien instorten; den val te aanschouwen van Bismarck en zijn Keizer. Bismarck moest onderdoen, naar Canossa gaan, overwonnen door de zedelijke grootheid van een Leo XIII. De Keizer scheen te begeven in 1918 - tegelijk met de Siegfried-beschutting, zoo typisch naar Wagners mystiek genoemd - maar het Rijk staat nog, en Hitler is geen verbetering op den dwazen despoot.
Ons land zou natuurlijk den terugslag ondervinden van wat in andere omliggende en grootere landen omging, zoowel geestelijk als tijdelijk gesproken; en het zou niet ontsnappen aan den invloed die én uit Duitschland én uit Frankrijk kwam.
Te meer dat de Fransch-Duitsche oorlog groote welvaart aan België had gebracht, vooral aan de Antwerpsche haven.
| |
| |
Ik zie nog die menigvuldige schepen, onder een glinsterende zon, met de Vastenavond-dagen van 1871, onze dokken binnenvaren. 't Was een lenteweer. Alles lachte den blik toe. Alles scheen levenslust en vreugde te beloven. Nochtans sloop met de welvaart, een erge vijand binnen; vermindering van geloof, verzwakking der zeden.
Talrijk kwamen de Duitschers zich in de Scheldestad vestigen. Weldra hadden zij den grooten handel in handen en voerden den hoogen toon in maatschappelijke betrekkingen en kunstkringen.
Dat beteekende bijna onmiddellijk den val van het meetingsbestuur op het stadhuis; dus een vermindering van Vlaamsch leven, want liberaal en franskiljon zijn even gelijkluidend als katholiek en Vlaamschgezind. Men kan zich moeilijk voorstellen wat een verandering plots intrad. Tien jaar lang had men vrije lucht ingeademd. De Vlaamsch-Katholieke instellingen bloeiden overal; de liefdadigheid werd aangemoedigd, het onderwijs overal ingericht; aan het hoofd der Vlaamsche muziekschool stond Peter Benoit, vol plannen voor de toekomst. Nu kwam hij in een moeilijk parket te staan, tusschen Constance Teichmann die hem in Antwerpen had geroepen, in alle omstandigheden bijgestaan, en de nieuwe meesters die weinig voelden voor zijn plannen en idealen, maar van wie hij in feite afhing. Was hij een karakter, man uit een stuk, in Vlaamsch opzicht, in andere zaken kon hetzelfde niet gezegd worden. Is het te verwonderen of kan men het hem zeer euvel opnemen zoo hij, van lieverlede, zich wendde tot de rijzende zon? Een wijsgeerige basis had hij niet, de geringe godsdienstigheid die Constance hem had pogen in te boezemen, hield geen stand tegen invloeden van gansch anderen aard. Een voor een vielen de katholieke vrienden van hem af. Enkele alleen - Antoine Oomen, Eugène Van Craenenbroeck - bleven hem getrouw, tot troost van Constance die misschien al te zeer bittere ontgoocheling onderstond. Haar vurige natuur kende geen middelmaten. Nochtans bleef zij, tot het einde toe, bidden voor den vroegeren vriend van wien zij zooveel had verwacht, op wien zij zooveel hoop had gesteld. Een ramp - voor hem - mag het
| |
| |
heeten, dat zij zich zoo heel en al van hem verwijderde. Daaraan droeg de geestelijke leiding die zij kinderlijk ontving, de grootste schuld. Zoo licht vreesde zij voor den schat eener maagdelijkheid die opbloeide in kunst, liefdadigheid en geloof. Slechts uit de verte zag zij nu nog Peter Benoit, in de repetitieën dezer Société de Musi ue die hij zoo meesterlijk bestuurde. Daar ook was hij omringd van Duitschers en liberalen. Benoit's machtige persoonlijkheid - en zijn treurig lot, want hij leefde eenzaam, beroofd van familieleven, verlaten door zijn natuurlijke vrienden - concretizeert ten volle de periode van uitstervend romantisme en opslorping van alle gebieden door een opkomend en steeds wassend materialisme.
