Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 146] [p. 146] Maurits L. Peeters I Moeder Gij die mij uit de diepten bracht van amper een herinnering aan een gelaten schreeuw en wat verbleekte bloed, hebt nu het schoonste schoon tot mij gebracht waarvan ik zingen moet. Want immer sliep ik in de verte van een land waar ik mij nimmer op bezinnen kan: 't vereenigd zijn van een doorvlamde brand van vrouw tot man. En wat zoo gauw de grenzen overslaat van een gemoed dat vastgeketend ligt aan wat het eenmaal vol bezat: het berstensree genot van een voldragen vrucht - heeft nu zijn oogen als een wild gebed op U gericht en als een uitgelaten liefde zat. Ik heb U lief om het volmaakt gebed waarme Ge mij omsnoerde toen ik riep ter warmte van Uw schoot gebonden lag, en dat mij opriep en mij aantrok als een lied tot ik ontwaakte uit mijn diepe slaap, en riep, en aan Uw oogen en Uw hart gekluisterd lag... [pagina 147] [p. 147] II Rond het gehucht Sereen en rustig als de menufaars die schouwen ligt dezen avend aan de late herfst ontbloeid over de wijde weelde van de heuvelende gouwen. De dagen zijn vol werk, de boeren zijn vermoeid; ge ziet ze traag langs hun bezaaide velden schrijden soms luistrend naar een lied dat hun het hart omvloeit. Hoe kan ik luistren en m'in 't harte niet verblijden om deze rust die aan m'n avendraam komt staan gelijk de witte nevel op de blauwbedauwde weiden. Hoog in de hemel bloeit de botergele maan en rustig zijn van slaap de avendzware dennen: ge hoort in deze rust God langs de velden gaan... [pagina 148] [p. 148] III De brug Haar lichaam is het lichte zweven van een door wind bewogen blad; zij leeft gelijk een maagd heur leven alsof zij geen verwachten had. De dromen die zij binnenvoerde staan huivrend in heur diepsten schoot: zij zijn de heimelijk-beroerde verlangens naar een blanke boot. Maar als de wind schuifelt bij 't water van zijn verlangen naar de zee, neuriet zij met het zacht geklater heur liedje van verlangen mee... [pagina 149] [p. 149] IV Bezoek aan het graf Laat nu voorbij zijn al wat is voorbij, roep geen herinnering meer wakker. Ik denk aan later als ik rustend zij aan zij in 't warme bed van dezen akker met haar zal zijn in deze kilte, verloren in dezelfde stilte. Er is geen keren meer en geen verleden, de toekomst hangt te zweven in den mist, er is alleen het harde heden, - er is alleen het zeker weten dat Gij hier laagt voordat het iemand wist. En Gij zult nimmer over onze tranen schreien gelijk wij schreiden aan uw hart - dat nooit begaf-. ........ Toch zal ik nimmermeer om Uw terugkeer vragen opdat Gij nooit zoudt liggen lijk wij lagen: gebroken, op Uw graf. Vorige Volgende