Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] Blanka Gijselen I Geliefde, zullen poovre woorden... Geliefde, zullen poovre woorden pogen het rijk verhaal te zijn van dit beminnen? Hoe vind ik zooveel zuiver-zachte zinnen die vuur en vreugde waardig dragen mogen?... Verklaart men diep geheim van moederoogen: die kennen reeds het kind, terwijl het binnen in haar nog wachtend is. En in 't gewinnen van lillend leven uit haar kracht gezogen zijn d'eerste blikken, door haar pijn gebroken dezelfde die volgroeid maar schooner immer - kind ontvangen zal door al zijn levensdagen. Geliefde, zoo uw beeld, in mij ontloken: in vreugd gevormd, in pijn gerijpt, en nimmer ontgroeit het mij doorheen mijn dagen-dragen... [pagina 134] [p. 134] II Gij grijze pijn... Gij grijze pijn, die altijd bij me zijt, in al dees wekenreke niet geweken, - verbleekt, mijn vleesch, van uw gestreel bestreken verflard, mijn kracht, waar gij uw tanden bijt - is dit de tijd van scheiden, dien ik lijd? Zult gij de laatste schaamle waarden wreken tot al de vezels van dees vleesch bezweken, tot ook mijn oogen zijn den dood gewijd?... Waartoe dit vizioen van al mijn bloemen, de stoet van woorden, die mij zoeter noemen, de nadering van elk vervaagd gelaat?... Er is geen draad die mij bewaren kan, geen moedersmart, geen liefde van een man tenzij gij, pijn, mijn kwijnend lijf verlaat... [pagina 135] [p. 135] III Het jonge meisje, bij het baden Zij naderde zooals zij kwam sinds jaren, met lichte hand klievend het takgewiegel; haar jonge sprong verbrak den waterspiegel die beefde bij den worp van haar gebaren. Maar - ééns wordt aan elk 't levensgeheim ontvouwd - het wachtend maagdenlijf in deze waterweelde verstrakte plots, alsof een hand het streelde... zij heeft het naakte bad als eene fout berouwd. Oprijzend tot een onbestemde vlucht, dekt zij de roze knoppen van haar hooge borsten, - of vreemde oogen haar begluren dorsten, jaagt zij naar haar gewaad, en hijgt... en zucht... Het kleine kleed omhult de rilde dij. een loome rust is op haar schroom gegleden... een tintel-rilling in haar zeekre schreden buigt zij naar huis, onder de boomenrij... Zij kwam en keert, zooals zij ging sinds jaren... zij ziet de vogels en de bloemen paren: dan juicht haar mond een grenzenlooze melodie... om wat?... voor wie?... [pagina 136] [p. 136] IV De trotsche schoone (Voor een vriendin.) Zij paart de sierlijkheid der edelvrouw aan 't dragen van haar daaglijksche gebaren... er wijlt misprijzen om haar oogenbrauw en donkre koelte om haar losse haren... Zij werpt door vage lust- en leedverhalen een speelschen geest van afgemeten woorden en voert haar dagen, als door hooge zalen, met den bewusten gang der onbekoorden... Maar als de nacht haar trots heeft neergeveld ontspant haar lichaam op de zachte vacht, en om den droom, dien zij in deemoed wacht, heeft lang haar hart het klokkenslaan geteld... Vorige Volgende