Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] Bert Decorte I Het wit en wankel kind Het wit en wankel kind weemoedig als de meeuwen verzeilt verzinkt in slaap midden de bloemenzee wier vlokken vederschuim als kussen nedersneeuwen zijn kusbesneeuwde slaap wil met het water mee de wimpers die zijn oog met schaduwen beschermen schuilen de schimmen weg die nevelig en groot aan de zeegroene kim van zijn dromen zwermen of sterven soms aan boord van een gebroken boot wanneer de warme mond die hem zijn naam zal noemen de wimpervlinders wekt der ogen van het kind daalt zacht de stilte van hun vleugels op de bloemen die bloeien blauwbedauwd en ziek van avondwind dan plukt het kind de bloem die sterreblauwe geuren giet op zijn gouden hoofd en op zijn wangenrood het drinkt de toverdrank der klanken en der kleuren het weet noch wenst een woord het drinkt en droomt zich dood. [pagina 107] [p. 107] II Ballade van de geestelijke liefde Iets wonderbaar en onverwacht zag ik laatstmaal met de open oogen toen ik in 't midden van de nacht uit bed en buiten was geslopen wanneer de katten kindren kopen en in menige maneschijn konijnen op hun kousen lopen een pater en een nonnekijn want vader abt onnozel in zijn groot vertrouwen in de zonen van zijn geheiligd huisgezin las vele en vurige antifonen maar monnik Milo zong de schone en kersten naam van Katelein en om zijn heiligheid te honen sa pater kus dit nonnekijn ze vrijden beiden en de dans bedroesde gans de nacht hun dromen hun ruggegraat een rozenkrans van zonden zilver aan de zomen van hunne zielen zonder schromen hij zei mijn vinnig vogelijn de sterren lachten door de bomen die pater en zijn nonnekijn prinses die ik verleden lente verleidde met een loos refrein en leeft nu op mijn liefdesrenten ei nonne kus een paterkijn. [pagina 108] [p. 108] III De slagersmeid Ze loenst wat maar hoe leuk is van haar witte knieën de weelde die omhoog uit hare laarzen bloeit en vrolik fietsend komt ze her van de prairiën waar ze onversaagde maagd midden de stieren stoeit een sterveling die lust kreeg mensenvlees te smaken na lange lessen in het vegetale rijk wist slimme kater in het slachthuis te geraken waar hij de aromen rook van runderen en kijk die koene meid was daar en kerfde koteletten van oude draken en dryaden roosgekleurd ze wist zo netgezet het klettermes te wetten en wekte wonderwerk van bloemenvlees omfleurd ze kruisigt kalm en koel verstandige olifanten en fluit een deuntje wijl ze sigaretten rookt of voor het middagmaal van kouwelijke klanten heerlike godensoep van kalverliefde kookt dan kapt ze kindervlees van dode krokodillen en kijk er is een koen besluit in haren slag in diepe sluimering de dichtersdorst te stillen die als een bedelhond om hare beenen lag. Vorige Volgende