Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938
(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
J.A. Alberdingk Thijm in zijn dichterlijke periodeGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 208]
| |
Klyn stimuleerde zijn studie, beiden wezen hem naar Bilderdijk, die hem en in zijn vertalingen en in zijn dichterlijke opvattingen en in zijn dichterlijke taal inspireerde. Zelfs de diepvereerde Vondel heeft de reus onzer Romantiek niet opzij kunnen dringen. Hadden Withuys en Klyn hem in kennis gebracht met Bilderdijk, eerst Dr. Cramer wist de geestdrift te doen ontvlammen. En sindsdien bleef Thijm de trouwe page van Teisterbant. Merkwaardig is in dit verband de verhouding van Thijm tot Da Costa, die andere page van Teisterbant! Beiden vereerden in hem de grote meester; maar Da Costa vond in Thijms ogen geen genade in deze periode: hij noemt hem een ‘schreeuwleelijk’; wat heeft Da Costa gemaakt? ‘Een paar wijsgeerige stukken (in navolging van Bilderdijk), die nog al niet zondigen door vreemdheid of vermetelheid in de opvatting; eenige waarlijk fraaie lierzangen, doch waarin een verschrikkelijke hoogmoed en gebrek aan sociabiliteit niet te miskennen is. Da Costa zijnerzijds verzette zich scherp tegen de ‘inpalming’ van Bilderdijk door de katholieken, met name door Thijm, die in Het Voorgeborchte zijn meester voorstelt als iemand, die in zijn hart katholiek is. Het is moeilijk persoonlijke anti- en pathieën in al deze dingen te onderkennen, maar indien deze geen grote rol spelen, dan blijkt hieruit, dunkt mij, nog eens, hoe Thijm in zijn hart vooral anti-protestant was, meer dan anti-liberaal, waar hij immers met de liberaal Potgieter eerder, sneller op goeden voet stond, dan met de protestant Da Costa. In De Klok van Delft heeft de dichter Thijm zich op de meest volkomen wijze geopenbaard: in de Voorreden de romanticus, in het verhaal de symbolist, in de aantekeningen de apologeet. Voor Thijm was de Romantiek de schone beweging, waarin ‘het ongedwongen en door de behoeften van Dichter en Volk alleen te voorschijn geroepen lied, dat door de zangers der middeleeuwen, van het nieuwe Christelijke Rome, gelijk het in de staten van Charlemagne zijn invloed gelden deed, in weerwil der overlevering van het Heidensche Griekenland,’ vrij en natuurlijk weerklinken kon. De Klok van Delft ook is ‘romantiesch’; daarin wordt weliswaar de weemoed uitgedrukt om de onvol- | |
[pagina 209]
| |
maaktheid van alle menselijke vermogens, maar tevens werd een hoog ideaal, beveiligd in de sfeer van het verre verleden, uitgedragen. - Inderdaad is De Klok van Delft Thijms dichterlijk meesterwerk. Niemand zal het Dr. van Can betwisten. Of hij even gemakkelijk overtuigen zal met zijn betoog, dat het... een meesterwerk is? In de Inleiding heeft Dr. van Can stelling genomen tegen de Thijm-cultus. In een tijd, waarin de historische waarheden soms welbewust overboord gezet worden, met de bedoeling een bezielende cultus te scheppen, en dat gebeurt ook in Nederland!Ga naar voetnoot(1) doet het weldadig aan, stelling te zien nemen tegen overdreven persoonsverering, zelfs als daaruit een kracht ten goede kan worden geboren, althans tijdelijk. Ofschoon, naar mijn smaak, Dr. van Can wel eens té ijverig naar de kleinheden van de grote Thijm speurde om die cultus terug te dringen tot verantwoorde proporties, vervalt hij, geloof ik, in zijn bewondering voor De Klok van Delft zelf in het euvel, dat hij in de Inleiding bestrijdt. Laat ons ook hier nuchter blijven en vaststellen - Thijms nagedachtenis kan er tegen! - dat het gedicht geen meesterwerk is. De ‘nooit-vermoede pracht’, die Dr. van Can erin vond, heb ik nooit, ook nu niet, kunnen ontdekken. Trouwens, het betoog over Thijms ‘duisterheid’ is mij