Een keerpunt in de geschiedenis der wereld.
Ook in onze familie beteekenen de jaren 1870-71 een gewichtig moment. In 1871 huwde mijn oudere zuster Cécile met een Waalschen mathematicus, denker, geleerde, professor aan de Universiteit van Gent, man van encyclopedische wetenschap, maar totaal beroofd van den artistieken zin die tot dan de eigenschap, de bekoring der familie was geweest.
Dit hadde een half kwaad kunnen heeten, ware het nieuw familielid niet bedeeld geweest met het dogmatische van den Waalschen geest, eens dat hij zich onderwerpt aan 't geloof. Paul Mansion was vurig en overtuigd katholiek, schoon opgevoed in staatsinstellingen. Maar dat juist had hem het combatieve gegeven van een overtuiging die hij vroeg had moeten verdedigen. Van aard was hij trouwens vriend van tegenspraak en discussie.
Men had kunnen denken dat niets in ons midden hem had kunnen aanzetten tot ontwikkeling dezer eigenschappen, daar allen bij ons bezield waren met levendig geloof. Maar dit geloof, van oudsher, had den verleidelijken vorm aangenomen van liefde tot de menschen, omstraald door schoonheidsliefde. - Tante Constance was ons aller ideaal. Niet zoo voor Paul Mansion die den godsdienst opvatte in veel strenger, bijna wetenschappelijken zin.
Feitelijk kwamen hier twee levensbeschouwingen tegenover elkander te staan. Levensbeschouwingen bij geloovigen en die in 't klein terugkaatsten twee scholen in den schoot der
| |
| |
Kerk, de twee strekkingen van liberaal-katholicisme en ultramontanisme die in strijd waren in de laatste helft der negentiende eeuw.
Vooraleer dezen gewichtigen strijd te schetsen, moet ik nog aanduiden hoe de mentaliteit der familie stilaan grondig veranderde onder den invloed van Mansion's sterke personaliteit. Hij was een geboren hervormer en ook ons wilde hij hervormen. De blijde, levenslustige Teichmanns ondergingen niet veel de macht zijner scherpe redeneering, maar met de ingekeerde, tot scrupuul geneigde Belpaires, was het een ander geval.
Het jansenisme is wel niet in West-Vlaanderen geboren en Jansenius, een Noord-Hollander, was maar toevallig bisschop van Yperen, maar de West-Vlaamsche aard is een gereede grond voor particularisme en haarklieverij. Moeilijk bijal was het te ontsnappen aan den greep van een zoo machtig verstand als dat van Paul Mansion, met verbazende kennis gestoffeerd, eene kennis die zich op alle gebied uitstrekte en in volle orde gerangschikt was. Afdoende schenen zijn argumenten. Instinctief voelde men dat men gelijk had, maar men kon het niet onder woorden brengen. Stilaan was zijn invloed overwegend, en doodend voor het vroeger leven van blijmoedige gezelligheid en hartelijke gastvrijheid.
