Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 164] [p. 164] René Verbeeck I Kleine ode aan vergankelijkheid Iets wensch ik in eeuwen der eeuwen niet 't ontberen: iets breekbaars dat in muziek hing, óm de bloemen, het gelaat van jonge menschen en, toen ik aan mijn lief lag, in de geruischlooze vlucht der vogels die men uren noemt; het joeg onz' harten op als herten van weenenden herfst tot herfst, het bliksemde uit den sprong der forel, uit een oogopslag, een nieuwgeboren woord, zóó heerlijk en kortstondig, dat iedre vreugd van weemoed stond doorschoten; - maar in die pijn werd elk bezit zoo dierbaar, een kind, een vezel van ons hart, dat wij te jagen leerden, hartstochtelijk, te zoeken, veroveren en dichten, wij leerden lijf en geest slank en snel te zijn, rap en raak den greep, diep den beet en den dronk, - zoo fel was de smaak van de dingen des levens opgedreven, zoo frisch bleef steeds de mond, dat ik wensch in eeuwen der eeuwen niet 't ontberen deze broze toover, vergankelijkheid, o zout des levens. [pagina 165] [p. 165] II Ik ben een jong, wild dier Ik ben een jong, wild dier geweest: in watervallen wies ik mijn leest en nog ruk ik in wervelwinden het bloed mee van den welbeminde, het vleugelpaar der schouderblaân en van den rug der huiverbaan komt hij streelende bevolken met vertrouwde vogelwolken, de dansmaat van den oudsten stam doorzindert als een dartle vlam mijn voeten die met d'eeuwen renden door goud en purper der legenden, van d'eerste zangers ruischt er onder mijn schedelgewelf een lied dat mijn gebroken zelf herstelt in 's werelds morgenluister, het weeft een bruidskleed zonder naad: zie, alles wat verstrooid lag, gaat van ziel en lichaam onderscheiden in mij den bruidegom verbeiden. [pagina 166] [p. 166] III Ardennen Ardennen in kristal gevat; Ik schrijd door een welluidend landschap in het zilver van uw mond gebannen en in het edel vleesch van uw gelaat verstart uw luchtig denken, vreemd en onaanrandbaar bloeien van bloemen op beijsde wit. [pagina 167] [p. 167] IV De profundis Ik kom uit bloed en duisternis, een vuur dat van de wereld is, en verder dan mijn zinnen reiken zijn mijn gedroomde koninkrijken - - Ach, alles wat ik oproep slaat aan 't bloeien in een vreemden staat, maar ieder bovenwereldsch wonder gaat aan mijn zwarte wortels onder, en die 'k met al de kracht der leden in slingerplantenteederheden, in bloemen waar de ziel in wijlt, gebonden heb aan 't eigen heil, gaat gij, tot bloeien uitverkoren, in mijne armen óok verloren? Vorige Volgende