niet helder willen worden. Ik onderschrijf liever Dr. van Cans bewering, dat Thijms meest waardevolle arbeid in zijn prozawerken is te zoeken. Het boek van Dr. van Can kenmerkt zich, ook al prikkelt het hier en daar tot tegenspraak en al is het niet altijd overtuigend, door zulke goede eigenschappen, dat we willen hopen dat de schrijver tijd en lust vindt (behoudt, moet ik misschien liever zeggen!), om zijn werk voort te zetten. In dit vooruitzicht lijkt het me gewenscht om én de verdiensten én de gebreken ietwat nauwkeuriger aan te geven. Om met dit laatste te beginnen: Dr. van Can is weliswaar een uitmuntend Thijmkenner, maar ook wie dat toegeeft zal wel eens gehin- | |
[pagina 210]
| |
derd worden door de toon, waarin sommige gedeelten geschreven zijn. Komt het voort uit zijn strijdlustige natuur, dat men hier en daar iets zelfbewusts uit de bladzijden voelt opstijgen? Wat er van zij: het zou het lezen veraangenamen, indien Dr. van Can zich hiervan wist te ontdoen. Hij bewijst overvloedig, dat het ook anders kan. - Op het ingaan op en waarderen van al te kleine details, wees ik reeds. Dr. van Can, die zich voornam de ware Thijm te schetsen, stond hier uiteraard voor een zeer lastige taak: wilde hij zijn stelling t.o.v. de Thijmcultus bewijzen, dan moest hij wel zijn gegevens op tafel leggen, en... die vond hij in talrijke brieven - tot heden onuitgegeven - waarin de onhebbelijkheden van de vereerde dichter overduidelijk spraken. Zo komt het echter dat het boek toch weer geen zuivere synthese werd van de hele Thijm! Zien we de dichter Thijm wel duidelijk? Juist, omdat hij bedolven werd onder details, komt zijn beeld slechts vaag voor ons te staan; de mens Thijm staat in een zuiverder, reëler beeld voor ons; de dichter ook? Een en ander veroorzaakt ook wel eens tegenspraak. Ik wijs b.v. op van Cans betoog, dat Thijm eigenlijk geen emancipator is geweest. ‘Onderstelt het begrip emancipator niet altijd een zekere kring waarop men invloed uitoefent? Die kring was en is bij Thijm zeer beperkt en bepaalt zich tot enkelen, aristocraten van geest, die de grote betekenis van Thijms ideeën en verbeeldingen vermochten te begrijpen.’ Weliswaar spreekt Dr. van Can hier over de emancipator in de politiek, maar de motivering moet toch ook voor andere opgaan. Welnu, op p. 137 heet Thijm tóch weer ‘een emancipator, zoals de Katholieken er in die tijd geen tweede kunnen aanwijzen. En juist hierin zijn zijn geloofsgenoten van toen en nu, hem stilzwijgend voorbijgeschoven.’ Volgens Dr. van Can's redenering op p. 17, is Thijm dan toch weer geen emancipator. Het komt me voor, dat Dr. Can zich té veel door zijn stelling heeft laten drijven, die hij aan het bewijzen was, maar ze later zelf uit het oog verloorGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 211]
| |
Het boek heeft echter, laat mij dat nadrukkelijk vaststellen, ook onmisbare verdiensten. Daar is allereerst een grote hoeveelheid materiaal, waarvan de bronnen lagen in tot nog toe niet gepubliceerde briefwisseling. Daar is vervolgens de correctie, die de figuur van Thijm hier ondergaat, een correctie die de mythe-Thijm schade doet, maar de werkelijke Thijm nader brengt, en... die in geen geval iets afdoet aan de verering voor de grootheid van Thijm; wie hem tot heden bewonderde, - en wie doet dat onder ons katholieken niet? - zal dat ook na lezing van het werk van Dr. van Can blijven doen. Alles te samen genomen, dienen we dankbaar te zijn voor het werk van Dr. van Can. Hij heeft werkelijk een bijdrage geleverd tot meerdere kennis van de figuur van Thijm. Dat wij ietwat breedvoerig ingingen op de fouten, moge zijn verklaring vinden in het feit, dat wij de beide volgende delen, die wij gaarne verwachten, hiervan vrij wilden zien. |
|