Bijna tegelijkertijd met hem kwam een andere sterke personaliteit haar stempel drukken op onze omgeving. Dr. Schaepman verscheen, in ons midden. 't Was in 1873. Het Nederlandsch letterkundig Congres moest dit jaar in onze stad gehouden worden en alles liet vreezen dat het heelemaal in het teeken van de loge zou staan. Immers het meetingsbestuur was 't jaar te voren van het stadhuis verdwenen om plaats te maken voor de ‘geuzen’. Antoine Oomen, de Brabander uit Breda, sinds jaren te Antwerpen gevestigd en intieme vriend van Frédéric Belpaire, wist dezen laatste te overreden hem naar Holland te vergezellen om er katholieke krachten aan te werven. - Diep-geloovig, Vincentiaan en kunstbeoefenaar tegelijkertijd was de Heer Oomen. De twee vrienden kregen toezegging van Jozef Alberdingk-Thijm - de ‘groote’ Alberdingk - van Pastoor Brouwers, reeds gunstig gekend
| |
| |
te Antwerpen, waar hij, tijdens het Kunstcongres van 1863, het woord gevoerd had, en van den jongen dichter, Dr. Schaepman. 't Was Antwerpens kermis. ‘De Oorlog’ van Peter Benoit moest voor de eerste maal uitgevoerd worden en druk werd er gerepeteerd. Alle huizen waren vol gasten. Alberdingk-Thijm logeerde bij zijne zuster, Mevr. Fuchs, maar Schaepman zou bij ons gehuisvest worden. Nog zie ik hem te voorschijn komen uit het lage deurken van onze oude eetkamer in de Lei, de hooge gestalte met breede schouders, geschraagd door dunne beentjes, den reeds kalen schedel, wat den jongen man het uitzicht van een ouderling gaf. Zijn voorkomen boezemde eerder schrik in. Hoe had men kunnen vermoeden dat hij zich zou ontpoppen tot den gezelligsten causeur, den vertrouwelijksten vriend?
Van dien eersten keer af, was het ijs gebroken en voelde Schaepman zich bij ons thuis. Men had kunnen verwachten dat hij vooral vriendschapsbanden zou sluiten met Paul Mansion. - Beiden waren in 1844 geboren, waren mannen van wetenschap, van algemeene ontwikkeling, van buitengewone denkkracht en deelden dezelfde ultramontaansche overtuiging - waarover ik het weldra zal hebben - maar neen, 't was de beminnelijke evenzijdig geëquilibreerde Frédéric Belpaire die voor goed Schaepmans hart won.
Tijd is het eindelijk die twee tegenover elkander strijdende richtingen in den schoot der Kerk te schetsen, die zooveel verdeeldheid brachten, den ondergang van vele zielen veroorzaakten.
Aan den eenen kant stonden wat men gewoon is te noemen de liberaal-katholieken, degenen die de eeuwige Kerk wilden verzoenen met den tijdgeest en die misschien te ver gingen in hun poging om de waarheid in een vriendelijk licht te stellen, niet genoeg de eischen der orthodoxie in 't oog hielden. Of liever was hun dwaling als beginsel te willen doen gelden wat enkel een middel moest zijn om geesten te winnen, ze niet af te schrikken. - In iedere dwaling is een kern van waarheid, zonder dewelke zij niet kan bestaan.
Zoo edel was de bedoeling, zoo blakend de liefde, zoo zuiver in den grond het geloof van mannen zooals een Monta- | |
| |
lembert, een Lacordaire, een Ozanam, een Dupanloup, een Gratry, zij die door de andere partij - de ultramontanen - verketterd werden. Wat al goed hebben zij aan de zielen niet gedaan. Jaren lang waren zij de paladijnen der Kerk geweest, hadden haren strijd gestreden, zich de zwaarste offers voor haar getroost, gelijk Lacordaire en Montalembert, wanneer zij weigerden Lamennais in zijn val te volgen.
Bitter nochtans werden zij aangevallen door hen die tuk gingen op hun orthodoxie, een Veuillot, een Mgr. Pie in Frankrijk, een George Ward, een Manning, in Engeland. Ward wenschte dagelijks bij zijn ontbijt een geloofsverklaring te ontvangen. Veuillot schimpte op de schamperste wijze, in zijn blad L'Univers, op zijn katholieke medebroeders van een ander nuance en schreef hun verkeerde bedoelingen toe. Hevig was de strijd en zou weldra rond het dogma van 's Pausen onfaalbaarheid, in 't Vaticaansch Concilie, voor goed losbranden.
