Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 227] [p. 227] [M. Mok] Een mensch In den donkeren hof stond een boom, wanhopig zich rekkend naar licht, een verwoede en angstige droom, met geen milde ontferming in zicht. En rondom het vereenzaamde huis, waar zijn tred in verloren ging. Looden stilte, alleen het geruisch van den boom die geen zonlicht ving. Hij ontwaakte - de stilte was diep. Hij zat neer - en het zwijgen woog zwaar. Maar soms dacht hij dat iemand hem riep en maakte een schuchter gebaar. Een hand als een moe, gekooid dier, een geluid - maar hij zweeg reeds verschrikt. ‘Als ik dood ben, dan vindt men mij hier in de stilte, ontbonden, gestikt....’ m. mok. [pagina 228] [p. 228] Triest ontwaken De droomen, tevergeefs genoten, des morgens wacht een triest ontwaken, een hemel, loodzwaar afgesloten, een dag van stilte en verzaken. Het huis is donker, buiten loopen gestalten door den grijzen morgen, en ik vouw weer de bladen open, waar ik mijn heil in had verborgen. De woorden, zwijgend neergeschreven, getuigend van een eenzaam dulden, een bitter en weerbarstig leven, dat zich vergeefs in beelden hulde. In dezen kouden ochtend komen de zekerheden weer naar voren; tegen de stilte baat geen droomen, de onmacht fluistert in mijn ooren. Ik moet mij buiten gaan vertreden; de damp heeft alles aangeslagen; ik ga, ik leef nog in het heden, maar smaller worden steeds de dagen, en angstiger en meer doortrokken van het besef, dat in het misten mijn leven schuilgaat en geen lokken zal mij den ondergang betwisten. m. mok. Vorige Volgende