Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] Aimé de Marest I François Villon De bloedbeluste wolven draven Een wereld af van sneeuw en ijs. Het is het hoogtij van de raven. Nu beeft het middeleeuwsch Parijs. De wachters op de wijde wallen Sterven, den toeter aan den mond, En op de galgenvelden vallen Versteende lijken op den grond. Louis de Sluwe laat zich leiden Gelijk een kind naar 't leeljenbed Door Olivier, zijn hartsgewijde, Die klapperbeent als een skelet. Het zit hem scheef met de rabauwen. De gore gluiperds van den nacht Kruipen humeurig bij hun vrouwen Onder het miezerige vacht. De laatste kroeg is al gesloten Door een verdroten Marion, En al de kaarsen zijn gesnoten, Behalve die van Frans Villon. Daar zit hij, de vermaledijde, Te krassen op een perkament, 't Is de chronycke van zijn lijden: 't Onovertroffen TESTAMENT. [pagina 110] [p. 110] Hij weet niet hoe de sneeuw daarbuiten Zich tot zijn som'bre tille tast, En hoe door de gescheurde ruiten Het oog loert van den kwaden gast. De koude kromt zijn zondaarshanden. Die wierpen eens met los gebaar De vooze bloemen van de schande Tot voor een kristlijk altaar. Die graaiden 't goud uit de cassetten, Die droegen 't mes der plotse dood, Die klonken met beruchte sletten, Die grepen, waar het vleesch zich bood. Zij moeten eens tot asch verteren, Wellicht op 't veld van Motfaucon. Toch zullen zij de wereld leeren Dat boete zuivert als de zon. [pagina 111] [p. 111] II Memento... Hij stierf op een stillen winterdag, Naast het vuur, waar hij was gezeten. Een granaat heeft met een drogen slag Zijn lijf uiteengereten. Soms komt hij voor mijn venster staan. Hoe dwingend vragen zijn oogen: Hebben de legers afgedaan Of werden wij bedrogen? Ik geef hem echter geen bescheid. Men mag de dooden niet krenken... Dat eenieder, die voor oorlog pleit, Mijn armen vriend gedenke. [pagina 112] [p. 112] III Stormnacht Water en wind en duisternis En gehuil van onheilshonden, Gedreven tot onder mijn vensternis. Onder alle daken: ZONDE. Water en wind en eenzaamheid. Doodengedrens en geleek van tranen. Een woest geweld breekt nieuwe banen. Zijt gij bereid? [pagina 113] [p. 113] IV De gerechtigde Hij zal komen op zijn uur, zijn dag, Uit de stilte en het onbekende, Zonder trommel en zonder vlag, Zonder bende. Daar God hem zalfde voor den strijd, Zullen de dwazen, zullen de boozen, Tegen zijn rots van veiligheid Zich breken als waterhoozen. Hij zal gelijk de lelie zijn, Een bloem van reinheid en van adel. Recht als de lelie zal hij zijn Gezeten in het zadel. Wreken zal hij, waar hij gaat, waar hij staat, Het kind van Betlehem, Nazareth's heiligen timmermansmaat En den dompelaar van Jeruzalem. De rijken zullen tot pulver zien Gestampt hun trotsche paleizen; In het pak van den schooier zullen zij vliên en de raaf met hun oogen spijzen. Doch den arme, die zijn kommer brak In deemoed een gansche leven, Die zijn traan en zijn vloek onder aarde stak, Zal hij de wereld geven, De wereld, door zijn toornig staal, Gezuiverd van alle schande, Waar hij, Gods vriend en generaal, Zal regeeren met kinderhanden. Vorige Volgende