In België was het centrum van 't ultramontanisme Gent waar Verspeyen, in het Bien public, met groot talent op het voetspoor van Veuillot trad. Pius IX, die in Encycliek en Syllabus, het liberaal-katholicisme had veroordeeld-wat Leo XIII trouwens, na hem, ook deed - was de afgod der ultramontanen. Onze familie was, sinds jaren, en altijd meer en meer, diep geloovig, maar in gevoel en sympathie stonden wij beslist aan de zijde van hen die in 't Katholiek geloof de rijkste opbloeiing zagen van 't menschelijk leven; die de waarheid niet scheidden van hare uitstraling in schoonheid en liefde. Tot aan Paul Mansion's verschijning onder ons, was men eerder vijandig gestemd tegenover Veuillot en zijn gewelden scheldtaal. Het Bien public kwam niet in huis. Men had er iets tegen, op een dagblad dat voor allerhande gebruiken dient, het Kruisteeken te zien staan. De fijne menschen die de Teichmanns en Belpaires waren, hadden een hekel aan zekere vormen van verweer, zelfs tegen dwaling en kwaad. Niet dat zij preutsch waren of geen humor verstonden. Hoe had men zich, ten tijde van de Meeting op Vleeschouwers Reinaert de Vos verkneukeld. Maar voor den Waal, Paul Mansion, waren Meeting-partij en humoristisch blad steenen
| |
| |
des aanstoots. Voor Vlaamschgezindheid voelde hij natuurlijkerwijze niets en Benoit's rastheorieën bekampte hij van den eersten dag. Met recht verweet hij de Vlamingen hun antimilitarisme, de kortzichtigheid die ze belette de groote belangen des lands in te zien en deel te nemen aan de wijde wereldstroomingen. Toch was hij niet blind voor Veuillot's tekortkomingen. Zijn diep-denkende en rijk-gestoffeerde geest stelde hem ver boven dagbladschrijvers, hoe talentvol ook. En zijn hyper-critische zin liet hem ieder feiltje bespeuren. Niet voor niets studeerde hij, als mathematicus, ‘les infiniment petits’. Een machtig brein was het zijn en het valt niet te verwonderen dat stilaan zijn invloed zich over allen uitstrekte.
Tot aan het ultramontanisme toe. In theorie waren de ultramontanen in 't gelijk. Maar wat waren de liberaal-katholieken sympathieker in de praktijk!
Zoo is de complexiteit des levens. En, wisseling der kansen, onder Leo XIII, kwamen de levenstheorieën van mannen zooals Lacordaire en Montalembert tot de rijkste opbloeiing in de sociale actie, in de Christene democratie. Tot aan de stugste ultramontanen, zooals een Schaepman, gaven zich gewonnen voor het ideaal dat die voorloopers en baanbrekers bezield had.
Want een ultramontaan uit een stuk was nog de jonge geestelijke die voor de eerste maal bij ons kwam in 1873. Versch uit de conflicten van 't Vaticaansch concilie teruggekeerd, was hij nog in een harnas van orthodoxie besloten, intolerant, weiger van omgang met andersdenkenden. En voor zijn eerste bezoek viel hij op een nest van protestanten en positivisten! De kermisfeesten, de eerste uitvoering van Benoit's Oorlog, hadden het huis met gasten gevuld. De de Laveleyes waren er. Mevrouw, eene vriendin uit de kinderjaren der dames Teichmann, een strenge Calviniste. Emile de Laveleye, haar gemaal, de bekende economist, professor aan de Universiteit van Luik, gevierde medewerker van de Revue des deux mondes, schitterende, wat oppervlakkige geest, socialiseerend liberaal. Later zou Schaepman tegen een zijner brochuren polemiseeren. Edouard Huberti; slechts onlangs
| |
| |
bekeerd, was als naar gewoonte zijn fijne landschappen in onzen hof en in den omtrek komen schilderen. Had hij 't geloofteruggevonden dan lagen al zijn herinneringen, sympathieën, vooroordeelen zelfs, in een andere richting. En zijn zoon Gustave had zoo even een protestantsch huwelijk aangegaan. Met zijn jonge vrouw zat hij aan de tafel die 't heterokliete gezelschap vereenigde en waaraan Jozef Alberdingk-Thijm ook plaats had genomen. Bij 't dessert stond Alberdingk op en droeg een toast op aan de door en door katholieke familie Belpaire! - Men kan zich denken de daarop volgende stilte.
Schaepman echter viel dadelijk in den smaak van de intelligente Mevr. de Laveleye, en ontpopte zich tot den prettigsten causeur, den rondborstigsten gast. Weldra had hij voor ieder lid der familie een bijnaam. - Frédéric Belpaire was ‘Jupiter’; de oudste der tanten, Mevr. Strens, ‘la Mère abbesse’; Frédérics eenige dochter ‘Piccola’; mijn broer Alphonse, de wisselagent, ‘Fould’; ik ‘Sapho’. Voor iedereen ook had hij schertsen en plagerijen, want zijn humor was onuitputtelijk.
Daarbij de geniale flitsen die hij in de conversatie wierp. Bij voorbeeld, tijdens den Kulturkampf: ‘Depuis les Mai-Gesetze, le bon Dieu a décrété qu'on ne parlerait plus qu'allemand en enfer’. - Wat zou hij nu gezegd hebben! - De warmte van zijn kunstbewondering, zijn uitgestrekt litteraire belezenheid. Een feest was ieder zijner bezoeken. Fransch kende hij in de minste zijner finessen, hoewel hij soms in de uitspraak faalde. - ‘Science’ kwam er onverbeterlijk bij hem uit als ‘Chance’. Dit was een geluk voor de dames Teichmann die van 't Vlaamsch enkel de volkstaal kenden en ze weinig beoefenden. Een uitzondering dient gemaakt voor Constance, in gedurigen omgang met het volk en Vlaamschsprekende artisten. En toch zij ook sprak uitsluitend dialect.
Dit helpt den reusachtigen vooruitgang der Vlaamsche gedachte constateeren, tijdens een menschenleven - zij het ook een lang uitgerekt menschenleven.
Ik kan niet zeggen dat Schaepmans bezoeken bij ons er Vlaamsche gevoelens wakker riepen of ze verstevigden. Hij
| |
| |
had al het superieure van den Hollander tegenover den minderen Vlaming. Ons ‘Handelsblad’ aanzag hij als een prul in vergelijking met de Hollandsche kranten. De overdrijvingen van de Vlaamsche romantiek riepen zijn caustieken zin wakker. Zoo herinner ik mij een vertooning van Gudrun, tijdens een later Nederlandsch congres. Hilda Ram, Louisa Duykers en ik woonden die bij in eene loge en het overdrevene of groteske van zekere toestanden was ons ook niet ontsnapt, onder ander hoe zwaar de dikke Elisa Jonckers, die Gudrun speelde, op de armen van haar minnaar woog, toen hij ze wegdroeg. Wate's costuum ook was eigenaardig, als een soort bruin paterspij. Schaepman was met de andere autoriteiten in een ander loge. Plots zagen wij hem het hoofd steken in de onze, uitroepend: ‘Qu'est-ce que ce franciscain vient faire ici?’ Veel later nog had ik gelegenheid om het contrast tusschen de Hollandsche cultuur en de Vlaamsche onbeholpenheid in een schril licht te zien. Ik had Schaepman naar Gent vergezeld. - In de laatste jaren haatte hij het alleen op reis te gaan en moest hij altijd iemand bij hebben. - Bij deze gelegenheid ging hij naar de Vlaamsche Academie, in plaats van spreekbeurt zijn verzen over Frans Hals voorlezen. Na de zitting namen wij den trein naar Antwerpen terug, en, verlicht, liet de doctor zich op de kussens zakken, in de hoop dat wij in aangenaam gekeuvel, alleen zouden blijven. - Zijn suikerziekte sloopte reeds zijne krachten en hij zag op tegen zulke corvées. - Ja maar, plots ging 't portel open, en een ander academielid trad binnen. - Coremans. Toen begon tusschen de twee mannen een kruisvuur van schertsen en schichten. Coremans zocht blijkbaar den Hollandschen litterator en politicus te verbluffen, doch hoe triviaal klonken de zetten van den Sinjoor in vergelijking met de puntige sarcasmen van den wijd-ontwikkelden, hoog-geestigen, ja, genialen man! In mijn hoekske genoot ik in stilte van dit eenig duel
tusschen ongelijke krachten.
Ben ik Dr. Schaepman weinig verschuldigd wat Vlaamsch gevoelen aangaat, oneindig heb ik hem te danken in verruiming van uitzicht, in leerrijke uitgebreidheid van kennis op elk gebied. En was het niets de gansche evolutie van zulk een
| |
| |
geest te kunnen volgen? Want van jongen geestelijke, nauw gevat in 't harnas der orthodoxie, zag ik hem zich ontplooien tot volledig man, rijk aan ervaring, en steeds breeder en humaner. Een weldaad was zijn omgang.
Door hem ook bleven wij op de hoogte van de groote stroomingen in de wereld der gedachten of van de politiek. - In eenige mate vond ik dat later terug in mijn vriendschap met Joergensen, maar Joergensen is enkel litterator en bekeerde; hij heeft nooit deel genomen in 't politiek leven. Schaepman stond in 't heetste van den strijd. De strijd voor geloof en beschaving, met als centrum Rome. - Rome, de bezieling van heel Schaepmans leven. Men moest er hem maar zien dwepen met al de kunstschatten, met al de herinneringen van eeuwen historie, luisterend naar 't geklater der fonteinen, zich vermeiend aan al wat oor of oog bekoorde.
Wij toogden er naartoe, moeder, Tante Constance, Paul Mansion en ik, in 1877, bij 't laatste jubilé van Pius IX. Schaepman was er en troonde ons van Pincio tot Palatijn. ‘Quitter Rome, c'est une seconde mort!’ riep hij uit. - Hij zou er eens zijn laatste rustplaats vinden, in 't stille Campo Santo dei Tedeschi, in de schaduw van St. Pieters koepel, onder den steen die zijn leuze draagt: Credo. Pugno.
Rome, met de twee groote Pausen die zijn heel leven beheerschten: Pius IX, Leo XIII. Pius, de paus zijner ultramontaansche dagen, zijner onwrikbare orthodoxie. Leo XIII die, zonder iets toe te geven van de eeuwige princiepen, ze wist te temperen naar de nooden van den tijd. Pius IX was de Paus van het dogmatische, van de onfaalbaarheid. Leo XIII, de Paus dezer Christene democratie die Schaepman tot aan zijn dood zou bezielen.
Hierin kwam mijn volle sympathie hem te gemoet.
En ook die van Frédéric Belpaire, die weinig voelde voor politiek, maar onmiddellijk warm werd waar het sociale of liefdadige werd aangeroerd. Heel zijn leven was gewijd aan goed doen en niet weinig verdiende deze nederige werker de waardeering, de vriendschap van een Schaepman. Wat zou hij later niet doen om de edele onderneming van E.H. Reyn, het stichten van de ‘Aalmoezeniers van den Arbeid’ te be- | |
| |
vorderen! In deze inrichting te Seraing, onder den zegen van Mgr. Doutreloux, den Bisschop van Luik, ontstaan, kwam het doctrinaal zaad door Abbé Pottier gestrooid tot practische ontluiking. Maar dit gebeurde slechts in de jaren '90, en van het congres van Luik, in 1880, te Luik door Mgr. Doutreloux bijeengeroepen, dagteekent heel de sociale actie die 't katholieke leven in België moest vernieuwen.
Drie namen komen hier vooral in 't geheugen, eischen dankbaarheid op: Abbé Pottier, Mgr. Doutreloux, Godefroid Kurth.
Godefroid Kurth, de tegenhanger van Dr. Schaepman; als hij historicus, geleerde en redenaar.
Ik heb mij dikwijls afgevraagd wie van de twee mannen de geniaalste was. Alle twee bezield met brandende liefde voor de Kerk, alle twee meeslepende redenaars, artisten, en offers brengend aan 't geloof. Want Schaepman verliet de rustige sfeer der litteratuur, waar hij reeds roem had verworven, om zich te werpen in den politieken strijd, uit liefde voor Christus' Bruid. Kurth insgelijks had zich kunnen bepalen een gevierd professor te zijn van de Luiksche Universiteit, waar hij de historische studiën nieuwe banen opende en ook de andersdenkenden rond zijn cathedra lokte. Maar dit voldeed zijne gloeiende ziel niet. Warm trad hij op voor de zaak van alle verdrukten, minderen en kleinen. Nevens Abbé Pottier, werd hij een der vurigste apostelen van de Christen democratie, en laadde daardoor op zich den haat van conservateurs en lauwhartigen. Zijn vloekwoord tegen ‘les coffres-forts en délire’ is beroemd gebleven.
Als redenaars stonden Schaepman en Kurth op een zelfde hoogte, hadden denzelfden diepen kijk op de gebeurtenissen van verleden en heden, dezelfde kennis der historie die hen in staat stelde wijde vergezichten te openen. Maar Kurth had bij Schaepman voor, het bijna majestatische der verschijning, zijn uitzicht als van een Hebreeuwschen profeet, de donkere fluweelen oogen die toch gensters wierpen. Ook de melodieuze stem, terwijl Schaepman de klanken uitstootte. Daarbij was Schaepmans Twentsch accent zijn manier van ‘gleurie’ en ‘-victeurie’ uit te spreken soms hinderlijk en maakte hem
| |
| |
moeilijk om te verstaan. Aan den anderen kant zezayeerde Kurth, als een Luikenaar, ondanks zijn Germaansche afkomst. Die kleine gebreken werden licht vergeten bij de geestdrift door hun woord uitgelokt.
Beide bezielde redenaars waren strijders voor 't geloof en de Christene democratie. Maar die groote namen moeten de nederige werkers niet doen vergeten. 't Was Abbé Pottier die heel de actie had voorbereid in zijn lessen aan de jonge seminaristen van Luik. Aangemoedigd door zijn bisschop Mgr. Doutreloux, wist hij ze aan te vuren met zijn eigen liefde tot het volk - tot dat verdrukte volk van den arbeid, waarvan 't congres van 1880 de schreiende ellende zou veropenbaren.
Na Luik, kwam Gent. Mgr. Stillemans, de Bisschop, kwam niet zoo stout te voorschijn als Mgr. Doutreloux, maar hij moedigde de werkers aan. De voornaamste was Arthur Verhaegen, die met mijn ouderen broeder Théodore de studies van ingenieur aan de Universiteit had gedaan. Nu was hij getrouwd met de dochter van notaris Lammens, een der hoofden van deze ‘petite Eglise de Gand’, zooals Mgr. Catuyvels ze betitelde, dezer hyper-orthodoxe ultramontanen - de de Hemptinnes, de Béthunes - die vroeger niet genoeg banbliksems hadden voor de liberaal-katholieken. Graaf de Hemptinne wilde niet eens naar de stembus gaan, zoo groot was zijn haat voor de Belgische grondwet die de vrijheid der pers huldigde. Maar nu was een andere geest aan 't waaien, die van Leo XIII die zonder een iota prijs te geven der eeuwige geopenbaarde waarheden, ze wist aan te passen aan de menschelijke noodwendigheden en ellende, en als de Zaligmaker scheen uit te roepen: Misereor super turbam.
Dat was de leus der Christene democraten, de geest die deze ultramontanen bezielde, zooals vroeger een Ozanam, toen hij de conferenties van St. Vincentius stichtte - Ozanam, met zijn vrienden Lacordaire en Montalembert zoo lang verdacht gemaakt. Op het veld der sociale actie trad verzoening in en Gent, de citadel van 't ultramontanisme, werd nu de burcht van de Christene democratie. Weldra zou P. Rutten aan de zijde van Arthur Verhaegen komen te staan en een complex
| |
| |
van bloeiende werken werd gesteld in oppositie met het socialistische Vooruit.
Het sociale deed, gelukkig, het artistieke niet vergeten. - Het is immers niet genoeg het woord der waarheid te breken, stoffelijk brood te schenken - ‘de mensch leeft niet van brood alleen’ - 't Is de liefde, uitstralend in de schoonheid, in de kunst, die de harten wint. De St. Lucasschool ontstond te Gent; de nu zeer gewraakte Lucasschool, maar die toen de harten ontgloeide voor het ideaal der middeneeuwen: 't geloof verheerlijkt door de kunst.
Béthune was vroeger begeesterd geweest voor de middeneeuwsche meesterwerken door Montalembert. 't Was Montalembert die hem eerst opmerkzaam maakte op hun schoonheid. Sindsdien had hij als bouwmeester roem verworven in dien trant. Arthur Verhaegen stond hem ter zijde en weldra wedijverden zij in het scheppen van ogivale kleinooden - Abdij van Maredsous, van Baron Béthune; de Boetkapel, te Gent, van Arthur Verhaegen.
Helleputte wandelde in hun spoor, en, meer artist dan Verhaegen, bracht hij iets losser en rijker aan traditionneel middeneeuwsch.
Ingenieur uit Gent zooals Verhaegen, werd hij weldra professor te Leuven en bracht er met de liefde voor de middeneeuwsche kunst ook die voor het volk: de Christene Democratie. Hij werd de stichter van den Democratischen Bond en, met zijn zwager Schollaert, van den Belgischen Boerenbond.
Zulk een bloei van maatschappelijke, van volkslievende en van artistieke werken, was ontstaan uit het vruchtbaar Congres van 1880. Al die mannen - Kurth en Schaepman; Verhaegen en Helleputte - ijverden voor 't zelfde ideaal, hielpen elkander om het te verwezenlijken. Ook op het wetenschappelijk gebied werd er gezwoegd en gestreden. En hier kwam Paul Mansion om zijn deel. Zooals Kurth, was hij er om bezorgd te toonen dat wetenschap en geloof, ver van vijandig tegenover elkaar te staan, integendeel maar twee vormen zijn van de zelfde waarheid. Met Mgr. d'Hulst van Frankrijk, en andere geleerden van verschillige landen, bond hij den strijd aan tegen 't heerschend rationalistisch en materialistisch
| |
| |
ongeloof. Internationale congressen werden ingericht. Hier in 't land, werd de Société Scientifique gesticht, waar Mansion de ziel van was.
De Revue Scientifique kwam tot stand. De schrandere Jesuiet P. Carbonelle, was redactiesecretaris en steunde Mansion in al zijn ondernemingen ten gunste van geloof en echte wetenschap. Ook Kurth stond Mansion trouw ter zijde in congressen en vergaderingen, zoodat deze laatste lachende opmerkte dat de Katholieke leer verdedigd werd door twee Staatsuniversiteit-professoren, terwijl Leuven eerder afzijdig bleef. Luik en Gent stonden in de bres, in de persoon van Kurth en Mansion. De Alma Mater dommelde in die jaren, maar weldra zou daar ook vernieuwing komen onder den drang der omstandigheden, door de eischen van dien strijd, onontbeerlijk tot ontwikkeling van 's menschen wilskracht en offervaardigheid.
|
|